21 501-07
Raad voor Economische en Financiële Zaken

nr. 702
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2010

Hierbij zend ik u het verslag van de vergadering van de Ecofin Raad van 15 en 16 maart 2010 te Brussel. De voorlopige agenda van de Eurogroep en Informele Ecofin Raad van 16 en 17 april 2010 te Madrid is nog niet bekend. Kort voor het AO en de Informele Ecofin Raad zal zoals gebruikelijk, de geannoteerde agenda aan uw Kamer worden gezonden.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager

Verslag

Algemeen

Op 15 en 16 maart vonden de Eurogroep en de Ecofin Raad plaats in Brussel. Minister de Jager was namens Nederland aanwezig. De belangrijkste onderwerpen van deze Ecofin Raad waren Griekenland en het richtlijnvoorstel BTW-facturering. Daarnaast zijn er Raadsconclusies aangenomen over de begroting voor 2011 en in voorbereiding op de Europese Raad over exitstrategieën, EU2020 en klimaatfinanciering. Het voorzitterschap heeft besloten de AIFM-richtlijn op een later moment te bespreken. Voor de informatie over de bespreking van Griekenland verwijs ik u naar de aparte brief die u hierover ontvangt.

Het officiële verslag van het Voorzitterschap inclusief de aangenomen conclusies vindt u via onderstaande link: http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/113398.pdf

1. Economische en financiële situatie

Tijdens de Eurogroep en Ecofin Raad is gesproken over de economische en financiële situatie. In algemene zin kan op het ogenblik worden vastgesteld dat er over het geheel genomen sprake lijkt te zijn van een voorzichtig herstel van de economie in de Europese Unie. Dit blijkt ook uit de interim voorspellingen van de Europese Commissie. Voor het verdere herstel van de Europese economie is het belangrijk dat de genomen crisismaatregelen tijdig en op een geloofwaardige manier worden uitgefaseerd. De Ecofin Raad heeft daarom ook conclusies aangenomen over financiële exit strategieën en exit strategieën voor de maatregelen die genomen zijn met betrekking tot de arbeidsmarkt en productmarkten. Hierover vindt u hieronder meer.

2. Implementatie Stabiliteits- en Groeipact: Griekenland

Hiervoor verwijzen wij u naar de kamerbrief die u hierover zeer recent heeft ontvangen.

3. BTW-richtlijnvoorstel facturering

De Raad heeft overeenstemming bereikt over het BTW-richtlijnvoorstel inzake aanpassing van de factureringsregels. Alhoewel het onderwerp formeel voor een oriënterend debat op de agenda stond, aangezien het Europees Parlement haar opinie nog moet geven, is toch al een akkoord bereikt tussen de 27 lidstaten en de Europese Commissie over de tekst. In de nieuwe tekst is vastgelegd dat papieren en elektronische facturen gelijk moeten worden behandeld en dat bedrijven zelf kunnen bepalen op welke wijze zij elektronische facturen willen versturen en ontvangen. Daarnaast zijn meerdere technische wijzingen aangebracht met als doel de factureringsregels te vereenvoudigen. De algemene principes en verdere vereenvoudigingen zijn van groot belang voor het stimuleren van het gebruik van elektronisch factureren en het verminderen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Het kabinet omarmt de algemene principes, maar had gehoopt, net als het Nederlandse bedrijfsleven, dat de uiteindelijke compromistekst dichter bij het oorspronkelijke Commissievoorstel had gelegen. Daarmee was naar omstandigheden de grootst mogelijke algemene lastenverlichting bereikt. Er moest echter een tekst worden gevonden die acceptabel was voor alle 27 lidstaten. Meerdere lidstaten hadden en hebben vanuit de gedachte van controle door de belastingautoriteiten twijfels bij het volledig vrijgeven van de mogelijkheden voor elektronische facturering. De nieuwe richtlijntekst blijft lidstaten de ruimte geven voor een strengere interpretatie van de factureringseisen dan het oorspronkelijke Commissievoorstel.

Tijdens de Ecofin Raad heeft Minister de Jager het belang van elektronisch factureren en vereenvoudigde factureringsregels benadrukt in het licht van de zeer grote administratieve lastenverlichting die hierdoor gerealiseerd kan worden. Hij heeft daarbij bereikt dat alle lidstaten en de Europese Commissie akkoord zijn gegaan met het monitoren en evalueren van de nieuwe regels om te controleren of deze lastenverlichting daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Mocht de administratieve lastenverlichting lager uitvallen dan verwacht, dan zal de Europese Commissie met nieuwe voorstellen voor verdere aanpassing komen.

