Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 21501-07 nr. 2008 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 21501-07 nr. 2008 |
Vastgesteld 14 februari 2024
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 12 januari 2024 over Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad op 15 en 16 januari 2024 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1997) (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1999), over de brief van 24 januari 2024 over het verslag Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 januari 2024 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2001), over de brief van 29 januari 2024 over het overzicht uitbetalingen RRF vierde kwartaal 2023 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2002) en over de brief van 8 februari 2024 over de geannoteerde agenda Eurogroep en informele Ecofinraad 23-24 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2006).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 februari 2024 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 14 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Meijerink
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten aanzien van de Eurogroep en de informele Ecofinraad. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.
Waar het gaat om de mogelijke toekomst van de Europese kapitaalmarktunie merken de leden van de PVV-fractie op dat de Minister een positieve houding hanteert jegens verdere voortgang en integratie van de kapitaalmarkten in Europa. Het kabinet belicht vrijwel exclusief potentiële voordelen en geeft aan in de gesprekken omtrent de op te stellen visie te willen pleiten voor het wegnemen van bepaalde politiekgevoelige barrières, die verdere integratie tot op heden in de weg zitten. Als voorbeeld worden onder andere toezicht en nationale juridische raamwerken genoemd. Deze leden zouden graag een gedetailleerde toelichting van de Minister willen ontvangen waarin vermeld staat op welke gevoelige barrières specifiek worden gedoeld en wat daar de Nederlandse inzet is.
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten of de Minister doelt op bijvoorbeeld het harmoniseren van nationale wetgeving en het centraliseren van processen en toezicht. Zo ja, welke mogelijke consequenties hebben dergelijke stappen voor de autonomie en besluitvormingscapaciteiten van Nederland en haar instituties?
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister, mede in het licht van het bovenstaande, de huidige rol en het instrumentarium van de Europese Commissie ziet, en of de Minister van plan is te pleiten voor wijzigingen in de verantwoordelijkheden van de Commissie. Zo ja, waarom en welke?
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten welke offers de Minister verwacht te moeten brengen bij verdere integratie. In hoeverre houdt de Minister rekening met verlies van nationale controle over financiële markten en beleid? Dit zou immers de mogelijkheid om onafhankelijk te reageren op economische crises of om specifieke nationale doelstellingen na te streven kunnen beperken. Ook informeren deze leden of er alternatieve strategieën zijn overwogen om de financiële markten van Nederland te versterken en verdiepen, zonder verdere integratie binnen de Europese kapitaalmarktunie. Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie hoe de Minister de risico’s van onomkeerbare stappen, die gepaard kunnen gaan met de voorgestelde verdieping van de kapitaalmarktunie, beoordeelt en monitort.
Ten aanzien van de strategische koers van de Europese Investeringsbank (EIB), vragen de leden van de PVV-fractie de Minister uiteen te zetten in hoeverre zijn genoemde inzet verschilt ten opzichte van de huidige strategische koers. Ook geeft de Minister aan te hechten aan prudent financieel beleid binnen de EIB. Is de positie van de Minister ten aanzien van de EIB als «klimaatbank» in dit kader gewijzigd? Is de Minister het met deze leden eens dat de acceptatie van risico’s niet verhoogd moet worden om klimaatgerelateerde beleidsdoelstellingen te realiseren? Ook willen deze leden weten hoe de Minister het huidige risicoprofiel van de EIB beoordeelt, en welke potentiële (toekomstige) risico’s de Minister voor Nederland ziet als aandeelhouder van de EIB.
Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie de Minister waarom de digitale euro geen onderwerp van gesprek is tijdens deze bijeenkomst van de Eurogroep. Immers wordt in het werkprogramma van de Eurogroep aangegeven dat op 23 februari de «Digital Euro: state of play in the context of Global Central Bank Digital Currencies» zou worden besproken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het klopt dat er in het SGP-akkoord een ongeclausuleerde uitzonderingsregel zit (op de berekening van de uitgavenregel) voor cofinancieringen. Klopt het dat er in de toekomst dus ook bij bijvoorbeeld 5% cofinanciering uitgaven niet meelopen in de berekening van het uitgavenpad?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de achtervang op het tekort (1,5%). Klopt het dat die in het Nederlandse geval om grotere ombuigingen vraagt dan de Studiegroep Begrotingsruimte heeft geadviseerd (2%, 17 miljard)? Hoe groot zouden deze ombuigingen structureel vanaf 2028 zijn, ten opzichte van het basispad, als deze achtervang voor 2028 in zou gaan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het kabinet de vrees deelt dat noodzakelijke ombuigingen in de praktijk ervoor zorgen dat lidstaten gaan bezuinigen op digitale en groene investeringen. Hoe gaat dit voorkomen worden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het overeengekomen begrotingsraamwerk om kan gaan met zeer grote («onverwachte») opgaven voor bijvoorbeeld veiligheid. Bijvoorbeeld in het licht van de aanmoediging van mogelijke presidentskandidaat Trump aan Poetin om NAVO-landen binnen te vallen als die NAVO-landen financieel onvoldoende bijdragen. Hoe worden daarbij onuitvoerbare bezuinigingen voorkomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom er gestuurd wordt op een tekort zo ruim binnen de 3%, als dat in het verleden door achtereenvolgende kabinetten is aangemerkt als solide referentie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar mogelijke procyclische effecten van de achtervang voor het tekort. Welke mogelijkheden zijn er om boven de 1,5% tekort te begroten in crisistijd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de conjunctuuranalyse die medebepalend is voor de ruimte in het uitgavenpad (deze is immers netto). Hoe gaat dit in de praktijk vormgegeven worden, omdat het zeer complex zo niet onmogelijk is te bepalen op welk punt in de conjunctuur de economie zich überhaupt bevindt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in welke mate het doenbaar is om algehele economische neergang in de conjunctuuranalyse mee te nemen die achter het bepalen van het tekort ligt. Het is toch überhaupt super moeilijk om te bepalen op welke plek in de conjunctuur de economie zich op een bepaald moment bevindt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er ambtelijke berekeningen zijn van de verwachte ombuigingen van verschillende lidstaten (bijvoorbeeld Duitsland, Nederland, Frankrijk, Italië en Spanje) als gevolg van de achtervang op het tekort.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de economische onderbouwing voor 1,5% als achtervang van het tekort. Is dit niet een puur politiek cijfer?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke ruimte er is om geen buitensporigtekortprocedure te openen bij een buitensporig tekort. Is het nog steeds het geval dat defensie daarin meegenomen wordt als relevante factor? Zijn er ook andere «relevante factoren» die daarin kunnen worden meegenomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de achtervang op de schuldreductie. Wat kan het ministerie zeggen over de mate waarin deze achtervang voor een aantal landen (bijvoorbeeld Frankrijk, Italië, Spanje) gaat «bijten», dat wil zeggen een aanvullende schuldreductie-opgave gaat betekenen ten opzichte van de opgave die uit het netto uitgavenpad komt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de uitvoerbaarheid van het door het raamwerk gevraagde schuldreductietempo voor een land als Italië. Wat betekent dit bijvoorbeeld voor hun primaire begrotingssaldo? En hoe verhoudt zich dat tot het primaire Italiaanse saldo van de afgelopen 10 of 20 jaar?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welke manier duurzaamheidsrisico’s worden meegenomen in de debt sustainability analysis. Is deze analyse voldoende toekomstgericht, omdat niet alle risico’s vanuit het verleden te extrapoleren zijn?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar een update op de Corporate Social Due Diligence Directive. Op welke manier zet Nederland zich er diplomatiek voor in dat er alsnog zicht op een akkoord komt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister voornemens is een inhoudelijke kabinetsreactie te geven op het rapport «Naar een Europese kapitaalmarktunie: barrières voor de verdere ontwikkeling van de Europese kapitaalmarkten van het Instituut voor Publieke Economie».
