21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 834 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 augustus 2011

In de afgelopen dagen verschenen berichten in de media die de indruk wekten dat er reeds een bilaterale overeenkomst is gesloten tussen Griekenland en Finland, waarbij Finland onderpand heeft verworven als onderdeel van het aanvullende steunpakket voor Griekenland. De weergave van de onderhandelingsuitkomst tussen Finland en Griekenland als zou er een rechtsgeldige overeenkomst bestaan is onjuist. Daarvan kan geen sprake zijn aangezien instemming van alle eurolanden vereist is voor een dergelijke overeenkomst. Daarbij heeft Nederland herhaaldelijk aangegeven te staan op een gelijke behandeling van lidstaten inzake de onderpandkwestie. Dat is in de uitwerking van het huidige voorstel onwerkbaar.

Over de kwestie van het onderpand heeft uw Kamer vragen gesteld en middels deze brief wil ik de Kamer op de hoogte brengen van de status van de zogenaamde Fins-Griekse overeenkomst en de inzet van Nederland op het gebied van onderpand.

Proces

In de Europese onderhandelingen over het aanvullende steunpakket voor Griekenland zijn veel onderdelen onderwerp van discussie en nadere uitwerking geweest. Daarbij zijn er vaak verschillen tussen lidstaten in de prioriteiten die ze stellen in dergelijke onderhandelingen. Voor Finland was onderpand essentieel, net zoals voor Nederland substantiële private sector betrokkenheid een essentieel onderdeel is van dit pakket.

In de conclusies van de Eurotop van 21 juli was reeds te lezen dat er een mogelijkheid zou zijn voor eurolanden om onderpand te verkrijgen. Op aandringen van Finland is tijdens deze Eurotop van 21 juli besloten dat er ruimte zou zijn om de mogelijkheid van onderpand verder uit te werken. Finland en Griekenland zijn vervolgens, met medeweten van de andere eurolanden, besprekingen gestart om dit technisch uit te werken, met dien verstande dat de uitkomst van hun besprekingen voor goedkeuring zou worden voorgelegd aan de andere eurolanden en het IMF als onderdeel van het totale pakket. Daarbij heeft Nederland (evenals Oostenrijk, Slovenië en Slowakije) meermaals aangegeven dat er, waar het ging om het verkrijgen van onderpand, sprake moest zijn van gelijke behandeling van alle eurolanden.

Ik heb uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de kwestie rond het onderpand en dat de mogelijkheden hiertoe onderzocht werden, zoals in het verslag van de Eurogroep en Ecofin raad van 16 en 17 mei (BFB2011-1103M) in het verslag van de Eurotop van 21 juli (BFB2011-1523M), in de beantwoording van de Kamervragen van 8 augustus (BFB2011-1533M) en tijdens het Algemeen Overleg van 16 augustus jl. Bij die laatste gelegenheid heb ik aangegeven dat onderpand voor Finland een belangrijk onderwerp is, maar dat Nederland dit niet als voorwaarde stelde voor Nederlandse deelname aan het aanvullende pakket, in tegenstelling tot een substantiële bijdrage van de private sector. Dit geheel in lijn met de wens van de Tweede Kamer.

Finse inzet ten aanzien van onderpand

Het feit dat Finland onderpand vraagt in ruil voor steun aan het aanvullende EFSF-programma voor Griekenland (en eventuele andere toekomstige EFSF-programma’s) is al langer bekend. Het is ook opgenomen in het regeerakkoord van de recent aangetreden Finse regering en is een van de kernelementen van onderhandeling geweest tussen de partijen bij het tot stand komen van het Finse regeerakkoord.

Nederland was op de hoogte van het feit dat er technische gesprekken plaatsvonden tussen Griekenland en Finland. In contacten met mijn Finse collega had ik eerder al aangegeven dat ik niet kan instemmen met een bilaterale overeenkomst tussen Finland en Griekenland. De details van de uitkomsten van de gesprekken tussen Finland en Griekenland zijn op 18 augustus tijdens een technische bijeenkomst van alle eurolanden in Brussel nader besproken. Daar heeft Nederland opnieuw aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met een bilaterale overeenkomst.

Finland heeft eenzijdig de bilaterale overeenkomst wereldkundig gemaakt. Daardoor is nu het onjuiste beeld ontstaan dat er sprake zou zijn van een rechtsgeldige aparte overeenkomst tussen Finland en Griekenland die effectief zou kunnen zijn. Daarvan kan geen sprake zijn zolang de andere eurolanden en het IMF hier niet mee instemmen. Zowel de Finse als de Griekse minister van Financiën hebben inmiddels ook erkend dat er geen sprake is van een overeenkomst zonder de instemming van andere eurolanden. Bovendien heeft Nederland, samen met een aantal andere eurolanden, in de Europese discussies aangegeven dat, mochten Finland en Griekenland een model vinden waarbij onderpand beschikbaar kon worden gesteld, Nederland ook aanspraak zou maken op onderpand. In het huidig voorliggende voorstel is de onderpandconstructie overigens niet effectief invulbaar, gezien de wens van een gelijke behandeling van crediteuren die voor Nederland voorop staat. Als sprake is van een bepaalde bevoorrechting van een lidstaat wenst in elk geval Nederland daarbij geen comparatieve verslechtering te accepteren.