Nadat het Europees Parlement zijn opinie heeft gegeven, zal het richtlijnvoorstel formeel worden aangenomen tijdens een volgende vergadering van de Ecofin Raad.

4. Voorbereiding Europese Raad

Ter voorbereiding op de Europese Raad van 25 en 26 maart heeft de Ecofin Raad conclusies aangenomen over: EU2020, exit strategieën en internationale klimaatfinanciering.

Raadsconclusies EU2020

De Ecofin Raad heeft conclusies aangenomen met betrekking tot de mededeling van de Commissie over de opvolger van de Lissabonstrategie die dit jaar afloopt. De conclusies zijn zonder veel discussie aanvaard.

Op 3 maart jl. heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd waarin zij voorstellen doet voor de inhoud en de governance van deze nieuwe strategie. De titel van de mededeling is «Europe 2020, a European strategy for smart, sustainable and inclusive growth». In de conclusies wordt benadrukt dat duurzame groei en werkgelegenheid van groot belang zijn voor de toekomst van de Europese Unie. De Ecofin Raad onderschrijft dan ook de nadruk die de Commissie legt op slimme, duurzame en inclusieve groei. Tegelijkertijd wordt benadrukt dat macro-economische stabiliteit en houdbare overheidsfinanciën een cruciale voorwaarde zijn voor economisch groei en het creëren van banen. Tevens heeft de Ecofin Raad erop gewezen dat bij het stellen van doelen er rekening moet worden gehouden met verschillen tussen de lidstaten. Voor Nederland is het belangrijk dat de focus ook in de verdere uitwerking gericht blijft op het creëren van groei en werkgelegenheid. Met betrekking tot governance benadrukte de Ecofin Raad dat de timing van de verschillende processen verder onderzocht moet worden. Er is een belangrijke rol voor de Ecofin Raad weggelegd in het bewaken van consistentie en coherentie tussen beleidsadviezen onder EU2020 en de budgettaire en macro-economische beperkingen van lidstaten.

De Europese Raad zal op 25 en 26 maart ook over de voorstellen spreken en besluiten nemen over de grote lijnen van de strategie. In de Ecofin Raad van juni en de Europese Raad van juni zal opnieuw gesproken worden over de EU2020 strategie. De Europese Raad van 17 en 18 juni zou de vormgeving van de nieuwe strategie moeten afronden. Hieronder valt het vaststellen van de geïntegreerde richtsnoeren, de landenspecifieke niveaus van de doelen en de identificatie van nationale knelpunten.

Raadsconclusies exitstrategieën

De Ecofin Raad heeft conclusies aangenomen met betrekking tot financiële exitstrategieën en exitstrategieën voor maatregelen in de productenmarkt (sectorale steun), arbeidsmarkt (werktijdverkorting en inkomenssteun) en maatregelen ter bevordering van de kredietverlening als onderdeel van het European Economic Recovery Plan (EERP). De conclusies zijn zonder discussie aangenomen.

In de conclusies staat een beschrijving van afspraken die in de afgelopen maanden zijn gemaakt met betrekking tot het uitfaseren van steunmaatregelen voor zowel de reële economie als ook de financiële sector. Alle lidstaten zijn het er over eens dat het belangrijk is om steunmaatregelen gecoördineerd uit te faseren zodat negatieve spill-over effecten worden voorkomen. Daarnaast is opgenomen dat voor alle maatregelen geldt dat bij het bepalen van het moment van de exit lidstaten rekening moeten houden met landenspecifieke factoren zoals de macro-economische stabiliteit, financiële stabiliteit, de budgettaire situatie en bijvoorbeeld het functioneren van relevante kredietkanalen. De reden hiervoor is dat de effecten van de crisis verschillen per lidstaat. Het is belangrijk dat alle lidstaten tijdig beginnen met uitfaseren omdat de genomen maatregelen hoge budgettaire kosten met zich meebrengen en in veel gevallen een verstorende werking hebben op de interne markt en de mogelijkheden voor toekomstige potentiële groei.