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 23 en 24 februari 2024. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie benadrukken het grote belang van een snelle en effectieve hervorming van het Europese begrotingsraamwerk. Het is daarom goed om te vernemen dat naast het akkoord in de Raad, nu ook een voorlopig akkoord met het Europees Parlement is gesloten. Zou de Minister een overzicht kunnen geven van de belangrijkste wijzigingen in het voorlopige akkoord ten opzichte van het eerdere voorstel, en in hoeverre dit strookt met de inzet van Nederland? Wat is het inhoudelijke verschil tussen het technische uitgavenpad dat de Commissie zou voorstellen in het eerdere voorstel ten opzichte van het referentie uitgavenpad zoals dat nu wordt genoemd?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat in het voorlopig akkoord met het Europees Parlement ten aanzien van het Europees begrotingsraamwerk meer rekening gehouden gaat worden met de «sociale dimensie». Hoewel de voornoemde leden aandacht hiervoor belangrijk vinden, vragen zij op welke manier dit concreet vorm zal krijgen. Telt de ontwikkeling van de ongelijkheid op eenzelfde wijze mee in de beoordeling van het uitgavenpad als reeds het geval was bij defensie-uitgaven? Op welke manier zal ook klimaatverandering meetellen, aangezien de uitwerking daarvan ook erg groot is op zowel het budgettaire beleid van een lidstaat als de macro-economische stabiliteit en de maatschappelijke situatie?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat voor het goed functioneren van een Europese kapitaalmarktunie ook het toezicht op die kapitaalmarkt goed geregeld moet zijn. Het is vooralsnog voornamelijk belegd bij de nationale toezichthouders om dit uit te voeren, terwijl zij lang niet altijd de mensen en middelen hebben om dit goed te kunnen uitvoeren. Deze leden begrijpen dat er nu vaak cross border-effecten optreden, bijvoorbeeld bij excessen in de handel in crypto’s, waarin een toezichthouder zich alleen tot een toezichthouder in een ander land kan wenden, maar moeilijk ingegrepen wordt. Daarnaast kan er vanwege beperkte informatie-uitwisseling niet ingegrepen worden, begrijpen deze leden. Herkent de Minister dit beeld? Hoe ziet de Minister het nut van een betere samenwerking en centralisatie van het toezicht op de Europese kapitaalmarkt? Welke stappen onderneemt hij om dit te verbeteren? Naast het versterken van het toezicht, kunnen op het verdiepen van de kapitaalmarktunie ook nog stappen gezet worden, bijvoorbeeld als het gaat om een harmonisatie van insolventiewetten, zodat de kaders voor grensoverschrijdende beleggingen worden verbeterd. Kan de Minister aangeven welke stappen er sinds het KMU-pakket van 2022 genomen zijn en welke stappen er nog meer gemaakt worden de komende tijd, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie wijzen op een studie van de denktank Bruegel uit januari 2024 («Accelerating strategic investment in the European Union beyond 2026») over de noodzaak om strategische investeringen te versnellen na 2026, als we onze doelen op het gebied van strategische autonomie en verdienvermogen op de lange termijn willen waarmaken. Zij wijzen op een totaal investeringsgat van 481 miljard euro tot en met 2030. Onderschrijft de Minister de grootte van dit investeringsgat? Zo ja, welke acties onderneemt de Minister om dit te adresseren? Zo nee, wat is volgens de Minister dan een betere schatting van de benodigde investeringen om de benodigde transities te volmaken? Onderschrijft de Minister dat een gebrek aan continuïteit in de Europese investeringsprogramma’s mede de oorzaak is van te lage investeringen in de gezamenlijke langetermijnuitdagingen van de Europese economie? Hoe betrekt de Minister deze conclusies op de gedachtewisseling die gepland staat over de strategische koers van de Europese ontwikkelingsbank?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het vervolgadvies van de studiegroep ECB over de economische en juridische aspecten van de ECB-opkoopprogramma’s. Onderschrijft de Minister de conclusies van de studiegroep dat een opkoopprogramma zoals het pandemie noodaankoopprogramma (PEPP) in principe gedekt is door het monetaire beleidsmandaat van de ECB overeenkomstig het primaire recht van de Europese Unie, dat het PEPP niet a priori als disproportioneel kan worden beoordeeld en dat de beoogde aankoop van staatsobligaties op de secundaire markt ook niet op voorhand in strijd kan worden geacht met het verbod op monetaire financiering? Onderschrijft de Minister tevens de conclusie van de studiegroep dat het transmissiebeschermingsinstrument (TPI) kan worden gekenmerkt als monetair beleid overeenkomstig het EU-recht, dat de beoogde selectieve aankoop van staatsobligaties niet per se in strijd is met het EU-recht en het TPI juridisch niet zonder meer als disproportioneel kan worden beoordeeld? Hoe staan deze conclusies volgens de Minister in verhouding tot de uitvoering van motie-Heinen (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1873) die de regering verzoekt om kenbaar te maken dat het verdragsrechtelijke mandaat op geen enkele wijze mag worden geschonden, nu blijkt dat in ieder geval de instrumenten PEPP en TPI ook geen inbreuk maken op dit mandaat?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda en bijbehorende stukken voor de Eurogroep/Ecofinraad.
De Minister schrijft het volgende over de concurrentie-agenda:
«Voor het kabinet is het versterken van het economisch fundament van de Europese economieën cruciaal voor het Europese concurrentievermogen. Lidstaten hebben daarbij zelf een belangrijke rol in het doorvoeren van structurele hervormingen om hun groeivermogen te versterken. Het kabinet is terughoudend als het aankomt op het gebruik van staatssteun in het versterken van het concurrentievermogen. Staatssteun kan ingezet worden om marktfalen te adresseren, en voor het gericht versnellen van de digitale en groene transitie. Een concurrerende en efficiënte economie rest echter niet op staatssteun maar op een goed functionerende interne markt (...)»
De leden van de BBB-fractie steunen deze lijn van het kabinet, maar hebben de volgende vragen over de precieze invulling van deze visie. Moeten gemeenschappelijke schulden voor het stimuleren van de industrie worden uitgesloten volgens de Minister? Zou het niet veel beter zijn om te zorgen voor energiezekerheid en de elektrificatie voor een deel te pauzeren, zodat onze industrie zich kan herstellen van recente stijgingen in kosten en lasten? Willen we de koopman zijn, of de dominee?
Naast het stimuleren van eigen industrie gaan er ook stemmen op om de invoer van met name Chinese goederen te verminderen. De leden van de BBB-fractie hebben daar de volgende vragen over. Is de Minister van mening dat maatregelen tegen Chinese import onze eigen export en productieketens in gevaar brengen? Zou het niet beter zijn om de kostprijs van eigen productie te verlagen en regel- en lastendruk voor bedrijfsleven te verminderen? Immers is dat waarom concurrentie in het buitenland beter gedijt, namelijk vanwege goedkope energie, werkgelegenheid en lagere generieke lasten.
Tot slot hebben de leden van de BBB-fractie nog enkele vragen over de aanbeveling van de Europese Commissie van vorige week inzake nieuwe klimaatdoelen. Ziet de Minister een realistische route tot volledige vergroening van de Europese industrie? Kan dat überhaupt, gelet op de summiere rol van hernieuwbare energie op dit moment? Vaak wordt gezegd dat 40% van onze energie inmiddels duurzaam is, maar hierbij gaat het om elektriciteit, ons totale energieverbruik is veel hoger. Hoe verhoudt zich deze nieuwe ambitie van de Europese Commissie tot de Green Deal van Frans Timmermans waarbij de commissie juist de pauzeknop indrukt en veel milieuvoorstellen worden afgezwakt of zelfs een halt worden toegeroepen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de Volt-fractie onderschrijven het belang van een goed functionerende en diep geïntegreerde Europese kapitaalmarktunie en kijken uit naar de in maart te verschijnen strategische visie om de kapitaalmarktunie verder te ontwikkelen. Kan de Minister, voorsorterend op deze visie, drie prioriteiten aangeven waar Nederland nu aan zou moeten werken om de barrières voor het mobiliseren van kapitaal te beperken? Kan de Minister ook een inschatting geven van of de prioriteiten en barrières van andere lidstaten overeenkomen met die van Nederland? Tot slot, kan de Minister drie voorbeelden geven van barrières die verschillen van de barrières die Nederland kent?
De leden van de Volt-fractie zien in de geannoteerde agenda staan dat er ook overlegd wordt over de strategische koers van de Europese Investeringsbank (EIB). Deze leden onderschrijven het belang van de EIB en zijn verheugd dat Nederland zich inzet om de EIB meer te laten bereiken op het gebied van de energietransitie, veiligheid, toegang tot zeldzame grondstoffen, Oekraïne en innovatieve midden- en kleinbedrijf. Wel zijn deze leden benieuwd of de informele gedachtewisseling ook gaat over de creatie van een defensie-industrie. Onderschrijft de Minister het belang van de creatie van een defensie-industrie en ziet de Minister een rol voor de EIB om de nodige investeringen te doen hiervoor? Zo ja, gaat de Minister dit onder de aandacht brengen bij zijn collega’s en kan de Minister inzicht geven in wat er dan concreet gedaan kan worden om de EIB meer in te zetten voor defensie? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de schuldhoudbaarheidsanalyse en de tegenvallende economische scenario’s die worden toegepast bij de analyse. Momenteel zijn de macrobudgettaire risico’s van klimaatverandering en begrotingskosten van rampen in ontwikkeling. Deze nieuwe methoden en indicatoren zijn volgens deze leden van belang om inzicht te krijgen in de mate van hervormingen en investeringen die gedaan moeten worden om deze risico’s te mitigeren.
De leden van de Volt-fractie vragen de Minister in hoeverre nieuwe methoden en indicatoren, bijvoorbeeld risico’s van klimaatverandering of economische schokken van een oorlog, kunnen worden toegepast nadat een plan is ingediend bij de commissie. Kan de Minister een inschatting geven van wanneer deze nieuwe methoden en indicatoren voor de begrotingskosten van rampen kunnen worden toegepast? Welke instanties zijn deze methoden aan het ontwikkelen? Is de Minister het met deze leden eens dat de begrotingskosten van te laat ingrijpen op het gebied van klimaatverandering snel ontwikkeld moeten worden om een volledig beeld te krijgen van de economische effecten van klimaatbeleid?
De leden van de Volt-fractie begrijpen dat investeringen in defensie, klimaat en digitalisering als verzachtende maatregel kunnen werken indien de begrotingsregels worden overschreden. Is het echter al gespecificeerd wat investeringen in defensie, klimaat en digitalisering zijn? Zo nee, wanneer wordt hier meer duidelijkheid over verschaft?
De leden van de Volt-fractie zijn verheugd dat defensie-investeringen als verzachtende maatregel zijn toegevoegd, maar zien hierin wel het gevaar dat lidstaten onafhankelijk van elkaar investeren in defensie. Deze leden zijn van mening dat het defensiebeleid gefragmenteerd en onnodig kostbaar kan worden als lidstaten ongecoördineerd gaan investeren. Kan de Minister aangeven hoe het kabinet staat tegenover de optie om defensie-uitgaven via Eurobonds te doen, waarbij gezamenlijke projecten worden gefinancierd? Kan de Minister ingaan op de mogelijke voor- en nadelen hiervan?
Lidstaten moeten een meerjarenplan opstellen met uitgavenpad, structurele hervormingen en investeringen in het nieuwe Europese begrotingsraamwerk. Klopt het dat wanneer een lidstaat onder de 3% en 60% norm blijft de commissie niet toetst op de wenselijkheid van de hervormingen en investeringen? Zo ja, kan dit niet tot meer fragmentatie leiden? Bijvoorbeeld wanneer Nederland ervoor kiest om een kolencentrale te openen terwijl andere lidstaten die een tekort hebben investeren in de groene en digitale transitie. Graag een reflectie van de Minister waarbij ingegaan wordt op de mogelijke fragmentatie van beleid tussen de lidstaten.
De herziening van het Europees begrotingsraamwerk heeft onder andere als doel om duurzame en inclusieve economische groei in alle lidstaten te bevorderen. Hiervoor is er ook een budgettaire aanpassingsperiode opgesteld van vier tot zeven jaar. Echter gaan grote investeringen in verduurzaming, defensie of onderwijs vaak pas lonen na deze vastgestelde periode. In hoeverre wordt er rekening gehouden met de baten van deze investeringen en hervormingen die pas renderen na de aanpassingsperiode? Zijn deze nieuwe regels volgens de Minister wel genoeg gericht op het investeren in duurzame economische groei? Kan de Minister reflecteren op of deze nieuwe regels voldoende zijn om de klimaatdoelstellingen in 2030 te halen?
