21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1720 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 oktober 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd over de brief van 25 september 2020 inzake de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1718 en Kamerstuk 21 501-03, nr. 148).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 september 2020 aan de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd. Bij brief van 5 oktober zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Buisman

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agendeerde stukken voor dit overleg. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Europese Commissie (EC) doorgaat met haar plannen om artikel 116 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) te gebruiken om lidstaten hun vetorecht af te pakken als het gaat om belastingenaangelegenheden en andere regelingen die volgens de Europese Commissie de interne markt verstoren. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat belastingen een nationale bevoegdheid zijn en moeten blijven. De leden van de VVD-fractie willen daarom unanimiteit op het gebied van belastingheffing en dus het veto behouden. Is de Minister van Financiën het hierover eens met de leden van de VVD-fractie? En dat ook geen geitenpaadjes met inzet van allerlei andere artikelen uit het Verdrag moeten worden ingezet? Wat gaat de inzet en inbreng van de Minister van Financiën hierover zijn tijdens de Eurogroep en Ecofinraad op 5 en 6 oktober aanstaande?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de flexibele regeling van de Europese Bankenautoriteit (EBA) vandaag afloopt, waarin banken flexibel mogen zijn met de boekhoudkundige verwerking van leningen die even geen rente en aflossing genereren. Waarom wordt deze regeling nu al stopgezet, terwijl de ondernemers het nog steeds moeilijk hebben? EBA beschouwt de regeling zelf als een «groot succes», volgens Het Financieele Dagblad «Banken gaan de betaalpauzes weer merken in hun boekhouding» d.d. 28 september 2020. De regeling voorkomt dat banken terughoudend zijn in hun kredietverlening en dat er ruimte geboden kan worden voor uitstel van betaling van aflossing en rente. Gezien de huidige economische situatie door de coronacrisis, vinden de leden van de VVD-fractie het van belang dat banken bedrijven en huishoudens de ruimte kunnen bieden als het gaat om kredieten. Kan de Minister van Financiën dit onder de aandacht brengen tijdens de eerstvolgende Eurogroep en Ecofinraad en pleiten voor een verlenging van deze regeling? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister van Financiën aan te geven wat er in de notitie van de Europese Commissie in het kader van de Recovery and Resilience Facility (RRF) staat, met betrekking tot de gevraagde hervormingen. Is deze notitie inmiddels al bekend? Zo ja, kan het kabinet hier een uitgebreide nadere uitleg van geven?

Voor de hervormingen gekoppeld aan het Herstelfonds of RRF waren de landenspecifieke aanbevelingen van groot belang. En juist de hervormingen vinden de leden van de VVD-fractie cruciaal. In de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 staat dat het Semester wordt aangepast als gevolg van de COVID-19-uitbraak. Wat is hiervan de bedoeling? Kan het kabinet de Europese Commissie om nadere uitleg vragen waarom landenrapporten en landenspecifieke aanbevelingen de komende twee jaar (mogelijk) komen te vervallen? Kan de Minister van Financiën tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 het belang van landenspecifieke aanbevelingen en met name structurele hervormingen benadrukken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie hebben signalen in de media gelezen dat de Europese Centrale Bank (ECB) vindt dat het Herstelfonds structureel zou moeten worden. De leden van de VVD-fractie vinden dat dit fonds uniek en eenmalig is en ook zo moet blijven. De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat de Minister van Financiën daar direct duidelijk stelling over neemt en zich houdt aan de gemaakte afspraken. Kan de Minister van Financiën de tijdelijkheid van het Herstelfonds nogmaals bevestigen? De leden van de VVD-fractie vinden discussie over structurele hervormingen en prioriteiten in de eurozone cruciaal. Investeringen in digitale en groene transitie is niet voldoende. De leden van de VVD-fractie vinden de genoemde punten van het kabinet in de geannoteerde agenda op dit punt wel erg mager. Kan het kabinet hier uitgebreider op ingaan en vertellen waar de focus wat betreft hervormingen en investeringen in de eurozone op moet liggen? En hoe wordt er controle gehouden op de uitgaven en waar de uitgaven aan worden besteed? Zoals de leden van de VVD-fractie reeds hebben aangegeven, moet het kabinet ook scherp meekijken met de Europese Commissie bij de beoordeling van de plannen die landen indienen. Kan de Minister van Financiën ook uitgebreid ingegaan op het artikel «crisis dreigt over Europese herstelmiljarden» (Volkskrant d.d. 29 september 2020), de ontwikkelingen die daarin geschetst worden en het krachtenveld op dit moment?

En kan het kabinet verder uitleg geven over het Duitse voorstel voor de rechtsstaatprocedure, gekoppeld aan het Meerjarig Financieel Kader? Hoe gaat de Minister van Financiën ervoor zorgen dat deze criteria («schendingen van de beginselen van de rechtsstaat») scherper geformuleerd worden?

Wat betreft de situatie in Griekenland, concludeert de Europese Commissie dat Griekenland, ondanks de negatieve impact van COVID-19, significante vooruitgang heeft geboekt met een aantal hervormingen, constateren de leden van de VVD-fractie. Welke hervormingen zijn er afgesproken tot nu toe? Kan het kabinet een overzicht geven van de hervormingen waarop vooruitgang is geboekt, de mate van vooruitgang bij deze hervormingen, de hervormingen waarop onvoldoende vooruitgang is geboekt, en de hervormingen die reeds gerealiseerd zijn? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe het kan dat Griekenland volgens de Macro Economische Verkenningen (MEV) het allergrootste Europees steunpakket heeft in het kader van de coronacrisis (14% van het bruto binnenlands product ((bbp)) ten opzichte van Nederland welke slechts een kleine 5% van het bbp ontvangt)? Hoe wordt dit betaald? Welke gevolgen heeft dit voor de overheidsfinanciën van Griekenland en welke gevolgen voor de gemaakte afspraken?

De Europese Raad heeft op 25 september 2020 € 87,4 miljard aan financiële steun voor zestien lidstaten goedgekeurd in de vorm van EU-leningen uit the European instrument for temporary Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE). Wat zijn de vervolgstappen? In opvolging op het vorige algemeen overleg Eurogroep en Ecofinraad op 9 september 2020; kan het kabinet een diepgaandere kabinetsappreciatie van de plannen geven?

De leden van de VVD-fractie vinden de huidige kabinetsappreciatie nu veel te mager en ontvangen daarom graag een uitgebreidere kabinetsappreciatie van de plannen. Welke inspraak heeft het kabinet op de uitvoeringsbesluiten van de Raad, waarin de maatregelen staan die voor de financiering van SURE-leningen in aanmerking komen? Hoeveel zeggenschap hebben EU-landen hierover?

Ten slotte lezen de leden van de VVD-fractie in de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 dat er nog geen informatie kan worden gegeven over mutaties op de huidige Europese lijst van niet-coöperatieve jurisdicties, maar dat het kabinet wel voornemens is in te stemmen. Kan het kabinet dit toelichten? Op welke gronden is het kabinet van plan hierover in te stemmen? Welke overwegingen zijn hieraan vooraf gegaan? Zijn de mutaties op de lijst inmiddels bekend?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020. Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.

Raadspositie Europese begroting 2021

Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de Minister van Financiën aangeeft dat de formele vaststelling van de Raadspositie plaats zal vinden via een schriftelijke procedure, die naar verwachting op 29 september 2020 eindigt. De leden van de PVV-fractie vragen naar de voortgang van deze schriftelijke procedure en of alle lidstaten hiermee hebben ingestemd.

Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat Nederland van een EU-afdracht van € 7,9 miljard in 2020 naar een afdracht van € 9 miljard in 2021 gaat. De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de EU-afdracht volgend jaar € 1,1 miljard hoger is en waar dit door wordt veroorzaakt. Ook vragen de leden van de PVV-fractie naar een verklaring voor een hogere bruto nationaal inkomen (bni)-afdracht van € 500 miljoen in 2021 ten opzichte van 2020, mede gelet op de fors verslechterde economische situatie van Nederland. Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten waarom Nederland in 2021 meer gaat bijdragen aan invoerrechten ten opzichte van 2020.

Verder vragen de leden van de PVV-fractie hoeveel extra Nederland in de periode 2021–2027 aan de Europese Unie moet afdragen als gevolg van het wegvallen van de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk. De leden vragen het kabinet om dit per jaar aan te geven.

Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat Nederland vanaf 2021 € 200 miljoen per jaar zal bijdragen via een plastictaks. Kan de Minister van Financiën per EU-lidstaat aangeven hoeveel er bijgedragen zal worden aan de EU via een plastictaks en tevens aangeven welke verdeelsleutel er is toegepast (in procenten)?

Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten waarom het kabinet überhaupt instemt met een hogere EU-afdracht van € 1,1 miljard ten opzichte van 2020 en dan specifiek ook instemt met de bereikte Raadspositie?

Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad

Ten aanzien van Griekenland vragen de leden van de PVV-fractie naar cijfers van de som van de overheidsschuld en private schuld in de jaren 2019, 2020 en 2021 (in miljarden euro en als percentage van het bbp). Hoe hoog is de som van de overheidsschuld en private schuld in Nederland in dezelfde jaren? Kan de Minister van Financiën verder ook een aflossingsschema geven van wanneer Griekenland Nederland zal terugbetalen (inclusief data en bijbehorende bedragen)? Tevens vragen de leden van de PVV-fractie welke belastingen Griekenland tijdelijk heeft verlaagd en naar een eventuele uitsplitsing van het bedrag van € 3,1 miljard (indien het meerdere maatregelen betreft).

Voor wat betreft het RRF willen de leden van de PVV-fractie weten hoeveel de lidstaten uit het giftendeel van € 390 miljard zullen ontvangen. Daarbij vragen de leden van de PVV-fractie tevens mee te nemen hoe de € 77,5 miljard die zal worden toegevoegd aan bestaande programma’s in de Europese begroting wordt verdeeld onder de lidstaten. De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet dus om een totaalbedrag van hoeveel lidstaten zullen ontvangen uit het giftendeel van het RRF inclusief de € 77,5 miljard.). Kan de Minister van Financiën ook per lidstaat aangeven hoeveel er bijgedragen wordt aan het RRF?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober. Deze leden hebben bij enkele punten op de agenda vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de Ecofinraad een gedachtewisseling zal plaatsvinden over de rol van het Europees Semester in 2020 en hoe het Semester kan worden aangepast in 2021 in het kader van de Recovery and Resilience Facility. Nederland is akkoord gegaan met het Europees Herstelfonds omdat daarin de mogelijkheid bestond lidstaten robuuster en weerbaarder te maken. Om die robuustheid en weerbaarheid op te bouwen zijn de landenspecifieke aanbevelingen essentieel. Die aanbevelingen werden opgesteld voor het Europees Semester. Deze leden vragen het kabinet of het klopt dat de landenspecifieke aanbevelingen komen te vervallen, omdat vooral zal worden gefocust op herstelplannen. Hoe is dit te rijmen dat in de herstelplannen dan onder andere de landenspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020 worden gevolgd? Betekent het wanneer niet meer jaarlijks de landenspecifieke aanbevelingen worden vastgesteld dat hiermee ook de houvast wegvalt om na te gaan of landen voldoende blijven hervormen? Met andere woorden hoe monitort de Europese Commissie? En hoe kan de Europese Commissie in dat geval nog sturen op nieuwe ontwikkelingen? Hoe zou volgens kabinet het Semester moeten worden aangepast? Wat is de inzet van het kabinet in de gedachtewisseling? Ook vragen deze leden wanneer de begrotingsregels weer worden geactiveerd en wat de positie van het kabinet ten aanzien hiervan is. Ten slotte vragen de leden hoe de rolverdeling tussen Commissie en Raad is in het toekennen en monitoren van het Herstelfonds.