Raadsconclusies internationale klimaatfinanciering

De Ecofin Raad heeft conclusies aangenomen met betrekking tot de financiering van internationaal klimaatbeleid. De conclusies gaan in op de uitkomsten van de klimaattop die in december in Kopenhagen plaatsvond. De conclusies zijn zonder discussie aangenomen.

De conclusies bevestigen de toezegging van de Europese Raad van december 2009 om in de periode 2010–2012 jaarlijks EUR 2,4 mld beschikbaar te stellen voor fast-start klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden. In de conclusies geeft de Ecofin Raad tevens aan dat zij bereid is om een stand van zaken te presenteren bij de UNFCCC-conferentie in Bonn in juni 2010. In de komende maanden zullen de afspraken van het Kopenhagenakkoord verder worden uitgewerkt. De Ecofin Raad zal nauw betrokken blijven bij de praktische aspecten van de financieringsregelingen en -instituties waarover in Kopenhagen overeenstemming is bereikt.

Nederland draagt in de periode 2010–2012 jaarlijks EUR 100 mln bij aan fast-start financiering. Het gaat om middelen die aan het begin van de kabinetsperiode beschikbaar zijn gesteld, en die grotendeels al zijn gecommitteerd. Nederland liep hiermee internationaal dus voor de troepen uit.

5. Begroting 2011

De Ecofin Raad heeft conclusies vastgesteld met betrekking tot de EU-begroting voor 2011. De begrotingsrichtsnoeren zijn bedoeld om de prioriteiten van de Raad gedurende de begrotingsprocedure kenbaar te maken aan de Europese Commissie, die het voorontwerp van de begroting opstelt en het Europees Parlement (EP), dat samen met de Raad de begrotingsautoriteit vormt. De conclusies zijn zonder discussie door de Ecofin Raad aangenomen. De Commissie benadrukte wel dat de begrotingscyclus dit jaar geen routine is. Gezien de budgettaire situatie van veel lidstaten zal gezocht moeten worden naar manieren om de beschikbare middelen goed in te zetten. Dit houdt ook in dat er gekeken zal moeten worden naar herallocatie van beschikbare middelen.

In de conclusies staat een aantal voor Nederland belangrijke uitgangspunten. Onder andere wordt de toepassing van het principe van begrotingsdiscipline benadrukt. Dit betekent dat de Ecofin Raad er op aandringt dat de Unie bij het opstellen van haar begroting dezelfde behoedzaamheid betracht als de lidstaten bij hun nationale begrotingen. Daarnaast wordt gewezen op realistische uitgavenramingen, voldoende marges en handhaving van de plafonds van de Financiële Perspectieven. Ook is in de conclusies opgenomen dat er meer inzicht moet komen in de administratieve uitgaven en in agentschappen. Behoedzame ramingen zijn hierbij van belang.

6. Richtlijn alternatieve beleggingsfondsen

Het Spaanse voorzitterschap heeft op de Ecofin Raad van 16 maart 2010 besloten om het voorstel voor een richtlijn voor alternatieve beleggingsfondsen («AIFM-richtlijn») tijdens deze Ecofin Raad niet te behandelen. Het voorzitterschap hoopt dat na verdere besprekingen ook de lidstaten die problemen hebben met het huidige compromis, zoals het Verenigd Koninkrijk, zouden kunnen instemmen met het voorstel. Nederland betreurt de keuze van het voorzitterschap, want Nederland vindt het belangrijk dat deze richtlijn er spoedig komt. Nederland meent dat het compromis dat aan de Ecofin Raad zou voorliggen een evenwichtig compromis is. Het VK meent dat de wijze waarop er zou worden omgegaan met partijen van buiten de EU te protectionistisch is. Nederland en vele andere lidstaten delen die mening niet. In verdere besprekingen zal Nederland zich inzetten om zoveel mogelijk vast te houden aan het huidige compromis en zal ervoor waken dat eventuele aanpassingen niet tot een verwatering van de richtlijn leiden.

7. Accounting standaarden

Op uitnodiging van het Voorzitterschap waren Sir David Tweedie (voorzitter van de International Accounting Standards Board (IASB)) en Gerrit Zalm (voorzitter van de IASB Board of Trustees) aanwezig bij de Ecofin Raad. Sir Tweedie heeft aan de Ecofin Raad gerapporteerd over de voortgang die de IASB heeft gemaakt op het gebied van de afspraken die gemaakt zijn door de G20 over convergentie van de IASB standaarden met die van de US Financial Accounting Standards Board (FASB). Sir Tweedie gaf aan dat het proces van convergentie op schema loopt en in 2011.