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, D66, BBB en Volt inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en de informele Ecofinraad d.d. 23 en 24 februari 2024.1 Bij de beantwoording is de volgorde van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten aanzien van de Eurogroep en de informele Ecofinraad. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.
Waar het gaat om de mogelijke toekomst van de Europese kapitaalmarktunie merken de leden van de PVV-fractie op dat de Minister een positieve houding hanteert jegens verdere voortgang en integratie van de kapitaalmarkten in Europa. Het kabinet belicht vrijwel exclusief potentiële voordelen en geeft aan in de gesprekken omtrent de op te stellen visie te willen pleiten voor het wegnemen van bepaalde politiekgevoelige barrières, die verdere integratie tot op heden in de weg zitten. Als voorbeeld worden onder andere toezicht en nationale juridische raamwerken genoemd. Deze leden zouden graag een gedetailleerde toelichting van de Minister willen ontvangen waarin vermeld staat op welke gevoelige barrières specifiek worden gedoeld en wat daar de Nederlandse inzet is.
De uitdagingen waarover binnen de Eurogroep gesproken wordt, volgen uit verschillende rapporten van onder meer het Internationaal Monetair Fonds en de eerdere besprekingen van de Eurogroep waarbij verschillende experts presentaties hebben gegeven waarover uw Kamer in de verslagen van deze besprekingen is geïnformeerd.2 Die uitdagingen zijn onder andere de fragmentatie van de markten door verschillen in nationale regelgevende kaders en kapitaalmarkttoezicht, verschillen in het ontwikkelingsniveau van nationale pensioenstelsels en beperkte financiële geletterdheid van consumenten en ondernemers.3 De structurele barrières waarop voortgang ingewikkelder is, bevatten of raken doorgaans aan terreinen die een nationale competentie betreffen, of waarbij sectorale belangen een rol spelen. Het kabinet zet erop in dat ook op deze terreinen, na goede analyses, stappen worden gezet in het belang van een beter functionerende kapitaalmarktunie waar burgers, bedrijven en beleggers van profiteren.
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten of de Minister doelt op bijvoorbeeld het harmoniseren van nationale wetgeving en het centraliseren van processen en toezicht. Zo ja, welke mogelijke consequenties hebben dergelijke stappen voor de autonomie en besluitvormingscapaciteiten van Nederland en haar instituties?
Veel regelgeving ten aanzien van de kapitaalmarkten is reeds Europees vormgegeven. Bijvoorbeeld de regels voor uitgifte en handel van financiële instrumenten, bescherming van beleggers en prudentiële eisen voor financiële ondernemingen, alsmede het toezicht hierop. Nederland heeft hierover in de Raad meeonderhandeld en ingestemd en zal bij mogelijke toekomstige wijzigingen van deze regelgeving eveneens kunnen meebeslissen.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister, mede in het licht van het bovenstaande, de huidige rol en het instrumentarium van de Europese Commissie ziet, en of de Minister van plan is te pleiten voor wijzigingen in de verantwoordelijkheden van de Commissie. Zo ja, waarom en welke?
Voor de uitvoering van het tweede actieplan kapitaalmarktunie uit 2020 acht ik de rol en het instrumentarium van de Europese Commissie toereikend. Voor de strategische visie en prioriteiten van de Eurogroep om de kapitaalmarktunie verder te ontwikkelen, die als input kan dienen voor de nieuwe Europese Commissie, is het allereerst van belang dat er breed draagvlak is onder de lidstaten voor verdere – ambitieuze – acties. Daarbij zet het kabinet in op een combinatie van maatregelen op zowel Europees als nationaal niveau. Nationaal kunnen barrières worden weggenomen en kan kapitaal worden gemobiliseerd door de lidstaten zelf. Op andere gebieden, bijvoorbeeld waar reeds Europese regelgeving bestaat of waar de verschillen tussen nationale regels tot fragmentatie en knelpunten in de ontwikkeling van de kapitaalmarkten leiden, kan de Europese Commissie met voorstellen, waar nodig wetgevend, convergentie en integratie bevorderen. Over deze voorstellen kan vervolgens door de lidstaten in de Raad en het Europees Parlement worden onderhandeld.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten welke offers de Minister verwacht te moeten brengen bij verdere integratie. In hoeverre houdt de Minister rekening met verlies van nationale controle over financiële markten en beleid? Dit zou immers de mogelijkheid om onafhankelijk te reageren op economische crises of om specifieke nationale doelstellingen na te streven kunnen beperken. Ook informeren deze leden of er alternatieve strategieën zijn overwogen om de financiële markten van Nederland te versterken en verdiepen, zonder verdere integratie binnen de Europese kapitaalmarktunie. Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Veel regelgeving ten aanzien van de kapitaalmarkten en het toezicht hierop is reeds Europees vormgegeven. Zowel De Nederlandsche Bank als de Autoriteit Financiële Markten opereren in een internationale context bij het borgen van de stabiliteit van het financiële stelsel en van transparante markten met zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van klanten. De ontwikkeling van de kapitaalmarktunie, evenals van de bankenunie, zijn mede een reactie op de financiële crisis. Juist door Europese robuuste regelgevende en toezichtraamwerken die met deze actieplannen zijn gecreëerd, wordt de stabiliteit van zowel nationale financiële ondernemingen en het Nederlandse financiële stelsel als de Economische en Monetaire Unie bevorderd. Hier zijn burgers en bedrijven in Nederland als ook de Nederlandse economie bij gebaat. Ook binnen de ontwikkeling van de Europese kapitaalmarktunie, kan Nederland nationaal stappen zetten om de markten te versterken en verdiepen. Dergelijke nationale acties kunnen bijdragen aan verdere convergentie tussen lidstaten en een veerkrachtigere kapitaalmarkt.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie hoe de Minister de risico’s van onomkeerbare stappen, die gepaard kunnen gaan met de voorgestelde verdieping van de kapitaalmarktunie, beoordeelt en monitort.
Mededelingen en (wetgevende) voorstellen van de Europese Commissie worden door het kabinet beoordeeld middels een BNC-fiche. Gedachtewisselingen en voorbereiding van deze nieuwe acties, zoals momenteel in de Eurogroep plaatsvindt, monitort het kabinet via haar inzet zoals uiteengezet in de geannoteerde agenda’s en verslagen van deze besprekingen. Daarnaast vindt ook beoordeling en monitoring plaats op basis van de resultaten van studies en evaluaties, bijvoorbeeld het rapport uit 2020 van de Europese Rekenkamer over het eerste actieplan kapitaalmarktunie.
Ten aanzien van de strategische koers van de Europese Investeringsbank (EIB), vragen de leden van de PVV-fractie de Minister uiteen te zetten in hoeverre zijn genoemde inzet verschilt ten opzichte van de huidige strategische koers.
De Nederlandse inzet gericht op de energietransitie, defensie, toegang tot zeldzame grondstoffen, Oekraïne en het innovatieve midden- en kleinbedrijf sluit aan op de huidige koers van de EIB. Op al deze terreinen is de EIB actief. Nederland benadrukt niettemin het belang van scherpe prioritering en om zorgvuldig gebruik te maken van het beschikbare kapitaal om impactvolle investeringen te kunnen doen.
Ook geeft de Minister aan te hechten aan prudent financieel beleid binnen de EIB. Is de positie van de Minister ten aanzien van de EIB als «klimaatbank» in dit kader gewijzigd? Is de Minister het met deze leden eens dat de acceptatie van risico’s niet verhoogd moet worden om klimaatgerelateerde beleidsdoelstellingen te realiseren?
De Nederlandse positie ten aanzien van de EIB als klimaatbank is ongewijzigd gebleven en het kabinet ziet een belangrijke rol voor de EIB weggelegd bij het ondersteunen van de energietransitie. Daarbij gaat het onder meer om het versterken van energienetwerken, innovaties zoals groene waterstof, batterijopslag, het opwekken van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Nederland profiteert zelf ook relatief veel van deze investeringen. Hoewel er sprake is van een verhoging van het leenvolume ten behoeve van energie (o.a. ter ondersteuning van het REPowerEU-pakket), wordt zorgvuldig rekening gehouden met de risico’s en blijft het uitgangspunt dat al deze investeringen (net zoals de overige leenactiviteiten) voldoende winstgevend zijn. Overigens is het natuurlijk zo dat zonder in te zetten op klimaatbeleid en het steunen van de energietransitie, de financiële risico’s alleen maar toenemen voor bedrijven en de EIB.
Ook willen deze leden weten hoe de Minister het huidige risicoprofiel van de EIB beoordeelt, en welke potentiële (toekomstige) risico’s de Minister voor Nederland ziet als aandeelhouder van de EIB.
De financiële positie van de EIB is zeer solide en de EIB beschikt over ruim voldoende kapitaal. De kapitaalsratio (CET1) van 37% ligt ruim boven interne minimale grens van 23% en ver boven het gemiddelde van commerciële banken (15.53%4). Derhalve ziet Nederland geen grote financiële risico’s voor Nederland als aandeelhouder van de EIB.
Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie de Minister waarom de digitale euro geen onderwerp van gesprek is tijdens deze bijeenkomst van de Eurogroep. Immers wordt in het werkprogramma van de Eurogroep aangegeven dat op 23 februari de «Digital Euro: state of play in the context of Global Central Bank Digital Currencies» zou worden besproken.
Een bespreking over de digitale euro wordt naar verwachting doorgeschoven naar de vergadering van de Eurogroep in maart of april. Het is aan de voorzitter van de Eurogroep, de heer Donohoe, om voor elke Eurogroepvergadering de daadwerkelijke agenda te bepalen. Ik heb in een recent gesprek met de voorzitter besproken dat de digitale euro aandacht behoeft van de Eurogroep en aangegeven het van belang te vinden dat het regelmatig geagendeerd wordt in de toekomst.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het klopt dat er in het SGP-akkoord een ongeclausuleerde uitzonderingsregel zit (op de berekening van de uitgavenregel) voor cofinancieringen. Klopt het dat er in de toekomst dus ook bij bijvoorbeeld 5% cofinanciering uitgaven niet meelopen in de berekening van het uitgavenpad?