De leden van de CDA-fractie krijgen de indruk dat de Europese Commissie bij uitgaven uit de Recovery and Resilience Facility er niet op is gericht lidstaten voor te schrijven wat ze moeten doen. Wel is zij voornemens te starten met een aantal nieuwe initiatieven. Deze leden lezen in de jaarlijkse groeistrategie dat de Europese Commissie zeven «flagship initiatives» lanceert. Deze leden achten het aantal doelstellingen van de groeistrategie erg groot. De leden vragen wat de positie van het kabinet ten aanzien van deze groeistrategie is en of zij een klein aantal kerndoelen niet beter acht dan het grote aantal initiatieven. Deze leden vragen zich af hoe deze initiatieven kunnen bijdragen aan de hervorming van een lidstaat. Voorts vragen deze leden of we hiermee niet het gevaar lopen dat door de vele doelstellingen de Europese Commissie een lidstaat niet kan aanspreken wanneer het onvoldoende voortgang maakt met het bereiken van structurele hervormingen.

De leden van de CDA-fractie achten het gezien de doelstelling van de faciliteit logisch dat landen worden ondersteund die zwaar zijn getroffen zijn door corona, zowel medisch als economisch. Belangrijk is echter ook of een land absorptiecapaciteit genoeg heeft om ondersteuning te ontvangen en dit op een goede wijze, en dat betekent ter versterking van de economie, weg kan zetten. Wanneer deze leden de berekening van de Europese Centrale Bank lezen en zien dat landen als Kroatië en Bulgarije meer dan 10% van hun bbp gaan ontvangen, vragen zij zich af of deze landen voldoende capaciteit hebben om deze middelen te absorberen. Ook ten aanzien van Italië en Spanje vragen deze leden of de middelen voldoende kunnen worden geabsorbeerd. De Europese Rekenkamer is verder kritisch op de controle op de uitgaven uit de faciliteit en over het gebrek aan duidelijke garanties rondom fraude en het toezicht op corruptie. Deze leden vragen het kabinet of er afspraken zijn gemaakt wanneer lidstaten de middelen niet kunnen wegzetten. Wordt dit risico ook gedragen door de nettobetalers aan de faciliteit? Ook vragen zij of ten aanzien van uitgaven uit de faciliteit ook een controlerende rol is vastgelegd voor de corruptiewaakhond European Anti-Fraud Office (OLAF)? Is bij gebrek aan absorptiecapaciteit het gevaar niet levensgroot voor fraude en zinloze projecten? Waar ligt hierbij het zwaartepunt om dit te voorkomen: bij de Europese Commissie, de Raad of het ontvangende lidstaat?

De leden van de CDA-fractie vragen zich in dit kader af of dit Herstelfonds nu echt tijdelijk is. Klopt het dat de Europese Centrale Bank aandringt om dit fonds een permanent karakter te geven? Ook vragen de leden van de CDA fractie hoe zit het met het beroep op het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Klopt het dat daar nog niet of nauwelijks gebruik van wordt gemaakt? De leden van de CDA-fractie hopen namelijk dat dit geen voorbode is om de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het Herstelfonds te versoepelen zodat er meer gebruik van gemaakt wordt.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Unie terms of reference zullen worden vastgesteld. Deze zien ook op internationale belastingen. De Europese Unie hecht grote waarde aan het vinden van internationale oplossingen voor belastingen in de digitale economie en kwesties op het gebied van grondslagerosie en winstverschuiving. Deze leden begrijpen uit de brief die op 29 september naar de Kamer is gestuurd (documentnummer: 2020Z17443) dat geen overeenstemming wordt verwacht op de vergadering van het Inclusive Framework op 8 en 9 oktober over de herziening van het internationale belastingstelsel, waaronder de digitale economie, maar dat geprobeerd zal worden tot blauwdrukken te komen voor de verdere voortgang. Hoe beziet het kabinet in dat opzicht dat de Europese Commissie «ready to act» is in het geval in Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-verband geen overeenstemming kan worden bereikt en voor het einde van het jaar met verdere stappen zal komen? Heeft het kabinet de voorkeur voor maatregelen voor herziening van het internationale belastingstelsel op OESO-niveau?

De leden van de CDA-fractie zien enkele andere onderwerpen op de agenda, waaronder de EU-IMFC-verklaring voor de jaarlijkse Internationaal Monetair Fonds (IMF)-vergadering. Deze leden begrijpen dat veel aandacht uit naar de twee financieringsinstrumenten van de IMF, namelijk de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) en de Catastrophe Containment and Reliëf Trust (CCRT). Echter, deze leden vragen het kabinet of er naast de financiële ondersteuning voor landen ook economisch-technische ondersteuning wordt geboden. Als dit het geval is, dan vragen deze leden of deze ondersteuning door het IMF of de Wereldbank wordt gegeven.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om in te stemmen met het niet langer halfjaarlijks, maar jaarlijks aanpassen van de grijze en zwarte lijst van non-coöperatieve jurisdicties. Deze leden vragen het kabinet of het niet merkwaardig is dat hiervan een periodiek moment wordt gemaakt. Zij vragen of het niet logischer is om op het moment dat een land voldoende goede maatregelen neemt het van de lijst te halen of andersom aan de lijst toe te voegen. De criteria zijn immers helder. Deze leden vragen of het terecht is dat een land dat niet aan de criteria voldoet in theorie nog een jaar niet op de lijst zou komen te staan, en andersom, dat een land dat aan de criteria voldoet nog een jaar op de lijst zouden kunnen blijven staan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de aankomende vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad.

De leden van de D66-fractie merken op dat de verplichting is opgenomen dat 37% van de RRF-middelen aan klimaatdoelen dienen te worden besteed. Voornoemde leden benadrukken het belang van deze afspraak gezien de noodzaak tot een groen herstel. Wat is er reeds bekend over de invulling van deze verplichting? Welke uitgaven zullen hier wel en niet onder vallen? Hoe zal deze verplichting worden gehandhaafd? Op welke manier zal worden gecontroleerd dat uitgaven onder deze 37% niet reeds gepland waren of sowieso plaats zouden vinden? Op welke manier zal het kabinet aan deze verplichting voldoen?

De leden van de D66-fractie constateren dat het Europees Semester in 2021 in een andere vorm zal plaatsvinden. Voornoemde leden zijn het eens met het kabinet dat de Recovery and Resilience Facility voor momentum zorgt om te reflecteren op het Semester en de coördinatie van het economisch beleid binnen het Semester. Wat is de visie van het kabinet over de breedte en focus van het Europees Semester? Welke zaken vallen volgens de Minister van Financiën onder de structurele uitdagingen die geadresseerd dienen te worden als voorwaarde om positief te staan tegenover aanpassingen in het Semester? Vindt de Minister van Financiën het gewenst dat de landenspecifieke aanbevelingen eventueel zullen komen te vervallen? Wat is de reactie van de Minister van Financiën op het rapport van de Europese Rekenkamer dat de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen op dit moment tekortschiet? Welke kansen ziet hij voor opvolging van de conclusies van de Europese Rekenkamer?

De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op de discussie welke breedte van het Europees Semester passend is bij een goede uitvoering van de Recovery and Resilience Facility. Hoe beoordeelt de Minister van Financiën de verbreding van het Europees Semester en de gevolgen daarvan voor de toetsing van meer financieel-economische hervormingen? Wat is de reflectie van de Minister van Financiën op de reeds gepresenteerde plannen van Italië en Frankrijk en hoe zou het Europees Semester volgens de Minister van Financiën deze plannen moeten toetsen? Vindt de Minister van Financiën de landenrapporten op dit moment van voldoende kwaliteit om effectieve aanbevelingen te geven die tot de gewenste hervormingen dienen te leiden? Zou de Europese Commissie ten behoeve van de landenrapporten kunnen samenwerken met andere instellingen die gelijksoortig onderzoek doen, zoals de OESO?

De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op het belang dat de RRF-middelen effectief en dus ook snel worden ingezet om te helpen in de economische neergang als gevolg van de coronacrisis. Hoe reflecteert de Minister van Financiën op de balans tussen de benodigde snelle absorptie van de middelen in de Europese economie en de grondige analyse die benodigd is om te identificeren welke doelen het meest voornaam zijn?

De leden van de fractie van D66 constateren dat door Commissaris Gentiloni wordt gehint op het opnemen van het aanpakken van agressieve belastingplanning als voorwaarde voor de RRF. Deze leden vragen hoe het Nederlandse kabinet hiertegen aankijkt. Deze leden vragen welke aanbevelingen van de Europese Commissie om belastingontwijking en belastingplanning aan te pakken nog niet door Nederland zijn opgevolgd. Deze leden vragen tevens wat het risico is dat Nederland geen beroep kan doen op de RRF omdat de fiscale regels voor grote bedrijven te veel belastingplanning toestaan. Tot slot vragen deze leden of het introduceren van een bronheffing voldoende zou zijn om de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet te komen en wat de budgettaire opbrengsten van een dergelijke bronheffing zouden zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda van de Ecofin van oktober. Zij hebben hier nog een aantal vragen over.

De leden van de SP-fractie zijn ongelukkig met het Herstelfonds, omdat het een lening is die de toekomstige generatie moet terugbetalen en waarvan we niet weten of de investeringen ook zullen leiden tot doelen die ten goede komen aan die toekomstige generatie. De leden vragen het kabinet in te gaan op de kritiek van de Europese Rekenkamer, die erop wijst dat er grote risico’s zijn dat er geen goed toezicht zal zijn op de besteding van de middelen. Hoe gaat worden voorkomen dat over een tijd aan het licht komt dat middelen uit het Herstelfonds hebben geleid tot zelfverrijking, corruptie of andere verkeerde aanwending? Erkent het kabinet, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat dit geen te verwaarlozen zorg is, omdat de verantwoording van bestaande ontvangen middelen van fondsen te wensen overlaat? De leden maken zich zorgen dat snelheid boven kwaliteit van investering zal gaan en dat er grote fouten gemaakt kunnen worden. De leden wijzen erop dat het Herstelfonds geen «gratis geld» is, maar een hypotheek die de toekomstige generatie moet terug betalen. Is het kabinet bereid te blijven wijzen op solide investeringen en openbare verantwoording en hierop niet te wijken?