Sir Tweedie zette tevens de voortgang met betrekking tot IFRS 9 uiteen. De IASB heeft voldaan aan het verzoek van de G20 en Ecofin Raad om IAS 39 drastisch te vereenvoudigen en procycliciteit te verminderen via de publicatie van IFRS 9. Dit wordt ook wel IFRS 9 -fase I genoemd. Fase 2 omvat de ophoging van de voorziening voor wanbetaling voor het traditionele bankbedrijf. Fase 3 omvat het wijzigen van de regels voor hedge-accounting. Nederland is van mening dat IFRS 9 een stap in de goede richting is en essentieel voor het internationale convergentieproces.

Beantwoording kamervragen AO Ecofin maart 2010

Tijdens het AO Ecofin van 11 maart 2010 is een aantal kamervragen door tijdgebrek onbeantwoord gebleven. Wat betreft de vragen over onderstaande onderwerpen, en voor zover deze nog niet in het bovenstaande verslag aan bod zijn gekomen, kan ik u het volgende melden:

Richtlijn alternatieve beleggingsfondsen

Hieronder informeer ik u nader over een aantal zaken gerelateerd aan de AIFM-richtlijn, naar aanleiding van vragen die hierover zijn gesteld tijdens het Algemeen Overleg over de Ecofin Raad op 11 maart 2010. Specifiek informeer ik u over de wijze waarop de Nederlandse beleggingsfondsensector betrokken is geweest bij de voorbereiding van de richtlijn, de wijze waarop Nederland het compromis dat aan de Ecofin Raad zou voorliggen beoordeelt, de wijze waarop de richtlijn rekening houdt met verschillende type fondsen en de wijze waarop de richtlijn om gaat met fondsbeheerders van buiten de EU.

Betrokkenheid Nederlandse beleggingsfondsensector

Uit overleggen met diverse vertegenwoordigers van de Nederlandse beleggingsfondsensector is het beeld ontstaan dat het gros van de sector begrijpt dat er regulering komt voor alternatieve beleggingsfondsen. Niettemin heeft de sector wel zorgen geuit ten aanzien van het originele richtlijnvoorstel van de Europese Commissie. Over het algemeen werd de mening van het ministerie gedeeld dat het originele richtlijnvoorstel haastwerk was en daarom voor verbetering vatbaar was. Vertegenwoordigers van verschillende soorten fondsen hebben daarom constructief met het ministerie meegedacht over een betere vormgeving van de richtlijn zodat deze ook werkbaar is in de praktijk.

Beoordeling compromis

Naar het oordeel van Nederland betekent het richtlijnvoorstel dat zou voorliggen aan de Ecofin Raad («Raadstekst»), een sterke verbetering ten opzichte van het originele Commissievoorstel. Hoewel sommige bepalingen niet optimaal maar een goed compromis zijn, is Nederland tevreden met de tot dusver overeengekomen Raadstekst. De doorgevoerde wijzigingen hebben geleid tot regels die beter werkbaar zijn voor marktpartijen zonder daarbij afbreuk te doen aan de effectiviteit. In de Raadstekst zijn veel punten van Nederland gehonoreerd.

Verschillende type fondsen

De Raadstekst houdt op verschillende manieren rekening met verschillende typen fondsen. Zo gelden sommige eisen alleen voor dat type fondsen, waarvoor ze relevant zijn. Te denken valt aan eisen voor liquiditeitsmanagement. Deze zijn belangrijk voor fondsen waar beleggers regelmatig in- en uit kunnen stappen, maar zijn irrelevant voor fondsen waarbij dat niet kan, en die ook geen leverage gebruiken. Bij dit type fondsen bestaan geen liquiditeitsrisico’s en hiervoor gelden deze eisen dan ook niet. Daarnaast kunnen toezichthouders het verlenen van een vergunning koppelen aan de beleggingsstrategieën die een fonds wil hanteren. Zo kunnen toezichthouders er bijvoorbeeld op letten dat een fonds met ingewikkelde beleggingsstrategieën hiertoe ook adequaat is ingericht (bijvoorbeeld het risicomanagement). Ook biedt het Raadstekst ruimte voor lidstaten om kleine, niet-systeemrelevante fondsen vrij te stellen van de regels, bijvoorbeeld kleine venture capital fondsen. Overigens moeten deze fondsen zich wel registreren bij de toezichthouder en transparant zijn naar de toezichthouder, opdat toezichthouders volledig zicht hebben op de gehele fondsenmarkt.