Op 10 februari 2024 is er een politiek triloogakkoord gesloten tussen de Raad en het Europees Parlement, over de verordening die de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact vervangt. Op dit moment zijn er nog geen definitieve wetsteksten gedeeld met de lidstaten. Zodra deze teksten beschikbaar komen, zal uw Kamer geïnformeerd worden over de onderhandelingsuitkomsten en de kabinetsappreciatie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de achtervang op het tekort (1,5%). Klopt het dat die in het Nederlandse geval om grotere ombuigingen vraagt dan de Studiegroep Begrotingsruimte heeft geadviseerd (2%, 17 miljard)? Hoe groot zouden deze ombuigingen structureel vanaf 2028 zijn, ten opzichte van het basispad, als deze achtervang voor 2028 in zou gaan?
Op 7 februari jl. heeft u een overzicht ontvangen van de belangrijkste afspraken over het herziene Europese begrotingsraamwerk (op basis van het Raadsakkoord).5 In dit overzicht worden ook de verschillende waarborgen toegelicht. De zogenaamde tekortwaarborg moet ervoor zorgen dat landen voldoende marge houden tot de 3%-referentiewaarde. De tekortwaarborg schrijft voor dat lidstaten moeten toewerken naar een structureel tekort (het tekort geschoond voor de conjunctuur) van maximaal 1,5% bbp. Indien niet wordt voldaan aan de tekortnorm is een jaarlijkse aanpassing van het structureel primair saldo van 0,4% bbp of 0,25% bbp in het geval van verlenging vereist. De tekortwaarborg is van toepassing op lidstaten die een technisch uitgavenpad van de Commissie ontvangen, omdat ze een tekort hebben boven 3% bbp of een schuld boven 60% bbp. Nederland valt niet binnen die categorie. Daarnaast is de tekortwaarborg van toepassing op lidstaten met een tekort onder 3% bbp en een schuld lager dan 60% bbp die op eigen aanvraag sturing van de Commissie ontvangen bij het opstellen van hun uitgavenpad in de vorm van technische informatie.
Uit het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte volgt een begrotingsopgave van ca. 17 miljard euro vanaf 2028. Dit volgt uit een correctie naar een feitelijk saldo van circa -2% bbp en een structureel saldo van -1,6% bbp, dat benodigd is voor stabilisatie van de schuld op langere termijn. Bij deze opgave is onder andere rekening gehouden met de afstand tot de Europese referentiewaarde voor het tekort (3%). Indien het advies van de SBR op zou worden gevolgd, lijkt Nederland vooralsnog aan de nieuwe vereisten van het SGP te voldoen. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte is opgesteld ten tijde dat de onderhandelingen met betrekking tot het herziene SGP nog in volle gang waren. Het kwantitatief advies (deel 1) is gepresenteerd op 11 september, waarna het advies over de begrotingssystematiek (deel 2) is gepresenteerd op 11 december.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het kabinet de vrees deelt dat noodzakelijke ombuigingen in de praktijk ervoor zorgen dat lidstaten gaan bezuinigen op digitale en groene investeringen. Hoe gaat dit voorkomen worden?
Het kabinet erkent het belang van investeringen, onder andere in de digitale en groene transities. Het herziene raamwerk bevat een prikkel voor deze investeringen. Lidstaten kunnen namelijk in aanmerking komen voor verlenging van de budgettaire aanpassingsperiode van vier naar zeven jaar wanneer zij een set hervormingen en investeringen in hun plan opnemen die bijdragen aan houdbare overheidsfinanciën, economische groei en EU-prioriteiten, waaronder de digitale en groene transities.
Daarnaast moeten lidstaten waarborgen dat het algemene niveau van nationaal gefinancierde publieke investeringen gedurende het plan hoger is dan het middellange termijn niveau in de periode voorafgaand aan het plan, rekening houdend met de landspecifieke uitdagingen. Het kabinet vindt deze bepaling positief.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het overeengekomen begrotingsraamwerk om kan gaan met zeer grote («onverwachte») opgaven voor bijvoorbeeld veiligheid. Bijvoorbeeld in het licht van de aanmoediging van mogelijke presidentskandidaat Trump aan Poetin om NAVO-landen binnen te vallen als die NAVO-landen financieel onvoldoende bijdragen. Hoe worden daarbij onuitvoerbare bezuinigingen voorkomen?
In het geval dat omvangrijke uitgaven samengaan met een economische neergang, kan de algemene ontsnappingsclausule worden ingeroepen. In het Raadsakkoord is overeengekomen dat in het geval van een ernstige economische neergang, de Raad op aanbeveling van de Commissie een aanbeveling kan aannemen die de lidstaten de mogelijkheid biedt af te wijken van hun netto-uitgavenpad. De bepaling wordt ook wel de algemene ontsnappingsclausule genoemd en was (onder de regels van het «oude» Stabiliteits- en Groeipact) geactiveerd tussen 2020 en 2023 als gevolg van de coronapandemie. De Raad stelt voor een dergelijke toegestane afwijking een termijn van één jaar vast. Op aanbeveling van de Commissie kan de Raad deze periode verlengen, op voorwaarde dat de ernstige economische neergang in de eurozone of de Unie als geheel aanhoudt.
Daarnaast is er in het Raadsakkoord overeengekomen dat een toename in defensie-investeringen kan worden meegewogen als verzachtende relevante factor bij de beoordeling van de Commissie of er sprake is van een buitensporig tekort. Dit zou ertoe kunnen leiden dat er minder snel handhavingsmaatregelen worden aanbevolen, wanneer overschrijding van de referentiewaarden (mede) worden veroorzaakt door een toename van investeringen in defensie. Overigens heeft de Commissie volgens de bepalingen in het Raadsakkoord ook de mogelijkheid om de voortgang van de implementatie van hervormingen en investeringen in bredere zin mee te wegen bij het beoordelen of er sprake is van een buitensporig tekort.
In algemene zin markeert het kabinet dat het financieren van defensie-uitgaven geen crisisrespons betreft, maar een beleidsreactie op structurele uitdagingen. Dit vraagt om prioritering van uitgaven.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom er gestuurd wordt op een tekort zo ruim binnen de 3%, als dat in het verleden door achtereenvolgende kabinetten is aangemerkt als solide referentie. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar mogelijke procyclische effecten van de achtervang voor het tekort. Welke mogelijkheden zijn er om boven de 1,5% tekort te begroten in crisistijd? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de economische onderbouwing voor 1,5% als achtervang van het tekort. Is dit niet een puur politiek cijfer?
In het herziene raamwerk blijft de referentiewaarde van 3% voor het begrotingstekort behouden. De aanvullende ex-ante waarborg voor tekortreductie schrijft voor dat lidstaten moeten toewerken naar een structureel tekort (het tekort geschoond voor de conjunctuur) van maximaal 1,5% bbp. Hiermee moet de waarborg ervoor zorgen dat lidstaten voldoende afstand houden tot de 3%-referentiewaarde. Indien niet wordt voldaan aan de tekortnorm is een jaarlijkse aanpassing van het structureel primair saldo van 0,4% bbp of 0,25% bbp in het geval van verlenging vereist. Deze waarborg wordt vooraf meegenomen in de berekening van het uitgavenpad. Er wordt dus niet achteraf op gestuurd, waarmee het anticyclische karakter van het uitgavenpad behouden blijft. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de Kamerbrief over het Raadsakkoord.6
Onder uitzonderlijke omstandigheden kan de Raad, op aanbeveling van de Commissie, besluiten dat een lidstaat (via de landspecifieke ontspanningsclausule) of alle lidstaten (via de algemene ontsnappingsclausule) voor een specifieke periode mag afwijken van het uitgavenpad. Het gaat dan bijvoorbeeld om economische omstandigheden buiten de controle van de lidstaat die een grote impact hebben op de overheidsfinanciën of een economische neergang in een lidstaat, de Eurozone of EU als geheel. Voor het activeren van zowel de algemene als de landspecifieke ontsnappingsclausules wordt besloten op basis van gekwalificeerde meerderheid in de Raad.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de conjunctuuranalyse die medebepalend is voor de ruimte in het uitgavenpad (deze is immers netto). Hoe gaat dit in de praktijk vormgegeven worden, omdat het zeer complex zo niet onmogelijk is te bepalen op welk punt in de conjunctuur de economie zich überhaupt bevindt? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in welke mate het doenbaar is om algehele economische neergang in de conjunctuuranalyse mee te nemen die achter het bepalen van het tekort ligt. Het is toch überhaupt super moeilijk om te bepalen op welke plek in de conjunctuur de economie zich op een bepaald moment bevindt?
Van het uitgavenpad worden onder andere cyclische werkloosheidsuitgaven uitgezonderd. Dit betekent dat deze uitgaven gedurende de uitvoering van het plan kunnen meebewegen met de economie (en er niet hoeft te worden bezuinigd als werkloosheidsuitgaven toenemen). Dit bevordert anticylisch begrotingsbeleid. De begroting van lidstaten geeft inzicht in de cyclische werkloosheidsuitgaven; het is daarbij niet nodig om te corrigeren voor de stand van de economie. Dit heeft overeenkomsten met de Nederlandse begrotingssystematiek, waarbij sommige bestedingscategorieën buiten uitgavenkaders worden geplaatst. De nieuwe werkwijze waarbij er gestuurd wordt op het netto-uitgavenpad houdt een vereenvoudig in ten opzichte van de huidige regels, waarbij lidstaten sturen op een middellangetermijndoelstelling die wordt uitgedrukt in structurele termen.
De totale vereiste begrotingsinspanning, die wordt berekend voordat lidstaten hun plan schrijven en waarop het uitgavenpad vervolgens gebaseerd wordt, wordt uitgedrukt als een verbetering van het structureel primair saldo. Hiervoor is het wél nodig om het begrotingssaldo te schonen voor de conjunctuur en de rentelasten, om een goed beeld te krijgen van de begrotingsaanpassing die lidstaten moeten realiseren. De Commissie zal voor deze berekening aansluiten bij de bestaande methodologie die zij reeds hanteert. Een groot voordeel en vereenvoudiging ten opzichte van de huidige regels is dat na de berekening van de vereiste verbetering van het structureel primair saldo, lidstaten een uitgavenpad krijgen met een jaarlijks aanbevolen groei van de netto-uitgaven. Dit uitgavenpad (en niet het structureel primair saldo) vormt in de uitvoering van het plan de enige sturingsvariabele.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er ambtelijke berekeningen zijn van de verwachte ombuigingen van verschillende lidstaten (bijvoorbeeld Duitsland, Nederland, Frankrijk, Italië en Spanje) als gevolg van de achtervang op het tekort.