De leden van de SP-fractie constateren dat er veel zorgen zijn over de controle en het doel van het RRF. De leden delen deze zorgen en vinden het goed verantwoorden van de doelen en het kunnen controleren hiervan een absoluut essentieel onderdeel van het RRF. De leden constateren dat dit, voordat de Minister-President de onderhandelingen in ging, ook voor het kabinet essentieel was. Deelt de Minister van Financiën de zorgen over het beperkte eisenpakket waaraan landen moeten voldoen voor de aanvraag van deze gelden? Ontstaat hiermee niet een hele grote kans ontstaat op het spenderen van geld dat niet aan corona gerelateerd is, opgehoest door Nederlanders als nettobetaler? De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën naar zijn analyse van de controleerbaarheid van deze middelen. Is hij het specifiek eens met de zorg geuit door meerdere actoren dat de slechte controleerbaarheid ook corruptie in de hand werkt?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën hoe het kabinet harmonisatie op het gebied van regelgeving over digitalisering in de financiële sector en een sterk juridisch kader denkt te organiseren in geopolitieke context. De leden vragen de Minister van Financiën of een nadere standpuntbepaling nodig is over het eigendom van data en wat betreft het juridisch kader rondom datadeling. De leden vragen de Minister van Financiën of het kabinet verbetering van digitale financiële dienstverlening nastreeft ten koste van de consument. De leden vragen de Minister van Financiën nader onderzoek te doen naar de toegang tot bepaalde technologie aangaande betalingsdiensten en de handel in data. De leden van de SP-fractie eisen een waterdicht systeem om de consument te beschermen tegen de financiële sector.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën of de kapitaalmarktunie nog wel gaat lukken gezien de problemen op de kapitaalmarkt en de instabiele economie. De leden zien nog steeds niet hoe het midden- en kleinbedrijf wordt geholpen bij de kapitaalmarktunie. De leden vragen de Minister van Financiën concreet wat een bakker kan hebben aan een kapitaalmarktunie en hoe deze kapitaalmarkt het midden- en kleinbedrijf gaat bereiken. Wat wordt er nu eigenlijk verdiept met het actieplan van de kapitaalmarktunie? Zijn deze actieplannen niet slechts een manier om financiële bedrijven meer risicovolle producten te laten verhandelen? De leden van de SP-fractie vragen hierop een toelichting van het kabinet.

II – Reactie van de Minister

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, PVV, CDA, D66 en SP inzake de agenda van de Eurogroep en Ecofinraad op 5 van 5 en 6 oktober 2020. Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Europese Commissie (EC) doorgaat met haar plannen om artikel 116 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) te gebruiken om lidstaten hun vetorecht af te pakken als het gaat om belastingenaangelegenheden en andere regelingen die volgens de Europese Commissie de interne markt verstoren. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat belastingen een nationale bevoegdheid zijn en moeten blijven. De leden van de VVD-fractie willen daarom unanimiteit op het gebied van belastingheffing en dus het veto behouden. Is de Minister van Financiën het hierover eens met de leden van de VVD-fractie? En dat ook geen geitenpaadjes met inzet van allerlei andere artikelen uit het Verdrag moeten worden ingezet? Wat gaat de inzet en inbreng van de Minister van Financiën hierover zijn tijdens de Eurogroep en Ecofinraad op 5 en 6 oktober aanstaande?

Op dit moment geldt unanimiteit als stemregel voor belastingonderwerpen en liggen er in Brussel geen concrete plannen voor om deze besluitvormingsprocedure aan te passen. De Europese Commissie heeft via de pers aangegeven dat zij onderzoeken of (en zo ja, hoe) artikel 116 VwEU kan worden ingezet in de strijd tegen oneerlijke belastingconcurrentie. Tijdens de komende Ecofinraad staan er geen fiscaal onderwerpen geagendeerd, omdat het agendapunt over de Europees fiscaal zwarte lijst van de agenda is afgehaald. Het lijkt het mij meer opportuun om dit onderwerp op te brengen tijdens agendapunten die zien op fiscale aangelegenheden. Bovendien zal ik, in lijn met de motie van de leden Omtzigt en Bosman die op 30 september is aangenomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1599), dit standpunt kenbaar maken aan de Europese Commissie.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de flexibele regeling van de Europese Bankenautoriteit (EBA) vandaag afloopt, waarin banken flexibel mogen zijn met de boekhoudkundige verwerking van leningen die even geen rente en aflossing genereren. Waarom wordt deze regeling nu al stopgezet, terwijl de ondernemers het nog steeds moeilijk hebben? EBA beschouwt de regeling zelf als een «groot succes», volgens Het Financieele Dagblad «Banken gaan de betaalpauzes weer merken in hun boekhouding» d.d. 28 september 2020. De regeling voorkomt dat banken terughoudend zijn in hun kredietverlening en dat er ruimte geboden kan worden voor uitstel van betaling van aflossing en rente. Gezien de huidige economische situatie door de coronacrisis, vinden de leden van de VVD-fractie het van belang dat banken bedrijven en huishoudens de ruimte kunnen bieden als het gaat om kredieten. Kan de Minister van Financiën dit onder de aandacht brengen tijdens de eerstvolgende Eurogroep en Ecofinraad en pleiten voor een verlenging van deze regeling? Zo nee, waarom niet?

Normaal gesproken dienen banken in individuele gevallen de terugbetaalcapaciteit van klanten te monitoren en, indien hier significante wijzigingen in optreden, heeft dit implicaties voor onder meer het vereiste niveau van voorzieningen. Dit is in het bijzonder van toepassing als banken financiële concessies, zoals uitstel van betalingen, doen. Dat is prudentieel gezien ook wenselijk vanuit de (Europese) gedachte om de risico’s van niet-presterende leningen (NPLs) beter te beheersen.

Om burgers en bedrijven te helpen om de initiële schok van COVID-19 zo goed als mogelijk op te vangen hebben Nederlandse en veel andere Europese banken een groot deel veel hun klanten generiek uitstel van aflossingsverplichtingen aangeboden. Gezien de omvang van de moratoria was het op dat moment voor banken niet mogelijk om op korte termijn individuele beoordelingen te doen van de terugbetaalcapaciteit, waardoor al deze blootstellingen geherclassificeerd dreigden te worden. In reactie hierop publiceerde EBA een richtlijn waarbij deze verplichting tot individuele herbeoordeling, mits een moratorium aan zekere voorwaarden voldoet, tijdelijk niet geldt.

Deze ruimere richtlijn van EBA liep in eerste instantie tot 30 juni en is eerder verlengd tot 30 september. De grote (ongerichte) schaal waarvoor de richtlijn aan het begin van de COVID-19-crisis nodig was, is- net zoals dat voor de noodpakketten geldt – in dit stadium niet meer nodig, noch opportuun. Banken hebben inmiddels de tijd gehad om beter zicht te krijgen op de situatie van individuele klanten. Het is daarbij belangrijk dat banken eventuele risico’s in hun verslaglegging transparant maken, zowel in Nederland als in de rest van Europa. Uiteraard verwacht ik van banken dat zij hun klanten individueel gezien nog steeds op de juiste manier blijven begeleiden. Zoals uit het artikel in het Financieele Dagblad blijkt geven banken aan dat ook te doen, door gezamenlijk met hun klanten te kijken naar de meest passende oplossingen, via bijvoorbeeld (individueel) aanpaste of verlengde aflossingsschema’s of nieuwe (gegarandeerde) financiering, waarbij vanzelfsprekend ook het toekomstperspectief van bedrijven meegenomen dient te worden.

Tot slot is het belangrijk om op te merken dat banken hun klanten, afhankelijk van de bank, tot uiterlijk eind juni de mogelijkheid hebben gegeven om uitstel van aflossingen aan te vragen voor een periode van 6 maanden. Het is dus niet zo dat alle klanten vanaf oktober weer dienen te beginnen met aflossen. Dit is afhankelijk van wanneer klanten hun moratorium hebben aangevraagd en/of toegewezen hebben gekregen.

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister van Financiën aan te geven wat er in de notitie van de Europese Commissie in het kader van de Recovery and Resilience Facility (RRF) staat, met betrekking tot de gevraagde hervormingen. Is deze notitie inmiddels al bekend? Zo ja, kan het kabinet hier een uitgebreide nadere uitleg van geven?

Om aanspraak te maken op middelen uit de RRF moeten lidstaten plannen indienen met daarin hervormingen en investeringsprojecten. De Europese Commissie heeft op 17 september «guidance documenten» gepubliceerd om nadere sturing te geven aan de plannen die lidstaten moeten indienen.1 Deze documenten geven nadere uitleg aan de voorwaarden die in de RRF-verordening worden gesteld. Deze verordening is nog onderwerp van onderhandelingen in de Raad en het Europees Parlement. Op basis van de laatste versie van de conceptverordening moeten plannen onder meer effectief bijdragen aan uitdagingen geïdentificeerd in de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester, maatregelen bevatten die effectief bijdragen aan de groene transitie of uitdagingen die zijn ontstaan door deze transitie, een blijvende impact hebben op de lidstaat, effectief bijdragen aan het versterken van het groeipotentieel, werkgelegenheid en de economische en sociale weerbaarheid van een lidstaat, en maatregelen bevatten voor de implementatie van hervormingen en publieke investeringsprojecten als coherente acties. In de «guidance documenten» maakt de Europese Commissie onder meer duidelijk dat alle landspecifieke aanbevelingen uit 2019 als 2020 relevant zijn. Indien een lidstaat prioriteiten kiest in zijn aanbevelingen dan moet hij die rechtvaardigen.

Voor de hervormingen gekoppeld aan het Herstelfonds of RRF waren de landenspecifieke aanbevelingen van groot belang. En juist de hervormingen vinden de leden van de VVD-fractie cruciaal. In de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 staat dat het Semester wordt aangepast als gevolg van de COVID-19-uitbraak. Wat is hiervan de bedoeling? Kan het kabinet de Europese Commissie om nadere uitleg vragen waarom landenrapporten en landenspecifieke aanbevelingen de komende twee jaar (mogelijk) komen te vervallen?

Het Europees Semester is in 2020 aangepast ten gevolge van de COVID-19-uitbraak. Zo weerspiegelen de landspecifieke aanbevelingen van 2020 voornamelijk de acute uitdagingen veroorzaakt door de pandemie. Hiernaast zijn de richtlijnen voor de stabiliteits- en convergentieprogramma’s en de nationale hervormingsprogramma’s van 2020 aangepast omdat veel ramingen, die als input voor deze rapporten dienden, door de COVID-19-uitbraak niet meer relevant waren.