Fondsbeheerders uit niet-EU landen

De Raadstekst bevat regels voor niet-EU fondsbeheerders. Dat er regels zullen gelden voor niet-EU fondsbeheerders, is onontkoombaar. Op dit moment is het aanbieden van beleggingsfondsen aan professionele beleggers in veel lidstaten, waaronder Nederland, vrijgesteld van toezicht. Met de AIFM-richtlijn wordt deze activiteit echter gereguleerd. Dit betekent dat er ook regels moeten komen voor niet-EU fondsbeheerders die in een lidstaat deze gereguleerde activiteit verrichten. Anders zouden fondsbeheerders immers gestimuleerd worden om zich te verplaatsen naar niet-EU landen om vervolgens van daaruit hun fondsen in de EU aan te bieden. In de meeste financiële richtlijnen wordt het beleid ten aanzien van niet-EU aanbieders aan de lidstaten zelf overgelaten. Dat wil zeggen, lidstaten stellen zelf eisen aan buitenlandse partijen die in de lidstaat een gereguleerde activiteit willen uitoefenen. Daarbij hanteert onder meer Nederland het principe dat er sprake is van het uitoefenen van de gereguleerde activiteit als er actief een aanbod wordt gedaan aan Nederlandse ingezetenen.

Met het originele voorstel beoogde de Commissie de wijze waarop lidstaten met niet-EU fondsbeheerders omgaan, volledig op Europees niveau te regelen. Het beleid dat de Commissie voorstelde, zou de EU markt echter de facto hebben afgesloten voor niet-EU fondsbeheerders en derhalve als protectionistisch kunnen worden bestempeld. Ten eerste werden er naast een volledige vergunning voor niet-EU fondsbeheerders zeer stringente en onrealistische voorwaarden gesteld, onder meer «equivalent» toezicht in het derde land en reciprociteit qua markttoegang door het derde land. Het gros van de lidstaten, waaronder Nederland, is van mening dat deze voorwaarden in de praktijk onhaalbaar zouden zijn. Ten tweede zouden deze eisen niet alleen gelden wanneer niet-EU fondsbeheerders hun fondsen actief aan EU beleggers aanbieden, maar ook als EU beleggers hierin op eigen initiatief beleggen. Het resultaat zou zijn geweest dat Europese professionele beleggers zoals banken en pensioenfondsen nauwelijks meer in fondsen buiten de EU zouden hebben kunnen beleggen – ook al doen ze dit op eigen initiatief – en daardoor minder hebben kunnen diversificeren.

Evenals het originele voorstel bevat de Raadstekst een regime voor niet-EU fondsbeheerders. De tekst verschilt echter op twee punten in positieve zin van het originele Commissievoorstel. Ten eerste worden er in lijn met de bestaande praktijk alleen eisen gesteld wanneer niet-EU fondsbeheerders hun fondsen actief aan EU beleggers aanbieden. Ten tweede zijn de eisen in tegenstelling tot het Commissievoorstel realistisch en haalbaar, waardoor ze niet de facto leiden tot het afsluiten van de Europese markt en daarmee niet als protectionistisch kunnen worden bestempeld. Zo moeten niet-EU fondsbeheerders transparantie bieden aan beleggers en toezichthouders en moet er informatie-uitwisseling zijn tussen de toezichthouders in de EU en het derde land om goed toezicht te borgen. Dit laatste is reeds een gangbare eis bij het uitoefenen van een gereguleerde activiteit in Nederland door een buitenlandse aanbieder. Lidstaten zijn vrij om extra eisen te stellen (minimumharmonisatie). De eisen die Nederland zal stellen in het kader van minimumharmonisatie, zullen gericht zijn op het waarborgen van een level playing field tussen EU- en niet-EU fondsbeheerders.

De richtlijn ziet niet op de situatie dat professionele beleggers zoals banken en pensioenfondsen op eigen initiatief in een fonds van een niet-EU fondsbeheerder stappen, zonder dat deze fondsbeheerder actief de Europese markt op gaat. Dit beoogde de Commissie wel met haar originele voorstel, maar dit is juridisch niet mogelijk. Deze situatie wordt geregeld in de directe regulering voor deze beleggers (bankenrichtlijn etc.). Deze regulering waarborgt dat zij deze beleggingen op een verantwoorde manier doen.