In het Raadsakkoord geldt voor lidstaten met een schuld hoger dan 60% bbp of een tekort groter dan 3% een veiligheidsmarge van 1,5% bbp. Dat betekent dat de lidstaten door deze waarborg moeten streven naar een structureel begrotingstekort van maximaal 1,5% bbp. Het Raadsakkoord bevat een aangescherpt tempo waarmee lidstaten hun voorspelde begrotingstekort naar de beoogde maximale waarde voor het structureel begrotingssaldo brengen. Voor de periode dat het verwachte structureel begrotingssaldo onder dat niveau ligt dient een lidstaat een netto uitgavenpad vorm te geven dat ten minste leidt tot een verbetering van het structureel primair begrotingssaldo van 0,4% bbp per jaar. Dit kan verlaagd worden naar 0,25% bbp per jaar indien er sprake is van een verlenging van de aanpassingsperiode (van vier naar zeven jaar). Als het uitgavenpad dat een land beoogt hier niet toe leidt, dan moet het uitgavenpad aangepast worden zodat de voorspelde tekortverbetering alsnog de benodigde jaarlijkse verbetering laat zien.
Volgens voorlopige berekeningen van de Commissiediensten is de tekortwaarborg voor geen van de genoemde landen bindend tijdens het eerste plan (bij zowel een aanpassingspad van vier als van zeven jaar). Dit komt omdat voor deze landen de vereiste begrotingsaanpassing die volgt uit de andere eisen uit het raamwerk jaarlijks al hoger ligt dan de minimale verbetering van het structureel primair begrotingssaldo die volgt uit de tekortwaarborg. Voor Nederland geldt er geen tekortwaarborg zolang de schuld en het tekort onder de referentiewaarden van respectievelijk 60% bbp en 3% bbp blijven.
In het Raadsakkoord is opgenomen dat de tekortwaarborg wél wordt meegerekend in de technische informatie die lidstaten met een tekort en schuld onder de referentiewaarden kunnen opvragen om inzicht te krijgen in het te bereiken begrotingssaldo. De tekortwaarborg is voor deze lidstaten alleen indicatief.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke ruimte er is om geen buitensporigtekortprocedure te openen bij een buitensporig tekort. Is het nog steeds het geval dat defensie daarin meegenomen wordt als relevante factor? Zijn er ook andere «relevante factoren» die daarin kunnen worden meegenomen?
Op dit moment zijn de definitieve wetsteksten nog niet beschikbaar. Zodra deze beschikbaar zijn, ontvangt uw Kamer een Kamerbrief met appreciatie van het akkoord.
Het stappenplan voor het vaststellen van buitensporige tekorten, zoals vastgelegd in artikel 126 VWEU, blijft behouden in het herziene raamwerk. Deze procedure kan worden gestart wanneer: 1. lidstaten de 3%-referentiewaarde overschrijden, zowel bij het opstellen van het plan als gedurende het plan of 2. lidstaten met een schuld boven de 60%-referentiewaarde en een feitelijk tekort groter dan 0,5% afwijken van het uitgavenpad boven de jaarlijkse of cumulatieve drempelwaarden. De Commissie kan geen buitensporigtekortprocedure starten op basis van afwijkingen van het uitgavenpad boven de drempelwaarden voor lidstaten met een schuld onder de 60%-referentiewaarde.
In het onderzoek naar een buitensporig tekort houdt de Commissie rekening met de macro-economische en budgettaire omstandigheden in een lidstaat, zogenoemde relevante factoren. Wanneer lidstaten een substantiële schulduitdaging hebben, dan weegt de Commissie dit als verzwarende factor mee in haar onderzoek. De Commissie heeft volgens de bepalingen in het Raadsakkoord de mogelijkheid om de voortgang van de implementatie van hervormingen en investeringen in bredere zin mee te wegen bij het beoordelen of er sprake is van een buitensporig tekort. Daarnaast bevat het akkoord een specifieke relevante factor om rekening te houden met een eventuele toename in defensie-uitgaven. Wanneer de Commissie oordeelt dat er sprake is van een buitensporig tekort, dan doet zij een aanbeveling aan de Raad voor het vaststellen van het buitensporig tekort in de betreffende lidstaat. De Raad besluit uiteindelijk over het bestaan en de correctie van het buitensporig tekort. Wanneer lidstaten onvoldoende effectieve actie ondernemen om het buitensporig tekort terug te dringen, dan kunnen er sancties opgelegd worden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de achtervang op de schuldreductie. Wat kan het ministerie zeggen over de mate waarin deze achtervang voor een aantal landen (bijvoorbeeld Frankrijk, Italië, Spanje) gaat «bijten», dat wil zeggen een aanvullende schuldreductie-opgave gaat betekenen ten opzichte van de opgave die uit het netto uitgavenpad komt?
Indien de schuldwaarborg van toepassing is, wordt de vereiste schuldafbouw berekend in de jaren vanaf het jaar voorafgaand aan het netto uitgavenpad waar een land zich aan committeert of vanaf het jaar waarin het land een mogelijk buitensporig tekort corrigeert, tot het einde van de budgettaire aanpassingsperiode van 4 of 7 jaar. Voorlopige berekeningen van de Commissiediensten laten zien dat de schuldwaarborg in de eerste ronde plannen naar verwachting niet bindend is; de vereiste begrotingsinspanning die volgt uit de schuldhoudbaarheidsanalyse en andere waarborgen vereisen tezamen een grotere aanpassing van deze lidstaten dan de schuldwaarborg.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de uitvoerbaarheid van het door het raamwerk gevraagde schuldreductietempo voor een land als Italië. Wat betekent dit bijvoorbeeld voor hun primaire begrotingssaldo? En hoe verhoudt zich dat tot het primaire Italiaanse saldo van de afgelopen 10 of 20 jaar?
In de eerder genoemde Kamerbrief van 7 februari jl. waarin een overzicht is opgenomen van de belangrijkste elementen van het Raadsakkoord, wordt op basis van voorlopige berekeningen van de Commissiediensten nader ingegaan op de vereiste begrotingsinspanning voor een aantal lidstaten, waaronder Italië.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welke manier duurzaamheidsrisico’s worden meegenomen in de debt sustainability analysis. Is deze analyse voldoende toekomstgericht, omdat niet alle risico’s vanuit het verleden te extrapoleren zijn?
Economische schokken als gevolg van klimaatverandering zijn vooralsnog lastig te kwantificeren. De Commissie erkent de relevantie van deze schokken voor de schuldhoudbaarheidsanalyse en heeft in het Fiscal Sustainability Report 2021 al aandacht besteed aan de risico’s van klimaatverandering voor de schuldhoudbaarheid. Dit biedt de mogelijkheid om in de toekomst mogelijk rekening te houden met deze schokken in de schuldhoudbaarheidsanalyse.
Voor de eerste ronde plannen van lidstaten wordt gebruik gemaakt van de Debt Sustainability Monitor van de Commissie uit 2022. Vervolgens zal een nieuwe werkgroep van de Raad zich buigen over mogelijke verbeteringen in de methodologie voor de schuldhoudbaarheidsanalyse. Het is nog onduidelijk op welke termijn eventuele verbeteringen in de methodologie worden toegepast. Het kabinet vindt het positief dat er aandacht is voor mogelijke verbeteringen in de methodologie van de schuldhoudbaarheidsanalyse.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar een update op de Corporate Social Due Diligence Directive. Op welke manier zet Nederland zich er diplomatiek voor in dat er alsnog zicht op een akkoord komt?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking informeert u donderdag tijdens het debat van de Raad Buitenlandse Zaken Handel over de stand van zaken van deze Richtlijn.7
De komst van deze Richtlijn vind ik van belang. Nederland heeft in Europa ingezet op het opnemen van de financiële sector in de reikwijdte. Op dit moment wordt er in Brussel nog druk gesproken over een akkoord op deze Richtlijn.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister voornemens is een inhoudelijke kabinetsreactie te geven op het rapport «Naar een Europese kapitaalmarktunie: barrières voor de verdere ontwikkeling van de Europese kapitaalmarkten van het Instituut voor Publieke Economie».
Conform het verzoek van de vaste commissie voor Financiën zal ik uw Kamer binnenkort een schriftelijke reactie op het rapport doen toekomen.8 In die reactie zal ik ingaan op de bevindingen en het advies van de onderzoekers.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 23 en 24 februari 2024. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie benadrukken het grote belang van een snelle en effectieve hervorming van het Europese begrotingsraamwerk. Het is daarom goed om te vernemen dat naast het akkoord in de Raad, nu ook een voorlopig akkoord met het Europees Parlement is gesloten. Zou de Minister een overzicht kunnen geven van de belangrijkste wijzigingen in het voorlopige akkoord ten opzichte van het eerdere voorstel, en in hoeverre dit strookt met de inzet van Nederland? Wat is het inhoudelijke verschil tussen het technische uitgavenpad dat de Commissie zou voorstellen in het eerdere voorstel ten opzichte van het referentie uitgavenpad zoals dat nu wordt genoemd?
Op 10 februari 2024 is er een politiek triloogakkoord gesloten tussen de Raad en het Europees Parlement, over de verordening die de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact vervangt. Op dit moment zijn er nog geen definitieve wetsteksten gedeeld met de lidstaten. Zodra deze teksten beschikbaar komen, zal uw Kamer geïnformeerd worden over de onderhandelingsuitkomsten en de kabinetsappreciatie.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat in het voorlopig akkoord met het Europees Parlement ten aanzien van het Europees begrotingsraamwerk meer rekening gehouden gaat worden met de «sociale dimensie». Hoewel de voornoemde leden aandacht hiervoor belangrijk vinden, vragen zij op welke manier dit concreet vorm zal krijgen. Telt de ontwikkeling van de ongelijkheid op eenzelfde wijze mee in de beoordeling van het uitgavenpad als reeds het geval was bij defensie-uitgaven? Op welke manier zal ook klimaatverandering meetellen, aangezien de uitwerking daarvan ook erg groot is op zowel het budgettaire beleid van een lidstaat als de macro-economische stabiliteit en de maatschappelijke situatie?