Het Finse voorstel

Het nu voorliggende voorstel houdt in dat Griekenland aan Finland onderpand aanbiedt in de vorm van liquiditeiten ten laste van EFSF gerelateerd aan het Finse aandeel in het aanvullende leningenprogramma aan Griekenland. Dit cash bedrag zou in het voorstel op een bankrekening in Finland gestort worden en, samen met de rente die daarop accumuleert over een tijdspanne van 25 jaar, als onderpand dienen voor het geval Griekenland niet in staat zou zijn om de leningen aan het EFSF terug te betalen. In hoeverre dit het totale risico van Finland op het leningenprogramma aan Griekenland zou afdekken is op dit moment niet precies aan te geven, en hangt met name af van de vraag op welk moment en tot op welke hoogte Griekenland niet meer aan zijn verplichtingen zou voldoen.

Nederlandse inzet ten aanzien van onderpand

Nederland heeft in de Europese discussie het standpunt ingenomen dat onderpand voor ons geen voorwaarde is om deel te nemen aan het steunpakket voor Griekenland, omdat het vragen van onderpand de totstandkoming van het pakket ernstig zou kunnen bemoeilijken. Daarnaast worden de bezittingen, die het meest voor de hand liggen om als onderpand te geven, geprivatiseerd. De inkomsten van de privatisering, waar ook de Kamer altijd voorstander van is geweest, dienen te worden gebruikt om de schuld houdbaarder te maken. Ook het IMF heeft in eerdere stadia deze positie ingenomen. Overigens blijft het uitgangspunt dat een land altijd zijn schulden aan andere landen dient terug te betalen. Onderpand is vanuit dit perspectief ook niet gewenst, echter Nederland dient wel een gelijke behandeling te krijgen als alle andere crediteuren.

Nederland is daarbij, samen met de experts van het IMF, de ECB en de Commissie evenals de meerderheid van de lidstaten, in het bijzonder geen voorstander van onderpand in de vorm van liquiditeiten ten laste van EFSF, omdat dit zou betekenen dat Griekenland extra geld moet lenen (van het EFSF en/of het IMF) om dit onderpand te kunnen verstrekken. Dat zou het Griekse programma en de daarmee verbonden EFSF-garanties verder vergroten. Daarnaast zouden een aantal technische juridische complicaties kunnen optreden bij het daadwerkelijk leveren van onderpand zoals de aanwezigheid van negative pledge bepalingen die ertoe kunnen leiden dat private beleggers een gelijke behandeling eisen. Hoewel Nederland dus geen voorstander is van het principe van onderpand, hecht Nederland wel sterk aan het concept van een gelijke behandeling van alle eurolanden. Als één lidstaat onderpand krijgt, dan zal Nederland, net als een aantal andere eurolanden, daar ook aanspraak op maken. Dit is lijn met het uitgangspunt van een gelijke behandeling van soevereine landen als crediteuren.

Verder geldt voor onderpand, net zoals voor de private sector betrokkenheid, dat dit onderdeel is van het totale steunpakket. Over dit totale steunpakket zal besloten worden door de Ministers van Financiën van de Eurozone en het IMF, zodra alle elementen technisch volledig zijn uitgewerkt. De overeenkomst tussen Finland en Griekenland over onderpand waarover in de media melding wordt gemaakt is derhalve geen onderdeel van het tweede Griekse programma zolang deze niet is geaccordeerd door alle andere eurolanden. Er kan dus geen sprake zijn van een overeenkomst over onderpand bij het aanvullende pakket zolang andere eurolanden niet instemmen met de voorwaarden.

Inmiddels heeft Oostenrijk een voorstel gedaan voor een onderpand regeling, waarbij de hoeveelheid onderpand waarop een land aanspraak kan maken, omgekeerd evenredig zou zijn aan hun financiële exposure op Griekenland. Nederland is geen voorstander van dit voorstel. Het is niet verenigbaar met het principe van een gelijke behandeling van alle eurolanden, en zou, evenals het Finse voorstel, leiden tot een groter beslag op EFSF.

Ik hecht er aan om nogmaals te benadrukken dat er geen besluiten worden genomen zonder dat de Kamer hierover is geïnformeerd. Onderpand maakt deel uit van het totaalpakket waarmee de Eurogroep en het IMF zullen moeten instemmen. Alvorens de Eurogroep en het IMF over dit totaalpakket zullen besluiten zal ik hierover met uw Kamer spreken.

Ik realiseer me dat alle tussenstanden en informatie van individuele lidstaten over de zaken die zij in Brussel vanuit hun nationale inzet willen bereiken tot verwarring en complexe discussie kunnen leiden. Ik wil derhalve nogmaals benadrukken dat het kabinet gedurende deze onderhandeling voortdurend een parlementair voorbehoud maakt en alle informatie en definitieve gegevens met de Kamer zal delen voordat het kabinet aan de Kamer mandaat vraagt om in te stemmen. Om de informatie van onderhandelingen, de inbreng van andere lidstaten en voorlopige informatie met regelmaat aan de Kamer als tussenstanden te melden zal het kabinet gedurende de periode waarin technische onderhandelingen plaatsvinden wekelijks de stand van zaken in een vertrouwelijke brief aan de kamer verstrekken.

Mede namens de minister-president hoop ik u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Financiën,

J.C. de Jager

Naar boven