De Raadstekst voorziet dat de Commissie het onderscheid tussen actief aanbieden en op eigen initiatief beleggen nader specificeert in lagere regelgeving. Hierbij kan de Commissie zich baseren op bestaande praktijken in de lidstaten zoals Nederland.

Speculatief gebruik van Credit Default Swaps

Het is goed dat de Europese Commissie op korte termijn onderzoek wil doen naar de speculatieve handel in Credit Default Swaps (CDS) voor staatsobligaties. Dit zal waarschijnlijk onderdeel uitmaken van een breder voorstel omtrent regelgeving voor derivatenhandel dat de Commissie dit jaar presenteert. Zo krijgen toezichthouders een beter inzicht in transacties in derivaten, waaronder Credit Default Swaps. Naast meer transparantie gaat de Commissie ook bekijken of, en zo ja, hoe speculatieve handel in CDS voor staatsobligaties verboden kan worden. Ik sta open voor voorstellen die het speculatief gebruik van CDS verminderen. Belangrijk hierbij zijn in ieder geval: a) internationale coördinatie, b) een open blik bij het evalueren van verschillende typen maatregelen en c) het zorgen dat het legitieme gebruik van CDS voor het afdekken van risico buiten schot blijft. President Barroso heeft benadrukt dat maatregelen alleen effectief zijn als deze door de G20 worden onderschreven (en toegepast).

Traject van de vaststelling van de nieuwe Financiële perspectieven – EU-budget

Het CDA vroeg naar de stand van zaken omtrent het traject van de vaststelling van de nieuwe Financiële perspectieven van de EU. De huidige Financiële perspectieven lopen tot en met 2013, dus gaan de nieuwe Financiële Perspectieven in principe in 2014 van start. Door het Verdrag van Lissabon kan de lengte van de Financiële Perspectieven gewijzigd worden. Tot nu toe werd het financieel kader vastgesteld voor 7 jaar, maar het Verdrag van Lissabon bepaalt dat het wordt vastgesteld voor «ten minste vijf jaar». Er bestaat een mogelijkheid om de nieuwe Financiële Perspectieven van start te laten gaan in bijvoorbeeld 2015 of 2016 met een duur van 5 jaar. Dit komt overeen met de looptijd van de Europese Commissie. Het Europees Parlement is hier voorstander van. Dit zou betekenen dat de huidige Financiële Perspectieven met 1 of twee jaren zouden moeten worden verlengd waarna een financieel kader voor 5 jaar moet worden vastgesteld. In dat geval zouden in een korte periode tweemaal, doorgaans moeilijke, onderhandelingen over de EU-uitgaven en de financiering moeten worden gevoerd. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat de Commissie de wens van het Europees Parlement zal volgen. Op dit moment kan er niet meer gezegd worden dan dat de Commissie voor 1 juli 2011 een voorstel dient te presenteren voor nieuwe Financiële Perspectieven. Afgaand op eerdere onderhandelingen over het financieel kader kan uitgegaan worden van besluitvorming door de Raad in 2012.

Mondiale betalingsbalansonevenwichtigheden

Hierbij gaat het met name over het enorme betalingsoverschot dat China heeft ten opzichte van de VS. Deze onevenwichtigheden zijn de afgelopen tijd enigszins afgenomen (zoals blijkt uit de IMF Staff Position Note SPN/09/29: «Global imbalances: In Midstream?», online beschikbaar op de IMF website). China wordt bovendien actief aangemoedigd om een rol te spelen in het verminderen van de onevenwichtigheden, o.a. door de afbouw van de Chinese valutareserves. De G20 heeft ook commitment getoond via het Raamwerk voor Sterke, Duurzame en Evenwichtige Groei (Pittsburg, september 2009). Het eerste resultaat hiervan zal moeten blijken tijdens de G20 toppen in juni in november.

Onevenwichtigheden in het Eurogebied

Tijdens het AO is er, op aanvraag van Paul Tang, een notitie toegezegd aan de kamer waarin een lange termijn schets zal worden gegeven over hoe de eurolanden om dienen te gaan met onevenwichtigheden in het Eurogebied en de rol hierin van het Stabiliteits- en Groeipact. Hierover ontvangt u een aparte notitie.