Aangezien de termijnen voor het Europees Semester en de Recovery and Resilience Facility (RRF) overlappen en vanwege de complementariteit met de RRF, zal het Semester moeten worden aangepast om de inhoud en het aantal gevraagde documenten te stroomlijnen. Dit zal de efficiëntie van het Semester dus vergroten en dubbel werk in het kader van de RRF voorkomen. De Europese Commissie heeft de aanpassingen aangekondigd in een mededeling over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021.2 Zo worden lidstaten aangemoedigd het nationale hervormingsprogramma en hun plannen voor de RRF in één document in te dienen.

Hiernaast heeft de Europese Commissie aangekondigd dat de landenrapporten en de landspecifieke aanbevelingen aankomend jaar niet gepubliceerd worden. Dit zal aankomend jaar worden vervangen door de beoordeling van de Europese Commissie van de herstelplannen van lidstaten voor de RRF. De Europese Commissie zal in deze beoordeling toetsen of de plannen voor herstel een doeltreffend antwoord bieden op de beleidsuitdagingen zoals omschreven in de vastgestelde landspecifieke aanbevelingen, met name de aanbevelingen uit 2019 en 2020. Daarbij benadrukt de Europese Commissie dat lidstaten zich moeten richten op uitdagingen en prioriteiten die het meeste effect zullen hebben op de lange termijn en het groeipotentieel, het scheppen van banen, de gezondheidszorgstelsels, de economische en sociale veerkracht en de regionale cohesie van de lidstaat zullen versterken. Alle lidstaten zullen wel aanbevelingen t.a.v. begrotingsbeleid ontvangen, zoals voorzien in het Stabiliteits- en Groeipact.

Kan de Minister van Financiën tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 het belang van landenspecifieke aanbevelingen en met name structurele hervormingen benadrukken? Zo nee, waarom niet?

Structurele hervormingen versterken het economische groeivermogen en de veerkracht van lidstaten; dit is cruciaal om een duurzaam herstel na de crisis en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen. Om deze reden zal ik tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober opnieuw het belang van structurele hervormingen benadrukken.

De leden van de VVD-fractie hebben signalen in de media gelezen dat de Europese Centrale Bank (ECB) vindt dat het Herstelfonds structureel zou moeten worden. De leden van de VVD-fractie vinden dat dit fonds uniek en eenmalig is en ook zo moet blijven. De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat de Minister van Financiën daar direct duidelijk stelling over neemt en zich houdt aan de gemaakte afspraken. Kan de Minister van Financiën de tijdelijkheid van het Herstelfonds nogmaals bevestigen?

Zoals afgesproken in de Europese Raad van 21 juli is het herstelinstrument tijdelijk. Dit geldt ook voor de Recovery and Resilience Facility (RRF). Deze tijdelijkheid wordt ook vastgelegd in de RRF-verordening en in het Eigenmiddelenbesluit.

De leden van de VVD-fractie vinden discussie over structurele hervormingen en prioriteiten in de eurozone cruciaal. Investeringen in digitale en groene transitie is niet voldoende. De leden van de VVD-fractie vinden de genoemde punten van het kabinet in de geannoteerde agenda op dit punt wel erg mager. Kan het kabinet hier uitgebreider op ingaan en vertellen waar de focus wat betreft hervormingen en investeringen in de eurozone op moet liggen?

De RRF is een instrument voor alle EU-lidstaten. De voorwaarden die worden gesteld aan de investeringen en hervormingen gelden daarom voor alle lidstaten, en zijn niet uniek voor de eurozone. De uitdagingen verschillen per land. Daarom zal de vereiste consistentie van herstelplannen met de uitdagingen die voor ieder land geïdentificeerd zijn in het Europees Semester leidend zijn. Wel moeten die plannen ook consistent zijn met de uitdagingen en prioriteiten die worden geïdentificeerd in de jaarlijkse aanbevelingen voor het economisch beleid van de eurozone.

En hoe wordt er controle gehouden op de uitgaven en waar de uitgaven aan worden besteed? Zoals de leden van de VVD-fractie reeds hebben aangegeven, moet het kabinet ook scherp meekijken met de Europese Commissie bij de beoordeling van de plannen die landen indienen.

Middelen worden toegekend aan lidstaten op basis van plannen, die in eerste instantie worden beoordeeld door de Europese Commissie en vervolgens dienen te worden goedgekeurd door de Raad. Nederland zal daarbij scherp meekijken met de Europese Commissie. Plannen moeten concrete mijlpalen en doelen bevatten voor hervormingen en investeringen. Uitbetaling van middelen vindt, op aanvraag van een lidstaat, pas plaats als mijlpalen en doelen zijn bereikt.

Kan de Minister van Financiën ook uitgebreid ingegaan op het artikel «crisis dreigt over Europese herstelmiljarden» (Volkskrant d.d. 29 september 2020), de ontwikkelingen die daarin geschetst worden en het krachtenveld op dit moment?

Het klopt dat de gesprekken met het Europees Parlement (EP) over de uitwerking van het bereikte akkoord van de Europese Raad in juli over het Meerjarig Financieel Kader, herstelinstrument in reactie op de COVID-19-crisis en het nieuwe Eigenmiddelenbesluit (EMB) nog gaande zijn. Het EP heeft aangegeven dat het zal aandringen op een aantal wijzigingen in het bereikte akkoord, waaronder extra ruimte voor enkele, ook voor Nederland, prioritaire thema’s, een sterke conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid en een bindend tijdpad voor de invoering van nieuwe eigen middelen.

Zoals toegelicht in het verslag van de Europese Raad van 17–21 juli jl.3, komt het bereikte akkoord op voor Nederland prioritaire elementen in grote mate overeen met de inzet van het kabinet. Het kabinet zet zich ervoor in om deze uitkomsten zo goed mogelijk te borgen in de verschillende wetgevingsinstrumenten. Het kabinet acht het mogelijk om binnen de kaders van de conclusies van de Europese Raad tot overeenstemming te komen met het Europees Parlement, waarbij het kabinet het totaalpakket integraal zal beoordelen. Meer middelen voor ook voor Nederland prioritaire programma’s is aanvaardbaar op voorwaarde dat dit niet gepaard gaat met een verhoging van het totale vastleggingenplafond voor het MFK 2021–2027. Een juridisch bindende tijdlijn voor de invoering van nieuwe eigen middelen is voor Nederland niet aanvaardbaar. In het antwoord op de volgende vraag wordt ingegaan op de ontwikkelingen rondom de conditionaliteit t.a.v. de rechtsstatelijkheid.

Verder vragen de leden van de VVD of het kabinet verder kan uitleg geven over het Duitse voorstel voor de rechtsstaatprocedure, gekoppeld aan het Meerjarig Financieel Kader? Hoe gaat de Minister van Financiën ervoor zorgen dat deze criteria («schendingen van de beginselen van de rechtsstaat») scherper geformuleerd worden?

Minister Blok zal uw Kamer spoedig separaat informeren over de kabinetsappreciatie van het Duitse compromisvoorstel voor de MFK-rechtsstaatverordening. Op 30 september jl. heeft het Duitse EU-voorzitterschap mandaat gekregen om op basis van het compromisvoorstel de triloog met het Europees Parlement te starten om snel tot een akkoord te kunnen komen. Nederland heeft zich uitgesproken tegen vaststelling van die Raadspositie, waarbij Nederland aandacht heeft gevraagd voor het behoud van een brede reikwijdte en voor besluitvorming over maatregelen met gekwalificeerde meerderheid. Naast Nederland waren meerdere lidstaten, deels om andere redenen, geen voorstander van het starten van de besprekingen met het Europees Parlement op basis van dit compromisvoorstel.

Nederland zal zich in de komende periode blijven inzetten voor een sterke en effectieve conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid, in lijn met de moties van de leden Sjoerdsma en Van der Graaf (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1584), van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1515), van de leden Jetten en Van Ojik (Kamerstuk 35 403, nr. 4), van de leden Mulder en Omtzigt (Kamerstuk 35 078, nr. 3) en van de leden Omtzigt en Van der Graaf (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1598).

Wat betreft de situatie in Griekenland, concludeert de Europese Commissie dat Griekenland, ondanks de negatieve impact van COVID-19, significante vooruitgang heeft geboekt met een aantal hervormingen, constateren de leden van de VVD-fractie. Welke hervormingen zijn er afgesproken tot nu toe?

Onder de drie steunprogramma’s voor Griekenland zijn er verschillende hervormingen afgesproken, onder andere maatregelen op het gebied van belastingen, pensioenen, arbeids- en productmarkten en het realiseren van een effectievere en kleinere overheid. Het derde steunprogramma vanuit het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is in augustus 2018 afgerond. Toen is besloten om Griekenland onder verscherpt toezicht (enhanced surveillance) te plaatsen. Onder dit verscherpt toezicht heeft Griekenland zich aan specifieke (nadere) hervormingen en beleidsmaatregelen gecommitteerd.4 Tenslotte heeft Griekenland in mei jongstleden op eigen initiatief een lijst gepresenteerd met additionele hervormingen.5 De bovenstaande hervormingen worden gemonitord onder verscherpt toezicht.6

Kan het kabinet een overzicht geven van de hervormingen waarop vooruitgang is geboekt, de mate van vooruitgang bij deze hervormingen, de hervormingen waarop onvoldoende vooruitgang is geboekt, en de hervormingen die reeds gerealiseerd zijn?

Binnen de hervormingen onder verscherpt toezicht is er een onderscheid tussen hervormingen (zoals bijvoorbeeld privatiseringen) en een voortdurende inzet op bepaalde aspecten (zoals bijvoorbeeld het waarborgen van financiële stabiliteit). Recent gerealiseerde hervormingen zijn aanpassingen in de insolventiewetgeving, de evaluatie van openbaarvervoersubsidies en de implementatie van het actieplan ten aanzien van zwartwerken. Er zijn ook hervormingen die zich in een afrondend stadium bevinden, zoals de invoering van een gemeenschappelijke schatkistrekening en de inrichting van wetgeving ten aanzien van het arbeidsrechtwetboek en de code van arbeidsreglementering.

Hiernaast stelt de Europese Commissie vast dat er ook vertragingen zijn op hervormingen, onder andere vanwege COVID-19. Deze vertragingen hebben bijvoorbeeld betrekking op het terrein van privatiseringen, zoals de privatisering van het voormalige vliegveld Hellenikon en de Egnatia-snelweg.