Op dit moment zijn de definitieve wetsteksten nog niet beschikbaar. Zodra deze beschikbaar zijn, ontvangt uw Kamer een Kamerbrief met appreciatie van het akkoord. Daarin zal ook verduidelijkt worden hoe rekening wordt gehouden met de sociale dimensie.
In algemene zin dienen lidstaten bij het opstellen van hun plan aan te geven hoe structurele hervormingen en investeringen bijdragen aan de uitdagingen zoals geïdentificeerd in het Europees Semester, waaronder de landspecifieke aanbevelingen en EU-prioriteiten zoals de groene en digitale transities, versterking van sociale en economische weerbaarheid en de opbouw van defensie capaciteiten.
Daarnaast houdt de Commissie in het onderzoek naar een buitensporig tekort rekening met de macro-economische en budgettaire omstandigheden in een lidstaat, zogenoemde relevante factoren. Het akkoord bevat naar verwachting een relevante factor om rekening te houden met een eventuele toename in defensie-uitgaven. De toename in defensie-uitgaven wordt naar verwachting nader gedefinieerd in de technische uitwerking van het akkoord. Naar verwachting hebben uitgaven ter bestrijding van sociale ongelijkheid of klimaatverandering in de definitieve tekst niet de status van relevante factor.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat voor het goed functioneren van een Europese kapitaalmarktunie ook het toezicht op die kapitaalmarkt goed geregeld moet zijn. Het is vooralsnog voornamelijk belegd bij de nationale toezichthouders om dit uit te voeren, terwijl zij lang niet altijd de mensen en middelen hebben om dit goed te kunnen uitvoeren. Deze leden begrijpen dat er nu vaak cross border-effecten optreden, bijvoorbeeld bij excessen in de handel in crypto’s, waarin een toezichthouder zich alleen tot een toezichthouder in een ander land kan wenden, maar moeilijk ingegrepen wordt. Daarnaast kan er vanwege beperkte informatie-uitwisseling niet ingegrepen worden, begrijpen deze leden. Herkent de Minister dit beeld? Hoe ziet de Minister het nut van een betere samenwerking en centralisatie van het toezicht op de Europese kapitaalmarkt? Welke stappen onderneemt hij om dit te verbeteren? Naast het versterken van het toezicht, kunnen op het verdiepen van de kapitaalmarktunie ook nog stappen gezet worden, bijvoorbeeld als het gaat om een harmonisatie van insolventiewetten, zodat de kaders voor grensoverschrijdende beleggingen worden verbeterd. Kan de Minister aangeven welke stappen er sinds het KMU-pakket van 2022 genomen zijn en welke stappen er nog meer gemaakt worden de komende tijd, zo vragen deze leden.
Het beeld dat de leden van de D66-fractie schetsen over de uitdagingen met betrekking voor het gefragmenteerde kapitaalmarkt toezicht, herken ik. Dit is de aanleiding dat het kabinet voorstander is van verdere toezichtconvergentie, betere samenwerking tussen nationale toezichthouders en meer centraal Europees toezicht, en ik mij hiervoor in Europa inzet. Overigens is het niet zo dat er nu geen samenwerking en informatie-uitwisseling plaatsvindt. De Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank hebben veel contact met hun collega-toezichthouders uit andere lidstaten en met de Europese toezichthouders. Zij kunnen daarmee al ingrijpen indien nodig, al is een verbetering van de mogelijkheden en samenwerking wenselijk.
Ik deel de opvatting van de fractieleden dat naast versterking van het toezicht, ook verdere verdieping en integratie van belang zijn. Momenteel is de uitwerking van het tweede actieplan kapitaalmarktunie (uit 2020) vergevorderd. Op verschillende wetgevende voorstellen is een triloog- of raadsakkoord bereikt en kan de implementatie door de lidstaten en financiële ondernemingen starten. Over recenter gepubliceerde voorstellen wordt nog onderhandeld en is het streven van de Europese Commissie, huidige trio van Raadsvoorzitters en het Europees Parlement om deze voor de Europese verkiezingen van juni 2024 af te ronden.9 Een actueel overzicht van de uitvoering van het actieplan is raadpleegbaar op de website van de Europese Commissie.10 Uw Kamer wordt over de onderhandelingsresultaten geïnformeerd in de verslagen van de Ecofinraad.
De leden van de D66-fractie wijzen op een studie van de denktank Bruegel uit januari 2024 («Accelerating strategic investment in the European Union beyond 2026») over de noodzaak om strategische investeringen te versnellen na 2026, als we onze doelen op het gebied van strategische autonomie en verdienvermogen op de lange termijn willen waarmaken. Zij wijzen op een totaal investeringsgat van 481 miljard euro tot en met 2030. Onderschrijft de Minister de grootte van dit investeringsgat? Zo ja, welke acties onderneemt de Minister om dit te adresseren? Zo nee, wat is volgens de Minister dan een betere schatting van de benodigde investeringen om de benodigde transities te volmaken? Onderschrijft de Minister dat een gebrek aan continuïteit in de Europese investeringsprogramma’s mede de oorzaak is van te lage investeringen in de gezamenlijke langetermijnuitdagingen van de Europese economie? Hoe betrekt de Minister deze conclusies op de gedachtewisseling die gepland staat over de strategische koers van de Europese ontwikkelingsbank?
Er zijn meerdere studies die duiden op een investeringsgat binnen de EU, de grootte van een dergelijk gat is afhankelijk van de gehanteerde methodologie en geïdentificeerde doelen. Nederland hecht waarde aan het vergroten van Europese investeringen in de economie van de toekomst. Momenteel worden er reeds publieke investeringen gedaan op Europees niveau om ons verdienvermogen te versterken (zie o.a. Horizon, het Innovatiefonds, InvestEU en de Herstel en Veerkracht-faciliteit). Het kabinet hecht daarbij waarde aan het vergroten van private investeringen om het toekomstig verdienvermogen van de EU te versterken. Verdieping van de kapitaalmarktunie (KMU) kan daar een belangrijke rol in spelen.
Deze conclusies betrek ik ook op de EIB. De EIB beschikt over een ruime kapitaalpositie en kan door de inzet van eigen middelen voor continuïteit zorgen in termen van investeringen, ongeacht de programmering van EU fondsen. Nederland zet erop in dat de EIB haar middelen richt op projecten waar marktfinanciering het meest ontbreekt en die aansluiten op de strategische prioriteiten van de EU, zoals concurrentiekracht en strategische autonomie. Dit doet de EIB bijvoorbeeld middels het European Tech Champions Initiative (ETCI). ETCI is gericht op het versterken van de durfkapitaalmarkt in Europa voor technische scale-ups. Naast de inzet van middelen van de EIB, het EIF en diverse lidstaten waaronder Nederland, is beoogd hiervoor privaat kapitaal te mobiliseren.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het vervolgadvies van de studiegroep ECB over de economische en juridische aspecten van de ECB-opkoopprogramma’s. Onderschrijft de Minister de conclusies van de studiegroep dat een opkoopprogramma zoals het pandemie noodaankoopprogramma (PEPP) in principe gedekt is door het monetaire beleidsmandaat van de ECB overeenkomstig het primaire recht van de Europese Unie, dat het PEPP niet a priori als disproportioneel kan worden beoordeeld en dat de beoogde aankoop van staatsobligaties op de secundaire markt ook niet op voorhand in strijd kan worden geacht met het verbod op monetaire financiering? Onderschrijft de Minister tevens de conclusie van de studiegroep dat het transmissiebeschermingsinstrument (TPI) kan worden gekenmerkt als monetair beleid overeenkomstig het EU-recht, dat de beoogde selectieve aankoop van staatsobligaties niet per se in strijd is met het EU-recht en het TPI juridisch niet zonder meer als disproportioneel kan worden beoordeeld? Hoe staan deze conclusies volgens de Minister in verhouding tot de uitvoering van motie-Heinen (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1873) die de regering verzoekt om kenbaar te maken dat het verdragsrechtelijke mandaat op geen enkele wijze mag worden geschonden, nu blijkt dat in ieder geval de instrumenten PEPP en TPI ook geen inbreuk maken op dit mandaat?
Ik heb kennisgenomen van het vervolgrapport van de Studiegroep ECB over de economische en juridische aspecten van de ECB-opkoopprogramma’s. Conform het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 9 februari 2024 zal ik uw Kamer een Kabinetsreactie op het rapport sturen. De motie-Heinen (Kamerstuk nr. 21 501-07-1873), waarbij de regering werd verzocht om in de Eurogroep kenbaar te maken dat de ECB zich dient te houden aan de EU-verdragen, is door mijn ambtsvoorganger voldaan, zoals beschreven in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 juli 2022.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda en bijbehorende stukken voor de Eurogroep/Ecofinraad.
De Minister schrijft het volgende over de concurrentie-agenda:
«Voor het kabinet is het versterken van het economisch fundament van de Europese economieën cruciaal voor het Europese concurrentievermogen. Lidstaten hebben daarbij zelf een belangrijke rol in het doorvoeren van structurele hervormingen om hun groeivermogen te versterken. Het kabinet is terughoudend als het aankomt op het gebruik van staatssteun in het versterken van het concurrentievermogen. Staatssteun kan ingezet worden om marktfalen te adresseren, en voor het gericht versnellen van de digitale en groene transitie. Een concurrerende en efficiënte economie rest echter niet op staatssteun maar op een goed functionerende interne markt (...)»
De leden van de BBB-fractie steunen deze lijn van het kabinet, maar hebben de volgende vragen over de precieze invulling van deze visie. Moeten gemeenschappelijke schulden voor het stimuleren van de industrie worden uitgesloten volgens de Minister?