G20

Het is nog onduidelijk of Nederland aanwezig zal zijn bij de G20 toppen in juni en november 2010. Een uitnodiging is nooit een vanzelfsprekendheid geweest en is dat ook nu niet. Nederland maakt geen deel uit van de oorspronkelijke G20-landen. Ook bij eerdere bijeenkomsten was Nederland pas op een laat tijdstip zeker van een uitnodiging. Dat zal dit jaar niet anders zijn.

Solvabiliteitseisen voor verzekeraars

De Europese koepel van verzekeraars is met berekeningen gekomen dat de invoering van het nieuwe risicogeoriënteerde toezichtskader Solvency II per 2013 met fors hogere kapitaaleisen gepaard gaat. Volgens deze berekeningen zou dit in Nederland kunnen leiden tot EUR 24 mld aan extra solvabiliteitseisen. Voor heel Europa zou dit neerkomen op een bedrag tot ongeveer EUR 250 mld.

Met betrekking tot de berekeningen zou ik u willen mededelen dat we op dit moment nog midden in het proces zitten van vaststellen van de eisen. De sector heeft gereageerd op de adviezen ven CEIOPS en deze adviezen zullen als input dienen voor de Commissie om de Quantitative Impact Assesment (QIS5) uit te voeren. Deze wordt door verzekeraars uitgevoerd op de cijfers van 2009. Op basis van de uitkomsten van het QIS zullen de eisen in 2011 uiteindelijk worden vastgesteld. Bij de daadwerkelijke opstelling van de detaileisen op het gebied van kapitaalseisen moeten de lidstaten instemmen. Het Nederlandse standpunt zal vastgesteld worden in nauw contact met het Nederlands verbond en DNB. Wij streven uiteindelijk naar economisch gefundeerde maar reële kapitaaleisen. Hierbij zijn de volgende punten belangrijk: a) de aansluiting van de economisch gebaseerde eisen op de praktijk van goed risico management, b) het meenemen van lessen van de kredietcrisis die relevant zijn voor verzekeraars (bijv. versterking van de definitie van kapitaal), c) goed groepstoezicht en Europese samenwerking van toezichthouders en d) realistische kapitaaleisen en uitvoerbare regels.

Stabiliteitsprogramma en demissionaire status van het kabinet

De val van het kabinet heeft geen directe gevolgen voor de buitensporigtekortprocedure. Het saldopad dat Nederland heeft gepresenteerd in het Stabiliteitsprogramma is namelijk gebaseerd op al door de Tweede Kamer goedgekeurde maatregelen, zoals de maatregelen die vorig jaar in de Voorjaarsnota zijn uitgewerkt. In het stabiliteitsprogramma heeft Nederland zich gecommitteerd aan de aanbevelingen in het kader van de buitensporigtekortprocedure.

BTW-vrijstelling alternatieve medische beroepen.

Bij deze maak ik tevens van de gelegenheid gebruik om in te gaan op uw verzoek om een inhoudelijke reactie betreffende de problematiek BTW-vrijstelling alternatieve medische beroepen zoals gedaan in uw brief van 11 maart jl. met kenmerknummer 2010D12 720. Uw verzoek vloeit voort uit mijn brief van 19 februari over de BTW-vrijstelling voor paramedische beroepen. Daarin heb ik aangegeven dat ik op een tweetal brieven van acupunctuurverenigingen (beide van 15 oktober 2009) niet schriftelijk, maar telefonisch heb gereageerd, en u derhalve geen kopie van mijn reactie kon geven waarnaar u gevraagd had.

Voor een inhoudelijke reactie betreffende de gesignaleerde problematiek verwijs ik naar de brief van de Minister van VWS en de Staatssecretaris van Financiën van 29 oktober 2009 waarin de Kamer inhoudelijk uitgebreid is geïnformeerd over de uitgangspunten van het nieuwe kader voor paramedische beroepen. Deze uitgangspunten zijn mede gebaseerd op de inbrengen van en contacten met de diverse beroepsorganisaties, zoals die voor de acupunctuur en worden thans door de Minister van VWS uitgewerkt in een ministeriële regeling waarbij de desbetreffende beroepsgroepen worden aangewezen. Het gaat daarbij met name om beroepskwalificaties en opleidingseisen. De Minister van VWS zal toetsen of daaraan wordt voldaan. Ik kan daar op dit moment niets nieuws of anders aan toe voegen.

Naar boven