Graag verwijs ik naar de bijlage van het zevende verscherpt toezicht rapport van september jongstleden, welke een nauwkeurig overzicht geeft van alle afgesproken hervormingen en de voortgang daarop.7

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe het kan dat Griekenland volgens de Macro Economische Verkenningen (MEV) het allergrootste Europees steunpakket heeft in het kader van de coronacrisis (14% van het bruto binnenlands product ((bbp)) ten opzichte van Nederland welke slechts een kleine 5% van het bbp ontvangt)? Hoe wordt dit betaald? Welke gevolgen heeft dit voor de overheidsfinanciën van Griekenland en welke gevolgen voor de gemaakte afspraken?

De maatregelen die Griekenland neemt om de economie te ondersteunen en de economische neergang tegen te gaan hebben net als in andere landen voor een forse verslechtering van het begrotingssaldo gezorgd. Griekenland financiert de ontstane tekorten op de kapitaalmarkt. Ook heeft het land, net als vele anderen, een beroep gedaan op de Europese steunmaatregel SURE. Door de uitzonderlijke situatie is Griekenland in tegenstelling tot de voorgaande jaren nu dus niet in staat om een primair begrotingssaldo van 3,5% te realiseren.

De Europese Raad heeft op 25 september 2020 € 87,4 miljard aan financiële steun voor zestien lidstaten goedgekeurd in de vorm van EU-leningen uit the European instrument for temporary Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE). Wat zijn de vervolgstappen? In opvolging op het vorige algemeen overleg Eurogroep en Ecofinraad op 9 september 2020; kan het kabinet een diepgaandere kabinetsappreciatie van de plannen geven? De leden van de VVD-fractie vinden de huidige kabinetsappreciatie nu veel te mager en ontvangen daarom graag een uitgebreidere kabinetsappreciatie van de plannen. Welke inspraak heeft het kabinet op de uitvoeringsbesluiten van de Raad, waarin de maatregelen staan die voor de financiering van SURE-leningen in aanmerking komen? Hoeveel zeggenschap hebben EU-landen hierover?

Het op 19 mei jl. goedgekeurde Instrument for temporary Support to mitigate Unemployment Risks in Europe (SURE) is per 21 september jl. formeel in werking getreden. Alle landen hebben de vereiste bilaterale garantie afgegeven. Op 26 september zijn 16 uitvoeringsbesluiten goedgekeurd door de Raad. Nederland heeft in de Raad, net als alle overige lidstaten, met deze besluiten ingestemd. Via deze uitvoeringsbesluiten wordt de Europese Commissie gemandateerd namens de Unie een maximum bedrag aan een land uit lenen voor de financiering van nationale vormen van werktijdverkorting en andere maatregelen die het beschermen van werknemers en zelfstandigen tot doel hebben, alsook sommige zorgmaatregelen. Over de uitvoeringsbesluiten is met gekwalificeerde meerderheid gestemd door de Raad. Nederland heeft alle uitvoeringsbesluiten gesteund. Ik heb u hierover bericht middels mijn brief van 3 september jl. over de uitvoeringsbesluiten.8

De Europese Commissie is nu bezig met het afsluiten van bilaterale leenovereenkomsten met de lidstaten. Lidstaten kunnen op basis van een dergelijke overeenkomst middelen opvragen die de Europese Commissie vervolgens zal moeten gaan lenen op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen. Op basis van de verordening moet een lidstaat die middelen heeft aangevraagd voor geplande overheidsuitgaven elk halfjaar de Europese Commissie informeren over de uitvoering van dergelijke uitgaven. De Europese Commissie zal elke zes maanden een verslag over het gebruik van de SURE-middelen naar de Raad en het Europees Parlement sturen. In aanvulling daarop vereist de bilaterale garantie dat per kwartaal uitstaande bedragen onder SURE worden gerapporteerd aan de garantieverleners, zijnde de lidstaten. Er kunnen nog aanvragen volgen aangezien er nog middelen beschikbaar zijn.

SURE is opgezet vanuit solidariteit en vanwege buitengewone omstandigheden. Het kan worden gebruikt voor hoofdzakelijk werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen ter bescherming van werknemers en zelfstandigen, en zodoende voor het verminderen van werkloosheid en inkomensverlies, alsook, in aanvulling daarop, voor de financiering van sommige maatregelen op gezondheidsgebied, met name op de werkplek. Een uitputtend overzicht van de plannen per land is te vinden in de voorgestelde Raadsbesluiten9. Lidstaten hebben leningen aangevraagd voor maatregelen gericht op tijdelijke loonsubsidies, algemene en soms ook sectorale verlaging van sociale lasten voor bedrijven, uitkeringen en leningen voor zelfstandigen, programma´s gericht op vaardigheden om toegang tot de arbeidsmarkt te behouden en extra voorzieningen voor kinderopvang. Naast generieke loonsubsidies zijn ook sectorspecifieke loonsubsidies opgenomen, o.a. voor de toerisme- en culturele sector en zorgpersoneel. Hiernaast hebben enkele lidstaten loonondersteundende betalingen opgenomen voor seizoensgebonden ondernemingen.

Het kabinet heeft er tijdens de onderhandelingen over de verordening op ingezet om het type maatregelen dat onder SURE kan worden gefinancierd te verbreden met maatregelen gericht op de gezondheid. Enkele van de nu voorliggende uitvoeringsbesluiten bevatten ook maatregelen die hierop gericht zijn: Italië zal bijvoorbeeld middelen lenen voor de financiering van belastingaftrek voor bedrijven om de werkomgeving veiliger te maken en Portugal zal met de middelen bijvoorbeeld beschermende kleding en een speciale compensatie voor medisch personeel financieren. Roemenië zal lenen om een compensatie voor de extra inzet van zorgpersoneel te financieren. België zal lenen om opleidingen op het gebied van hygiëne te financieren, voor het verstrekken van beschermingsmateriaal voor woon- en zorgcentra, ziekenhuizen en medische zorgverstrekkers en voor informatiecampagnes. De voorgestelde maatregelen die de verschillende landen middels SURE-leningen zullen financieren voldoen aan de doelstellingen en de vereisten van SURE.

Ten slotte lezen de leden van de VVD-fractie in de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 dat er nog geen informatie kan worden gegeven over mutaties op de huidige Europese lijst van niet-coöperatieve jurisdicties, maar dat het kabinet wel voornemens is in te stemmen. Kan het kabinet dit toelichten? Op welke gronden is het kabinet van plan hierover in te stemmen? Welke overwegingen zijn hieraan vooraf gegaan? Zijn de mutaties op de lijst inmiddels bekend?

Ik begrijp de onderliggende vraag om meer transparantie over de besluitvorming van de Gedragscodegroep. Aan de andere kant, is de beoordeling en eventuele veroordeling van landen buiten de Europese Unie een zeer gevoelig diplomatieke aangelegenheid en gelden er strenge Europese vertrouwelijkheidsregels over de behandeling van besluiten over derde landen. Daarom kunnen de namen van de landen die op de Europees fiscaal zwarte lijst komen te staan, pas bekend worden gemaakt op het moment dat daarover wordt besloten. Deze regels van vertrouwelijkheid stellen bijvoorbeeld ook dat er niet virtueel besloten kan worden over besluiten die derde landen aangaan. Om deze reden is dit onderwerp van de agenda van de Ecofinraad gehaald en geldt er nu een schriftelijke besluitvormingsprocedure waarin de lidstaten om goedkeuring wordt gevraagd.

Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de Minister van Financiën aangeeft dat de formele vaststelling van de Raadspositie plaats zal vinden via een schriftelijke procedure, die naar verwachting op 29 september 2020 eindigt. De leden van de PVV-fractie vragen naar de voortgang van deze schriftelijke procedure en of alle lidstaten hiermee hebben ingestemd.

De schriftelijke procedure over de formele vaststelling van de Raadspositie ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie voor de Europese begroting voor 2021 is op 29 september afgerond. Alle EU-lidstaten hebben ingestemd. De Raadspositie ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie voor de Europese begroting voor 2021 is daarmee formeel vastgesteld. Na het vaststellen van de Raadspositie heeft het Europees Parlement 42 dagen om amendementen in te dienen. Als deze amendementen binnen tien dagen door de Raad worden geaccepteerd is sprake van een begrotingsakkoord. In de regel is dat niet het geval en start de zogenoemde conciliatieperiode. De conciliatieperiode duurt 21 dagen, van 17 november tot 7 december. Om tijdig tot een akkoord tussen de Raad en het EP te komen vindt op 3 december een Ecofin-begrotingsraad plaats.

De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de EU-afdracht volgend jaar € 1,1 miljard hoger is en waar dit door wordt veroorzaakt. Ook vragen de leden van de PVV-fractie naar een verklaring voor een hogere bruto nationaal inkomen (bni)-afdracht van € 500 miljoen in 2021 ten opzichte van 2020, mede gelet op de fors verslechterde economische situatie van Nederland. Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten waarom Nederland in 2021 meer gaat bijdragen aan invoerrechten ten opzichte van 2020.

De Nederlandse EU-afdrachten worden berekend op basis van het betalingenniveau op de EU-begroting. De verwachte stijging van de EU-afdrachten in 2021 ten opzichte van 2020 wordt voornamelijk verklaard door twee redenen. Enerzijds zijn de betalingen in de eerste jaren van het MFK 2021–2027 relatief hoog. Dit komt onder andere door «front-loading» (het naar voren halen van geraamde betalingen die eerder voor latere jaren begroot waren), in reactie op de COVID-19-crisis. Anderzijds liggen de betalingen in 2020 juist relatief laag ten opzichte van de overeengekomen MFK-plafonds voor 2014–2020.

Zoals toegelicht in de begroting van Buitenlandse Zaken voor 2021 worden de totale BNI-afdrachten van de lidstaten bepaald door de overige inkomsten, invoerrechten, de BTW-afdracht en de plastic-grondslag in mindering te brengen op het totaal aan benodigde middelen voor de EU-begroting. Het aandeel van een lidstaat hierin wordt vervolgens bepaald op basis van het eigen BNI ten opzichte van het BNI van de EU als geheel. Omdat het betalingenniveau op de EU-begroting in 2021 hoger ligt dan in 2020 nemen de Nederlandse BNI-afdrachten toe ten opzichte van 2021, ceteris paribus de andere financieringsbronnen van de EU-begroting. Bij de lichte toename in de bijdrage aan de invoerrechten ten opzichte van 2020 is rekening gehouden met de meest recente economische ramingen van de Europese Commissie.

Verder vragen de leden van de PVV-fractie hoeveel extra Nederland in de periode 2021–2027 aan de Europese Unie moet afdragen als gevolg van het wegvallen van de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk. De leden vragen het kabinet om dit per jaar aan te geven.

Bij de onderhandelingen over het volgende MFK (2021–2027) heeft Nederland ingezet op het voorkomen van een stijging van de Nederlandse afdrachten als gevolg van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Deze inzet is bereikt. Zoals toegelicht in de brief over het Verslag van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli jl.10 zorgen onder meer de hogere Nederlandse korting, de afdracht op basis van niet-gerecycled plasticverpakkingsafval en een verhoging van de perceptiekostenvergoeding er voor dat de Nederlandse afdrachten over het volgende MFK als geheel niet meer toenemen dan reeds in de Rijksbegroting 2020 was voorzien.

Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat Nederland vanaf 2021 € 200 miljoen per jaar zal bijdragen via een plastictaks. Kan de Minister van Financiën per EU-lidstaat aangeven hoeveel er bijgedragen zal worden aan de EU via een plastictaks en tevens aangeven welke verdeelsleutel er is toegepast (in procenten)?

De afdrachten van lidstaten op basis van de plasticgrondslag worden berekend op basis van statistieken van Eurostat per lidstaat over het gewicht van het niet-gerecycled plasticafval. Lidstaten dragen 0,80 euro per kilo niet-gerecycled plasticafval af. Het betreft een grondslag voor de berekening van de nationale afdrachten. Een grondslag is in feite een verdeelsleutel voor de afdrachten, geen Europese belasting. Deze heeft geen direct effect op de lastendruk van burgers of bedrijven, en er is geen overdracht van fiscale bevoegdheden.

Lidstaten met een BNI per capita onder het gemiddelde EU BNI per capita hebben recht op een jaarlijkse verlaging van hun afdracht op basis van niet-gerecycled plasticafval. Dit zijn Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geraamde gemiddelde procentuele bijdrage per lidstaat aan de totale afdrachten gebaseerd op niet-gerecycled plastic afval voor de jaren van het MFK 2021–2027. De totale geraamde afdracht van alle lidstaten samen bedraagt ongeveer 6 miljard euro. Het Nederlandse aandeel in de afdracht op basis van niet-gerecycled plastic afval bedraagt 3,8%, dit aandeel is lager dan het relatieve BNI-aandeel van Nederland in het Europese BNI.

Tabel – Bijdrage aan totaalafdrachten niet-gerecycled plasticafval per lidstaat
 

Gemiddeld 2021–2027

BE

2,6%

BG

0,5%

CZ

1,3%

DK

1,5%

DE

23,9%

EE

0,5%

IE

2,2%

EL

0,9%

ES

9,8%

FR

18,8%

HR

0,3%

IT

14,4%

CY

0,1%

LV

0,2%

LT

0,3%

LU

0,2%

HU

2,0%

MT

0,1%

NL

3,8%

AT

2,4%

PL

6,2%

PT

2,6%

RO

1,7%

SI

0,3%

SK

0,6%

FI

1,0%

SE

1,8%

Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten waarom het kabinet überhaupt instemt met een hogere EU-afdracht van € 1,1 miljard ten opzichte van 2020 en dan specifiek ook instemt met de bereikte Raadspositie?

De raming van de Nederlandse EU-afdrachten wordt berekend op basis van het betalingenniveau op de EU-begroting. Het betalingenniveau voor de EU-begroting van 2021 past nog ruim binnen de op de Europese Raad van juli overeengekomen MFK-plafonds inclusief speciale instrumenten voor 2021–2027. Nederland respecteert dit politieke akkoord over het MFK.

De stijging van de EU-afdrachten in 2021 ten opzichte van 2020 wordt voornamelijk verklaard door twee redenen. Enerzijds zijn de betalingen in de eerste jaren van het MFK 2021–2027 relatief hoog. Dit komt onder andere door het naar voren halen van geraamde betalingen die eerder voor latere jaren begroot waren (front-loading), in reactie op de COVID-19-crisis. Anderzijds liggen de betalingen in 2020 juist relatief laag ten opzichte van de overeengekomen MFK-plafonds voor 2014–2020. Als gevolg van het akkoord over het MFK en het EMB nemen de Nederlandse afdrachten aan de Europese Unie over de periode van het volgende MFK als geheel niet meer toe dan reeds in de Rijksbegroting was voorzien.

Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad

Ten aanzien van Griekenland vragen de leden van de PVV-fractie naar cijfers van de som van de overheidsschuld en private schuld in de jaren 2019, 2020 en 2021 (in miljarden euro en als percentage van het bbp). Hoe hoog is de som van de overheidsschuld en private schuld in Nederland in dezelfde jaren?

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de publieke en private schuld van Nederland en Griekenland, in percentage van het bbp en miljarden. Ramingen over de private schuld voor 2020 en 2021 zijn niet beschikbaar.

 

2021

2020

2019

Publieke schuld1

     

Griekenland, % bbp

182,6

196,4

176,6

Nederland, % bbp

57,6

62,1

48,6

Griekenland, € mld.

334,7

331,9

331,1

Nederland, € mld.

469,1

475,0

394,6

       

Private schuld2

     

Griekenland, % bbp

n.n.b.

n.n.b.

107,7

Nederland, % bbp

n.n.b.

n.n.b.

234,0

Griekenland, € mld.

n.n.b.

n.n.b.

201,9

Nederland, € mld.

n.n.b.

n.n.b.

1.895,8

       

Totaal GR, in % bbp.

n.n.b.

n.n.b.

284,3

Totaal, in % bbp.

n.n.b.

n.n.b.

282,6

Totaal, in € mld.

n.n.b.

n.n.b.

533,0

Totaal, in € mld.

n.n.b.

n.n.b.

2.290,4

X Noot
1

Bron: lenteraming Europese Commissie.

X Noot
2

Bron: Eurostat. De private schuld indicator geeft de schuld weer van niet-financiële bedrijven, huishoudens en instellingen voor huishoudens zonder winstoogmerk.

Kan de Minister van Financiën verder ook een aflossingsschema geven van wanneer Griekenland Nederland zal terugbetalen (inclusief data en bijbehorende bedragen)?

Onder het eerste steunprogramma, de Greek Loan Facility (GLF) uit 2010, heeft Nederland voor € 3,2 mld. aan bilaterale leningen verstrekt aan Griekenland. Griekenland is sinds juni 2020 begonnen met het aflossen van de bilaterale leningen aan de crediteuren onder het GLF.

Nederland ontvangt in 2020 circa € 42 mln., in 2021 circa € 124 mln. en in 2022 circa € 160 mln. van Griekenland aan aflossingen. Voorts zal Nederland jaarlijks tot en met 2041 circa € 160 mln. ontvangen, met een klein afname van de aflossingen in 2040 en 2041, omdat bepaalde leningen dan reeds volledig zijn afgelost.

Het Europese Faciliteit voor Financiële Stabiliteit (EFSF) heeft onder het tweede steunprogramma in totaal € 141,8 mld. aan leningen verstrekt aan Griekenland. De uitstaande leningen zullen worden afgelost van 2023 tot en met 2070. Het EFSF functioneert op basis van afgegeven garanties door eurozone lidstaten.11 Nederland zal daardoor bij voldane aflossingen door Griekenland aan het EFSF geen middelen ontvangen.

Onder het derde steunprogramma vanuit het ESM is € 61,9 mld. aan leningen verstrekt aan Griekenland. Griekenland zal deze leningen terugbetalen aan het ESM van 2030 tot en met 2060. Het ESM is het permanente noodfonds van de eurozone en functioneert op basis van ingelegd kapitaal en garanties vanuit de eurozone lidstaten. De toekomstige aflossingen zullen toekomen aan het ESM en niet aan de individuele lidstaten.

Tevens vragen de leden van de PVV-fractie welke belastingen Griekenland tijdelijk heeft verlaagd en naar een eventuele uitsplitsing van het bedrag van € 3,1 miljard (indien het meerdere maatregelen betreft).

Griekenland heeft een aantal fiscale maatregelen getroffen om de impact van COVID-19 te mitigeren. De maatregel welke het meeste impact heeft is het verlagen van vooruitbetalingen voor bedrijven en ZZP’ers t.a.v. inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting indien er sprake is van een daling van het inkomen. Deze maatregel brengt kosten met zich mee van € 1,5 mrd. Daarnaast zijn er beperkte fiscale maatregelen doorgevoerd waaronder 1) uitstel van BTW-betalingen (420 mln.), 2) een tijdelijke verlaging van de BTW op transport, drinkwaren, bioscoopkaarten en toeristische pakketten (120 mln.) (3) afschaffing van gemeentelijke heffingen (110 mln.). Tabel 3.1 van het zevende verscherpt toezicht rapport van september jongstleden geeft een helder overzicht van de verschillende maatregelen (waaronder fiscale maatregelen) en de bijbehorende kosten.12

Voor wat betreft het RRF willen de leden van de PVV-fractie weten hoeveel de lidstaten uit het giftendeel van € 390 miljard zullen ontvangen. Daarbij vragen de leden van de PVV-fractie tevens mee te nemen hoe de € 77,5 miljard die zal worden toegevoegd aan bestaande programma’s in de Europese begroting wordt verdeeld onder de lidstaten. De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet dus om een totaalbedrag van hoeveel lidstaten zullen ontvangen uit het giftendeel van het RRF inclusief de € 77,5 miljard.). Kan de Minister van Financiën ook per lidstaat aangeven hoeveel er bijgedragen wordt aan het RRF?

Het EU-herstelinstrument (ook bekend als Next Generation EU) bestaat voor het grootste deel uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) en voor een kleiner deel uit tijdelijke additionele middelen voor een beperkt aantal bestaande MFK-programma’s. De genoemde bedragen luiden in prijzen van 2018. De daadwerkelijke bedragen in lopende prijzen zullen dus hoger liggen. Tabel 1 geeft de verdeling weer.

Tabel 1: Verdeling herstelinstrument Next Generation EU (in miljarden euro’s; prijzen 2018)
 

Leningen

Subsidies

Totaal

Recovery and Resilience Facility

360

312,5

672,5

ReactEU

47,5

47,5

Horizon Europe

5

5

InvestEU

5,6

5,6

GLB – plattelandsontwikkeling

7,5

7,5

JTF

10

10

RescEU

1,9

1,9

Totaal

360

390

750

Tabel 2 geeft een inschatting van de verwachte maximale subsidies van de EU-lidstaten uit de RRF en de verwachte ontvangsten uit twee andere MFK-programma’s. De ontvangsten uit de RRF zijn daarbij ingeschat op basis van de overeengekomen verdeelsleutel en verwachtingen voor de economische groei. De verdeling onder de lidstaten van de 77,5 miljard euro die aan bestaande MFK-programma’s wordt toegevoegd is alleen bekend voor de programma’s die werken met landenenveloppen, te weten: GLB – plattelandsontwikkeling en het Just Transition Fund (JTF). De verdeling van middelen uit de overige programma’s: ReactEU, Horizon Europe, InvestEU en RescEU is derhalve niet opgenomen in tabel 2. De bijdragen van de EU-lidstaten aan het subsidiedeel van de RRF in tabel 3 zijn gebaseerd op een inschatting van het BNI van de verschillende landen ten opzichte van het BNI van de EU als geheel.