Zoals eerder onder andere aangegeven in de brief van het kabinet over eurobonds en gemeenschappelijke schuld van 30 maart 202211, de beantwoording van schriftelijke vragen voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 januari 202312 en de brief met opvolging van het plenair debat over de toekomst van de euro van 9 maart 202313, is het kabinet geen voorstander van de uitgifte van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe permanente Europese fondsen, zoals een fonds ter stimulering van de Europese industrie. De in het EU-werkingsverdrag overeengekomen principes dat de ontvangsten en uitgaven van de EU-begroting in evenwicht moeten zijn en dat de begroting onverminderd overige ontvangsten volledig uit eigen middelen gefinancierd worden, zijn voor het kabinet leidend. Een belangrijke overweging daarbij is dat het niet wenselijk is om de kosten van beleid door te schuiven naar toekomstige generaties. Een uitzondering op deze principes, zoals die eenmalig ten behoeve van het Europese herstelfonds is gemaakt, is in de huidige context in de ogen van het kabinet niet aan de orde. Mogelijke steun voor het stimuleren van de industrie betreft geen crisisrespons, maar een beleidsreactie op structurele uitdagingen. Daarom ligt het gebruik van gemeenschappelijke schuld niet voor de hand.
Zou het niet veel beter zijn om te zorgen voor energiezekerheid en de elektrificatie voor een deel te pauzeren, zodat onze industrie zich kan herstellen van recente stijgingen in kosten en lasten? Willen we de koopman zijn, of de dominee?
Binnenkort zullen de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en voor Klimaat en Energie de antwoorden versturen op de Kamervragen Bontenbal c.s. en Eerdmans. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de effecten van de elektriciteitsprijzen op de industrie.
Naast het stimuleren van eigen industrie gaan er ook stemmen op om de invoer van met name Chinese goederen te verminderen. De leden van de BBB-fractie hebben daar de volgende vragen over. Is de Minister van mening dat maatregelen tegen Chinese import onze eigen export en productieketens in gevaar brengen?
Er zijn in Europees verband afspraken en instrumenten om oneerlijke concurrentie tegen te gaan en aan een gelijker speelveld te werken, waaronder via handelsdefensieve maatregelen, de verordening Buitenlandse Subsidies, en het Internationaal Aanbestedingsinstrument. Indien er vermoedens zijn van oneerlijke concurrentie, dan zal de EU hier onderzoek naar moeten doen en eventueel maatregelen treffen.
Maatregelen kunnen inderdaad gevolgen hebben voor Nederlandse bedrijven. Daarom moeten de belangen van de Unie, waaronder die van importeurs en verwerkers, goed worden meegewogen en dienen eventuele maatregelen proportioneel te zijn.
Zou het niet beter zijn om de kostprijs van eigen productie te verlagen en regel- en lastendruk voor bedrijfsleven te verminderen? Immers is dat waarom concurrentie in het buitenland beter gedijt, namelijk vanwege goedkope energie, werkgelegenheid en lagere generieke lasten.
Voor het concurrentievermogen van Nederlandse bedrijven is het van belang om ook kostprijsconcurrerend te zijn, en daarbij ook specifiek naar de regel- en lastendruk te kijken. Het kabinet is van mening dat regel- en lastendruk te hoog is in Nederland en de EU. Het streven om de regeldruk met 25% te verminderen is een doelstelling die de Europese Commissie voor zichzelf heeft geformuleerd. Ook zet het kabinet in op een snelle uitrol van hernieuwbare energie om op de middellang termijn het aanbod van energie te vergroten.
Tot slot hebben de leden van de BBB-fractie nog enkele vragen over de aanbeveling van de Europese Commissie van vorige week inzake nieuwe klimaatdoelen. Ziet de Minister een realistische route tot volledige vergroening van de Europese industrie? Kan dat überhaupt, gelet op de summiere rol van hernieuwbare energie op dit moment? Vaak wordt gezegd dat 40% van onze energie inmiddels duurzaam is, maar hierbij gaat het om elektriciteit, ons totale energieverbruik is veel hoger. Hoe verhoudt zich deze nieuwe ambitie van de Europese Commissie tot de Green Deal van Frans Timmermans waarbij de commissie juist de pauzeknop indrukt en veel milieuvoorstellen worden afgezwakt of zelfs een halt worden toegeroepen?
De Europese Commissie heeft conform de Europese klimaatwet een aanbeveling gepresenteerd over een Europees klimaatdoel voor 2040, als tussendoel richting 2050. Er zal de komende weken een kabinetsreactie worden opgesteld conform het gebruikelijke BNC-proces. Voor verdere vragen kan uw Kamer beter terecht bij mijn collega Minister voor Klimaat en Energie, bijvoorbeeld tijdens het Commissiedebat over het EU-Klimaatdoel 2040 dat op 20 maart gepland staat met de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de Volt-fractie onderschrijven het belang van een goed functionerende en diep geïntegreerde Europese kapitaalmarktunie en kijken uit naar de in maart te verschijnen strategische visie om de kapitaalmarktunie verder te ontwikkelen. Kan de Minister, voorsorterend op deze visie, drie prioriteiten aangeven waar Nederland nu aan zou moeten werken om de barrières voor het mobiliseren van kapitaal te beperken? Kan de Minister ook een inschatting geven van of de prioriteiten en barrières van andere lidstaten overeenkomen met die van Nederland? Tot slot, kan de Minister drie voorbeelden geven van barrières die verschillen van de barrières die Nederland kent?
Zoals genoemd in de geannoteerde agenda14, acht het kabinet verdere versterking van de kapitaalmarktunie cruciaal is voor het wegnemen van barrières tot het vrije verkeer van kapitaal in de EU. De Europese kapitaalmarkt is essentieel voor de benodigde investeringen in duurzaamheid, digitalisering en (economische) veiligheid. Daarbij zet het kabinet bij de Eurogroep besprekingen over de strategische visie in op drie prioritaire pijlers. (i) Het ontwikkelen van diepe kapitaalmarkten met goede beschikbaarheid van lange-termijn en risicokapitaal. (ii) Integratie van kapitaalmarkten via standaardisatie en harmonisatie van regelgeving en toezicht. (iii) Een veerkrachtige kapitaalmarktunie door meer grensoverschrijdend kapitaalbezit en met proportionele regelgeving voor een stabiele en concurrerende financiële sector en reële economie. In algemene zin is er onder lidstaten veel steun voor verdere verdieping en ontwikkeling van de kapitaalmarktunie, al kan het krachtenveld op individuele onderwerpen divers zijn waarbij lidstaten verschillende opvattingen hebben over de richting en de te nemen maatregelen om de overeengekomen doelstellingen te bereiken.
Uitdagingen ten aanzien van de ontwikkeling van kapitaalmarkten die Nederland kent, zijn onder meer zichtbaar bij de toegang van bedrijven tot financiering. In het bijzonder het mkb, dat doorgaans afhankelijk is van bancaire leningen. Daarnaast is in Nederland de beschikbaarheid van risicokapitaal voor de groei van scale-ups, een erkende uitdaging. Ook blijft de verbetering van financiële geletterdheid van huishoudens en kleinere ondernemers mijn aandacht houden.
De leden van de Volt-fractie zien in de geannoteerde agenda staan dat er ook overlegd wordt over de strategische koers van de Europese Investeringsbank (EIB). Deze leden onderschrijven het belang van de EIB en zijn verheugd dat Nederland zich inzet om de EIB meer te laten bereiken op het gebied van de energietransitie, veiligheid, toegang tot zeldzame grondstoffen, Oekraïne en innovatieve midden- en kleinbedrijf. Wel zijn deze leden benieuwd of de informele gedachtewisseling ook gaat over de creatie van een defensie-industrie. Onderschrijft de Minister het belang van de creatie van een defensie-industrie en ziet de Minister een rol voor de EIB om de nodige investeringen te doen hiervoor?
Het overleg over de strategische koers van de EIB betreft een informele gedachtewisseling tussen de president van de Europese Investeringsbank en de Ministers van de lidstaten. Het is daardoor mogelijk dat er in de brede gedachtewisseling gesproken wordt over de een rol van de EIB in de (creatie van een) defensie industrie.
Ik onderschrijf het belang van het behouden en versterken van onze Europese defensie industrie. Het is daardoor van belang dat bedrijven voldoende toegang hebben tot financiering. De EIB kan hier mogelijk een positieve rol in spelen. De EIB draagt momenteel al bij aan de Europese defensie-industrie via het Strategic European Security Initiative (SESI). De middelen voor dit initiatief zijn recent verhoogd van € 6 mld. naar € 8 mld. waarmee geïnvesteerd wordt in Europese bedrijven die zich bezighouden met dual-use technologieën.
Voorts is het kabinet van mening dat op een constructieve wijze onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheden voor de EIB om meer op het gebied van defensie te doen, naast dual-use technologieën. Mijn ambtsvoorganger heeft de EIB tijdens de jaarvergadering van 16 juni jl. hiertoe dan ook nogmaals opgeroepen. Hierbij moet wel oog worden gehouden op het effect hiervan op toegang tot de kapitaalmarkt voor de EIB zelf. Er bestaat een risico dat de toegang van de EIB tot de kapitaalmarkten in het geding komt wanneer de reikwijdte op defensiegebied voorbij dual-use wordt verbreed. De EIB heeft hier zelf ook voor gewaarschuwd. De EIB haalt momenteel middelen op bij een groot aantal investeerders die vaak strenge ESG (Enviromental, Social, Governance) standaarden hanteren, waarin veelal een clausule is opgenomen die defensie-investeringen verbiedt.
Zo ja, gaat de Minister dit onder de aandacht brengen bij zijn collega’s en kan de Minister inzicht geven in wat er dan concreet gedaan kan worden om de EIB meer in te zetten voor defensie? Zo nee, waarom niet?
Ik blijf de EIB oproepen om op constructieve wijze onderzoek te doen naar de mogelijkheden om meer op het gebied van veiligheid en defensie te doen, naast dual-use technologieën. Ik zal de EIB daarbij vragen om meer precieze inzage te geven in de financieringsuitdagingen van de markt en de beleidsopties voor de EIB inclusief de risico’s die daarmee gepaard gaan.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de schuldhoudbaarheidsanalyse en de tegenvallende economische scenario’s die worden toegepast bij de analyse. Momenteel zijn de macrobudgettaire risico’s van klimaatverandering en begrotingskosten van rampen in ontwikkeling. Deze nieuwe methoden en indicatoren zijn volgens deze leden van belang om inzicht te krijgen in de mate van hervormingen en investeringen die gedaan moeten worden om deze risico’s te mitigeren. De leden van de Volt-fractie vragen de Minister in hoeverre nieuwe methoden en indicatoren, bijvoorbeeld risico’s van klimaatverandering of economische schokken van een oorlog, kunnen worden toegepast nadat een plan is ingediend bij de commissie. Kan de Minister een inschatting geven van wanneer deze nieuwe methoden en indicatoren voor de begrotingskosten van rampen kunnen worden toegepast? Welke instanties zijn deze methoden aan het ontwikkelen? Is de Minister het met deze leden eens dat de begrotingskosten van te laat ingrijpen op het gebied van klimaatverandering snel ontwikkeld moeten worden om een volledig beeld te krijgen van de economische effecten van klimaatbeleid?