Tabel 2: inschatting van de verdeling van inkomsten uit het subsidiedeel van de RRF, GLB en JTF (2018 prijzen, miljarden euro, afgerond op 1 decimaal)

lidstaat

Inkomsten

BE

5,2

BG

6,9

CZ

7,7

DK

1,7

DE

24,6

EE

1,2

IE

1,5

EL

17,0

ES

60,3

FR

38,7

HR

6,3

IT

66,9

CY

1,1

LV

2,1

LT

2,7

LU

0,1

HU

6,7

MT

0,2

NL

6,0

AT

3,4

PL

26,0

PT

13,6

RO

15,6

SI

1,8

SK

6,2

FI

2,7

SE

3,9

Tabel 3: inschatting van de bijdragen aan het subsidiedeel van de RRF (2018 prijzen, miljarden euro, afgerond op 1 decimaal)

lidstaat

Bijdrage

BE

10,7

BG

1,4

CZ

4,8

DK

7,3

DE

81,0

EE

0,7

IE

6,5

EL

3,9

ES

26,5

FR

54,4

HR

1,1

IT

37,2

CY

0,5

LV

0,7

LT

1,1

LU

1,1

HU

3,4

MT

0,3

NL

17,6

AT

9,3

PL

12,6

PT

4,5

RO

5,8

SI

1,2

SK

2,4

FI

5,3

SE

11,0

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de Ecofinraad een gedachtewisseling zal plaatsvinden over de rol van het Europees Semester in 2020 en hoe het Semester kan worden aangepast in 2021 in het kader van de Recovery and Resilience Facility. Nederland is akkoord gegaan met het Europees Herstelfonds omdat daarin de mogelijkheid bestond lidstaten robuuster en weerbaarder te maken. Om die robuustheid en weerbaarheid op te bouwen zijn de landenspecifieke aanbevelingen essentieel. Die aanbevelingen werden opgesteld voor het Europees Semester. Deze leden vragen het kabinet of het klopt dat de landenspecifieke aanbevelingen komen te vervallen, omdat vooral zal worden gefocust op herstelplannen. Hoe is dit te rijmen dat in de herstelplannen dan onder andere de landenspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020 worden gevolgd? Betekent het wanneer niet meer jaarlijks de landenspecifieke aanbevelingen worden vastgesteld dat hiermee ook de houvast wegvalt om na te gaan of landen voldoende blijven hervormen? Met andere woorden hoe monitort de Europese Commissie? En hoe kan de Europese Commissie in dat geval nog sturen op nieuwe ontwikkelingen? Hoe zou volgens kabinet het Semester moeten worden aangepast? Wat is de inzet van het kabinet in de gedachtewisseling?

Aangezien de termijnen voor het Europees Semester en de Recovery and Resilience Facility (RRF) overlappen en vanwege de complementariteit met de RRF, zal het Europees Semester moeten worden aangepast om de inhoud en het aantal gevraagde documenten te stroomlijnen. Dit zal de efficiëntie van het Semester dus vergroten en dubbel werk in het kader van de RRF voorkomen. De Europese Commissie heeft de aanpassingen aangekondigd in een mededeling over de Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021.13 Zo worden lidstaten aangemoedigd het nationale hervormingsprogramma en hun plannen voor de RRF in één document in te dienen.

Hiernaast heeft de Commissie aangekondigd dat de landenrapporten en de landspecifieke aanbevelingen aankomend jaar niet gepubliceerd worden. Dit zal aankomend jaar worden vervangen door de beoordeling van de Europese Commissie van de herstelplannen van lidstaten voor de RRF. De Europese Commissie zal in deze beoordeling toetsen of de plannen voor herstel een doeltreffend antwoord bieden op de beleidsuitdagingen zoals omschreven in de vastgestelde landspecifieke aanbevelingen, met name de aanbevelingen uit 2019 en 2020. Daarbij benadrukt de Europese Commissie dat lidstaten zich moeten richten op uitdagingen en prioriteiten die het meeste effect zullen hebben op de lange termijn en het groeipotentieel, het scheppen van banen, de gezondheidszorgstelsels, de economische en sociale veerkracht en de regionale cohesie van de lidstaat zullen versterken. Alle lidstaten zullen wel aanbevelingen t.a.v. begrotingsbeleid ontvangen, zoals voorzien in het Stabiliteits- en Groeipact.

Structurele hervormingen versterken het economische groeivermogen en de veerkracht van lidstaten; dit is cruciaal om een duurzaam herstel na de crisis en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen. Het kabinet zal tijdens de gedachtewisseling in de Ecofinraad van 6 oktober dan ook om het belang van structurele hervormingen benadrukken. Hiernaast is het kabinet van mening dat de aanpassingen van het Europees Semester tijdelijk moeten zijn en alleen moeten voortduren zolang herstelplannen van de RRF worden ingediend en beoordeeld.

Ook vragen deze leden wanneer de begrotingsregels weer worden geactiveerd en wat de positie van het kabinet ten aanzien hiervan is.

Het is op dit moment onduidelijk wanneer de algemene ontsnappingsclausule van het SGP wordt gedeactiveerd en de reguliere handhaving van het SGP weer van toepassing is. Het kabinet is van mening dat deze clausule alleen geopend moet zijn voor de periode van de COVID-19-crisis. De economische ramingen zijn momenteel echter zeer onzeker.

Ten slotte vragen de leden hoe de rolverdeling tussen Commissie en Raad is in het toekennen en monitoren van het Herstelfonds.

Over de governance van het RRF, en de rolverdeling tussen de Commissie en de Raad hierbij, bent u geïnformeerd op 24 juli jl. met het Verslag buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020.14 Nederland ziet er op toe dat deze afspraken goed in de RRF-verordening worden opgenomen.

De leden van de CDA-fractie krijgen de indruk dat de Europese Commissie bij uitgaven uit de Recovery and Resilience Facility er niet op is gericht lidstaten voor te schrijven wat ze moeten doen. Wel is zij voornemens te starten met een aantal nieuwe initiatieven. Deze leden lezen in de jaarlijkse groeistrategie dat de Europese Commissie zeven «flagship initiatives» lanceert. Deze leden achten het aantal doelstellingen van de groeistrategie erg groot. De leden vragen wat de positie van het kabinet ten aanzien van deze groeistrategie is en of zij een klein aantal kerndoelen niet beter acht dan het grote aantal initiatieven. Deze leden vragen zich af hoe deze initiatieven kunnen bijdragen aan de hervorming van een lidstaat. Voorts vragen deze leden of we hiermee niet het gevaar lopen dat door de vele doelstellingen de Europese Commissie een lidstaat niet kan aanspreken wanneer het onvoldoende voortgang maakt met het bereiken van structurele hervormingen.

In de Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021 moedigt de Europese Commissie lidstaten aan om in hun herstelplannen investeringen en hervormingen op te nemen op gebied van zeven Europese «flagship initiatives». Daarbij gaat het daarbij om hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, schoon vervoer, breedband, digitale overheid, data cloud, digitale vaardigheden en onderwijs. Deze thema’s zullen in de praktijk naar inschatting van het kabinet vooral relevant zijn voor de investeringscomponent van herstelplannen. Het betreft uitdrukkelijk een aanmoediging van de Europese Commissie, die niet bindend is. Het kabinet deelt niet de zorg dat lidstaten hierdoor niet kunnen worden aangesproken op onvoldoende voortgang met het bereiken van structurele hervormingen. Voor de eisen die worden gesteld aan hervormings- en investeringsplannen zijn de voorwaarden in de RRF-verordening leidend. Plannen moeten onder meer effectief bijdragen aan uitdagingen geïdentificeerd in de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester, en effectief bijdragen aan het versterken van het groeipotentieel, werkgelegenheid en de economische en sociale weerbaarheid van een lidstaat. Middelen worden pas uitbetaald als mijlpalen en doelen ten aanzien van hervormingen en investeringen zijn behaald.

De leden van de CDA-fractie achten het gezien de doelstelling van de faciliteit logisch dat landen worden ondersteund die zwaar zijn getroffen zijn door corona, zowel medisch als economisch. Belangrijk is echter ook of een land absorptiecapaciteit genoeg heeft om ondersteuning te ontvangen en dit op een goede wijze, en dat betekent ter versterking van de economie, weg kan zetten. Wanneer deze leden de berekening van de Europese Centrale Bank lezen en zien dat landen als Kroatië en Bulgarije meer dan 10% van hun bbp gaan ontvangen, vragen zij zich af of deze landen voldoende capaciteit hebben om deze middelen te absorberen. Ook ten aanzien van Italië en Spanje vragen deze leden of de middelen voldoende kunnen worden geabsorbeerd. De Europese Rekenkamer is verder kritisch op de controle op de uitgaven uit de faciliteit en over het gebrek aan duidelijke garanties rondom fraude en het toezicht op corruptie. Deze leden vragen het kabinet of er afspraken zijn gemaakt wanneer lidstaten de middelen niet kunnen wegzetten. Wordt dit risico ook gedragen door de nettobetalers aan de faciliteit? Ook vragen zij of ten aanzien van uitgaven uit de faciliteit ook een controlerende rol is vastgelegd voor de corruptiewaakhond European Anti-Fraud Office (OLAF)? Is bij gebrek aan absorptiecapaciteit het gevaar niet levensgroot voor fraude en zinloze projecten? Waar ligt hierbij het zwaartepunt om dit te voorkomen: bij de Europese Commissie, de Raad of het ontvangende lidstaat?

De RRF-verordening zoals die dinsdag in de Raad voorligt bevat een aantal mechanismen om zinloos of verkeerd gebruik van middelen te voorkomen. Een lidstaat krijgt alleen middelen toegekend als hij goede plannen voor het gebruik van die middelen opstelt. De Europese Commissie beoordeelt plannen daartoe kritisch op grond van de voorwaarden in de RRF-verordening, waarna de Raad de plannen goedkeurt op basis van een voorstel van de Europese Commissie. Indien een lidstaat geen of onvoldoende plannen indient, worden middelen niet toegekend. De Europese Commissie beoordeelt of bij de uitvoering van het plan aan de mijlpalen en doelen is voldaan. Een positieve beoordeling is nodig om tot uitbetaling van een subsidie uit de RRF over te kunnen gaan. Over een concept van deze beoordeling zal de Europese Commissie het Economisch en Financieel Comité (EFC) raadplegen. Het EFC zal een advies opstellen en moet daarbij streven naar consensus. Daarbij toetst het EFC of de door de Europese Commissie in haar concept-beoordeling getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en doelen overeenkomen met zijn beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten van mening zijn dat dat niet het geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese Raad verzoeken om de kwestie op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende bereikt is.