Economische schokken als gevolg van klimaatverandering zijn vooralsnog lastig te kwantificeren. De Commissie erkent de relevantie van deze schokken voor de schuldhoudbaarheidsanalyse en heeft in het Fiscal Sustainability Report 2021 al aandacht besteed aan de risico’s van klimaatverandering voor de schuldhoudbaarheid. Dit biedt de mogelijkheid om in de toekomst mogelijk rekening te houden met deze schokken in de schuldhoudbaarheidsanalyse.
Voor de eerste ronde plannen van lidstaten wordt gebruik gemaakt van de Debt Sustainability Monitor van de Commissie uit 2022. Vervolgens zal een nieuwe werkgroep van de Raad zich buigen over mogelijke verbeteringen in de methodologie voor de schuldhoudbaarheidsanalyse. Het is nog onduidelijk op welke termijn eventuele verbeteringen in de methodologie worden toegepast. Het kabinet vindt het positief dat er aandacht is voor mogelijke verbeteringen in de methodologie van de schuldhoudbaarheidsanalyse.
De leden van de Volt-fractie begrijpen dat investeringen in defensie, klimaat en digitalisering als verzachtende maatregel kunnen werken indien de begrotingsregels worden overschreden. Is het echter al gespecificeerd wat investeringen in defensie, klimaat en digitalisering zijn? Zo nee, wanneer wordt hier meer duidelijkheid over verschaft?
In het onderzoek naar een buitensporig tekort houdt de Commissie rekening met de macro-economische en budgettaire omstandigheden in een lidstaat, zogenoemde relevante factoren. Wanneer lidstaten een substantiële schulduitdaging hebben, dan weegt de Commissie dit als verzwarende factor mee in haar onderzoek.
De Commissie heeft volgens de bepalingen in het Raadsakkoord de mogelijkheid om de voortgang van de implementatie van hervormingen en investeringen in bredere zin mee te wegen bij het beoordelen of er sprake is van een buitensporig tekort.
Daarnaast bevat het akkoord een specifieke relevante factor om rekening te houden met een eventuele toename in defensie-investeringen. In het Raadsakkoord is opgenomen dat deze uitgaven beoordeeld kunnen worden aan de hand van EU-gemiddelden, trends op de middellange termijn of andere relevante benchmarks, waarbij ook statistische regels met betrekking tot het moment waarop uitgaven voor militair materieel worden geregistreerd, in aanmerking kunnen worden genomen.
Wanneer de Commissie oordeelt dat er sprake is van een buitensporig tekort, dan doet zij een aanbeveling aan de Raad voor het vaststellen van het buitensporig tekort in de betreffende lidstaat. De Raad besluit uiteindelijk over het bestaan en de correctie van het buitensporig tekort.
De leden van de Volt-fractie zijn verheugd dat defensie-investeringen als verzachtende maatregel zijn toegevoegd, maar zien hierin wel het gevaar dat lidstaten onafhankelijk van elkaar investeren in defensie. Deze leden zijn van mening dat het defensiebeleid gefragmenteerd en onnodig kostbaar kan worden als lidstaten ongecoördineerd gaan investeren. Kan de Minister aangeven hoe het kabinet staat tegenover de optie om defensie-uitgaven via Eurobonds te doen, waarbij gezamenlijke projecten worden gefinancierd? Kan de Minister ingaan op de mogelijke voor- en nadelen hiervan?
Zoals eerder onder andere aangegeven in de brief van het kabinet over eurobonds en gemeenschappelijke schuld van 30 maart 202215, de beantwoording van schriftelijke vragen voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 januari 202316 en de brief met opvolging van het plenair debat over de toekomst van de euro van 9 maart 202317, is het kabinet geen voorstander van de uitgifte van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe permanente Europese fondsen. Dat geldt ook voor een fonds voor defensie-uitgaven. De Minister-President heeft dit ook bevestigd in het debat voorafgaand aan de Europese Raad van 14-15 december jl. op de motie (21 501-20-1982) over ditzelfde onderwerp. De in het EU-werkingsverdrag overeengekomen principes dat de ontvangsten en uitgaven van de EU-begroting in evenwicht moeten zijn en dat de begroting onverminderd overige ontvangsten volledig uit eigen middelen gefinancierd worden, zijn voor het kabinet leidend. Een belangrijke overweging daarbij is dat het niet wenselijk is om de kosten van beleid door te schuiven naar toekomstige generaties. Een uitzondering op deze principes, zoals die eenmalig ten behoeve van het Europese herstelfonds is gemaakt, is in de huidige context in de ogen van het kabinet niet aan de orde. Het financieren van gezamenlijke defensieprojecten betreft geen crisisrespons, maar een beleidsreactie op structurele uitdagingen. Daarom ligt het gebruik van gemeenschappelijke schuld niet voor de hand.
Lidstaten moeten een meerjarenplan opstellen met uitgavenpad, structurele hervormingen en investeringen in het nieuwe Europese begrotingsraamwerk. Klopt het dat wanneer een lidstaat onder de 3% en 60% norm blijft de commissie niet toetst op de wenselijkheid van de hervormingen en investeringen? Zo ja, kan dit niet tot meer fragmentatie leiden? Bijvoorbeeld wanneer Nederland ervoor kiest om een kolencentrale te openen terwijl andere lidstaten die een tekort hebben investeren in de groene en digitale transitie. Graag een reflectie van de Minister waarbij ingegaan wordt op de mogelijke fragmentatie van beleid tussen de lidstaten.
Lidstaten moeten in hun meerjarenplan naast een uitgavenpad ook investeringen en hervormingen opnemen. Als het plan zogenoemde prioritaire investeringen en hervormingen bevat, kan een lidstaat een langer aanpassingspad krijgen van maximaal zeven jaar. Voor de prioritaire investeringen en hervormingen die kunnen leiden tot een verlenging zijn criteria opgesteld. Zo moeten investeringen en hervormingen aan een of meerdere van de volgende criteria voldoen: ze moeten groeibevorderend zijn, leiden tot verbetering van de schuldhoudbaarheid, bijdragen aan prioriteiten van de Unie, relevante landspecifieke aanbevelingen adresseren (inclusief eventuele aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van de macro-economische onevenwichtigheden procedure), en/of bijdragen aan landspecifieke investeringsprioriteiten. Daarbij moeten de investeringen in het plan niet leiden verlaging van het niveau van de nationale investeringen ten opzichte van de periode voor de start van het plan. Verder is in het Raadsakkoord ook afgesproken dat investeringen en hervormingen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit kunnen worden meegewogen, op voorwaarde dat deze gericht zijn op het verbeteren van schuldhoudbaarheid en het economische groeipotentieel.
De Commissie toetst tijdens de uitvoering van het plan op de uitvoering van de hervormingen en investeringen. Wanneer een lidstaat een verlenging van de aanpassingsperiode heeft gekregen en de hervormingen en investeringen die daarvoor in het plan zijn opgenomen niet of onvoldoende implementeert, kan de Commissie een aanbeveling doen aan de Raad om het aanpassingsperiode in te korten. Deze bepaling geldt zowel voor lidstaten met een schuld en tekort boven de referentiewaarden van respectievelijk 60% bbp en 3%, als voor lidstaten die daaronder zitten.
De herziening van het Europees begrotingsraamwerk heeft onder andere als doel om duurzame en inclusieve economische groei in alle lidstaten te bevorderen. Hiervoor is er ook een budgettaire aanpassingsperiode opgesteld van vier tot zeven jaar. Echter gaan grote investeringen in verduurzaming, defensie of onderwijs vaak pas lonen na deze vastgestelde periode. In hoeverre wordt er rekening gehouden met de baten van deze investeringen en hervormingen die pas renderen na de aanpassingsperiode? Zijn deze nieuwe regels volgens de Minister wel genoeg gericht op het investeren in duurzame economische groei? Kan de Minister reflecteren op of deze nieuwe regels voldoende zijn om de klimaatdoelstellingen in 2030 te halen?
Het uitgangspunt van het voorgestelde begrotingsraamwerk is een geloofwaardige schuldafbouw op lange termijn. De ruimte die lidstaten krijgen voor uitgaven is hierop gebaseerd, waarbij ze de tijd krijgen voor de benodigde budgettaire aanpassingen. Het kabinet hecht groot belang aan deze schuldafbouw met oog op een stabiele en duurzame economische groei binnen de EU. Of lidstaten voldoende ruimte hebben om hun investeringsdoelstellingen te behalen is een belangrijke vraag, maar niet bepalend bij het vaststellen van de begrotingsnormen, gezien de prioriteit die voldoende schuldafbouw in met name lidstaten met hoge en middelhoge schuldhoudbaarheidsrisico’s heeft.
Dat geldt ook voor investeringsdoelstellingen die volgen uit de klimaatdoelen van 2030. Volgens het kabinet vraagt het combineren van schuldafbouw met hogere publieke investeringen om het stevig prioriteren van uitgaven en daartoe ook het doorlichten van uitgaven. Daarnaast zijn hervormingen mogelijk die de uitgavengroei op lange termijn (op gebied van o.a. pensioenen, sociale zekerheid en zorg) in toom houden. Dit zal voornamelijk van belang zijn in lidstaten waarin de vergrijzing een groot effect zal hebben op de overheidsfinanciën. Ook zijn maatregelen mogelijk die de belastingbasis verbreden of deze verschuiven naar minder verstorende bronnen.
https://www.imf.org/-/media/Files/News/Speech/2023/imf-background-note-on-cmu-for-eurogroup.ashx.
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-07-2008.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.