Bovengenoemde afspraken moeten voorkomen dat lidstaten middelen ontvangen die ze niet goed (kunnen) besteden. Daarnaast steunt Nederland voorgestelde aanvullingen in de RRF-verordening waarmee lidstaten worden verplicht om maatregelen te treffen die fraude, corruptie en belangenverstrengeling voorkomen, opsporen en corrigeren. Lidstaten moeten de werking van een efficiënt en effectief intern controlesysteem kunnen garanderen, waarmee onterecht verstrekte subsidies kunnen worden teruggevorderd. Het European Anti-Fraud Office (OLAF) mag onderzoek uitvoeren om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie, belangenverstrengeling of andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

De leden van de CDA-fractie vragen zich in dit kader af of dit Herstelfonds nu echt tijdelijk is. Klopt het dat de Europese Centrale Bank aandringt om dit fonds een permanent karakter te geven? Ook vragen de leden van de CDA fractie hoe zit het met het beroep op het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Klopt het dat daar nog niet of nauwelijks gebruik van wordt gemaakt? De leden van de CDA-fractie hopen namelijk dat dit geen voorbode is om de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het Herstelfonds te versoepelen zodat er meer gebruik van gemaakt wordt.

De ECB heeft op 23 september jl. als onderdeel van haar periodieke economische bulletin een beknopte analyse van de begrotingsgevolgen van het herstelfonds gepubliceerd. Het heeft daarbij aangegeven dat de introductie van het herstelfonds weliswaar eenmalig is, maar wel belangrijke lessen behelst voor de Economische en Monetaire Unie (EMU), die nog geen permanente centrale begrotingscapaciteit heeft ten behoeve van macro-economische stabilisatie gedurende diepe crises. Het ESM heeft op 15 mei jl. het Pandemic Crisis Support (PCS) instrument klaargezet. Gebruik van middelen uit het PCS is geen doel op zich. Er is vooralsnog nog geen lidstaat die een aanvraag heeft gedaan.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Unie terms of reference zullen worden vastgesteld. Deze zien ook op internationale belastingen. De Europese Unie hecht grote waarde aan het vinden van internationale oplossingen voor belastingen in de digitale economie en kwesties op het gebied van grondslagerosie en winstverschuiving. Deze leden begrijpen uit de brief die op 29 september naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 140, nr. 73) dat geen overeenstemming wordt verwacht op de vergadering van het Inclusive Framework op 8 en 9 oktober over de herziening van het internationale belastingstelsel, waaronder de digitale economie, maar dat geprobeerd zal worden tot blauwdrukken te komen voor de verdere voortgang. Hoe beziet het kabinet in dat opzicht dat de Europese Commissie «ready to act» is in het geval in Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-verband geen overeenstemming kan worden bereikt en voor het einde van het jaar met verdere stappen zal komen? Heeft het kabinet de voorkeur voor maatregelen voor herziening van het internationale belastingstelsel op OESO-niveau?

Wat betreft de digitale economie heeft een wereldwijde fiscale oplossing de voorkeur. De uitdagingen waar het internationale belastingsysteem voor staat kunnen namelijk het effectiefst in een zo breed mogelijk internationaal verband worden aangepakt. Bovendien wordt daarmee een zo groot mogelijk gelijk speelveld gewaarborgd. Daardoor kunnen dit soort internationale afspraken ook bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat voor het reële bedrijfsleven. Uiteraard komt de vraag op hoe deze nog steeds lopende discussie in de OESO samenloopt met een eventuele voortrekkersrol van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft inderdaad aangegeven dat het graag meedenkt om de discussie over de digitale economie gaande te houden. Ik denk dat een dergelijke stok achter de deur ook niet slecht is om druk te houden op het OESO-proces. Aan de andere kant ligt, in ieder geval op dit moment, de focus op de onderhandelingen in de OESO. Het is nog te vroeg om aan plan Europa te denken als het in OESO-verband lukt om een ambitieus en realistisch tijdpad af te spreken om alsnog tot overeenstemming te komen.

De leden van de CDA-fractie zien enkele andere onderwerpen op de agenda, waaronder de EU-IMFC-verklaring voor de jaarlijkse Internationaal Monetair Fonds (IMF)-vergadering. Deze leden begrijpen dat veel aandacht uit naar de twee financieringsinstrumenten van de IMF, namelijk de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) en de Catastrophe Containment and Reliëf Trust (CCRT). Echter, deze leden vragen het kabinet of er naast de financiële ondersteuning voor landen ook economisch-technische ondersteuning wordt geboden. Als dit het geval is, dan vragen deze leden of deze ondersteuning door het IMF of de Wereldbank wordt gegeven.

Het IMF en de Wereldbank verlenen technische assistentie aan landen. Beide organisaties zien de ontwikkeling en het versterken van de capaciteiten van overheden (bijvoorbeeld om hervormingen te implementeren en begrotingsbeleid te bepalen en adequaat uit te voeren) als een belangrijke manier om op de lange termijn macro-economische stabiliteit en groeivermogen te verbeteren en crises zoals COVID-19 beter het hoofd te kunnen bieden. Zo is het versterken van economische overheidsinstellingen, zoals de centrale bank of het Ministerie van financiën, vaak een belangrijk onderdeel van de hervormingsprogramma’s die het IMF met landen afspreekt. De experts van het IMF identificeren in samenspraak met de landen economische zwaktepunten en ontwikkelen beleidsoplossingen. Nederland geeft financiële steun aan een aantal capacity building programma’s van het IMF. Deze gaan o.a. over het delen van anti-witwaspraktijken, het versterken van de financiële sector en het verbeteren van schuldenbeheer. De Wereldbank geeft technische assistentie aan landen op meerdere vlakken die zich o.a. richten op het vormgeven en implementeren van beleid, het versterken van instituties en capacity building. Verder verleent het Ministerie van Financiën technische assistentie aan de landen in de Nederlandse kiesgroep bij het IMF en de Wereldbank.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om in te stemmen met het niet langer halfjaarlijks, maar jaarlijks aanpassen van de grijze en zwarte lijst van non-coöperatieve jurisdicties. Deze leden vragen het kabinet of het niet merkwaardig is dat hiervan een periodiek moment wordt gemaakt. Zij vragen of het niet logischer is om op het moment dat een land voldoende goede maatregelen neemt het van de lijst te halen of andersom aan de lijst toe te voegen. De criteria zijn immers helder. Deze leden vragen of het terecht is dat een land dat niet aan de criteria voldoet in theorie nog een jaar niet op de lijst zou komen te staan, en andersom, dat een land dat aan de criteria voldoet nog een jaar op de lijst zouden kunnen blijven staan.

Ik begrijp de inzet van de leden van de fractie van het CDA om de Europese fiscaal zwarte lijst zo snel en goed mogelijk gelijk te laten lopen met de actuele stand van zaken. Aan de andere kant, is voor elke wijziging van de zwarte lijst de goedkeuring van de Ecofinraad vereist. Gedurende het jaar 2018 is er vrijwel tijdens elke Ecofinraad een wijziging van de Europees fiscaal zwarte lijst behandeld en goedgekeurd. Daarom is in Brussel gesproken over het stroomlijnen van het aantal besluitvormingsmomenten over deze lijst in de Ecofinraad. Bovendien moet de Europees fiscaal zwarte lijst omgezet worden naar een nationale fiscaal zwarte lijst. Het is voor de uitvoering ondoenlijk om gedurende het jaar wijzigingen door te voeren. Daarom hebben lidstaten ervoor gekozen om de nationale zwarte lijst voor een jaar vast te zetten. De Europees fiscaal zwarte lijst die geldt aan het einde van een jaar, wordt omgezet naar de nationale fiscaal zwarte lijst, die vervolgens geldt voor het gehele daaropvolgende belastingjaar. Op verzoek van de lidstaten om voldoende ruimte te kunnen krijgen om hun nationale wetgeving, volgens de geldende democratische procedures, aan te kunnen passen, is de Ecofinraad van oktober gekozen als vaststaand ijkmoment. Bovendien is het aantal wijzingen van de Europees fiscaal zwarte lijst de afgelopen tijd sterk afgenomen, waardoor de noodzaak voor snelle wijzigingen van de Europees fiscaal zwarte lijst sterk is afgenomen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de verplichting is opgenomen dat 37% van de RRF-middelen aan klimaatdoelen dienen te worden besteed. Voornoemde leden benadrukken het belang van deze afspraak gezien de noodzaak tot een groen herstel. Wat is er reeds bekend over de invulling van deze verplichting? Welke uitgaven zullen hier wel en niet onder vallen? Hoe zal deze verplichting worden gehandhaafd? Op welke manier zal worden gecontroleerd dat uitgaven onder deze 37% niet reeds gepland waren of sowieso plaats zouden vinden? Op welke manier zal het kabinet aan deze verplichting voldoen?

Het kabinet onderschrijft de klimaatbijdrage van het RRF en het belang daarvan voor ondersteuning van de groene transitie. Het kabinet pleit voor toepassing van een goede methodologie voor het meten en monitoren van de klimaatbijdrage van het RRF, conform de methodologie uit de Common Provisions Regulation (CPR). Dit is nu ook opgenomen in het voorstel voor de RRF-verordening dat dinsdag in de Ecofinraad voorligt. Hierbij worden investeringscategorieën verbonden aan een klimaatbijdrage van 0%, 40% of 100%. Deze methodologie is gebaseerd op het RIO-marker systeem van de OESO. Daarnaast zet het kabinet zich er voor in dat de uitgaven binnen het RRF in lijn zijn met het do no harm-principe, wat betekent dat de uitgaven niet de klimaat- en milieudoelen uit de Green Deal mogen schaden. Ook dit is opgenomen in het voorstel dat dinsdag voorligt. Het nationale herstelplan mag hervormingen en investeringen bevatten die sinds 1 februari 2020 zijn aangekondigd en ingevoerd. Het kabinet buigt zich op dit moment over de invulling van het nationaal herstelplan.

De leden van de D66-fractie constateren dat het Europees Semester in 2021 in een andere vorm zal plaatsvinden. Voornoemde leden zijn het eens met het kabinet dat de Recovery and Resilience Facility voor momentum zorgt om te reflecteren op het Semester en de coördinatie van het economisch beleid binnen het Semester. Wat is de visie van het kabinet over de breedte en focus van het Europees Semester? Welke zaken vallen volgens de Minister van Financiën onder de structurele uitdagingen die geadresseerd dienen te worden als voorwaarde om positief te staan tegenover aanpassingen in het Semester? Vindt de Minister van Financiën het gewenst dat de landenspecifieke aanbevelingen eventueel zullen komen te vervallen?

Aangezien de termijnen voor het Europees Semester en de Recovery and Resilience Facility (RRF) overlappen en vanwege de complementariteit met de RRF, zal het Europees Semester moeten worden aangepast om de inhoud en het aantal gevraagde documenten te stroomlijnen. Dit zal de efficiëntie van het Europees Semester dus vergroten en dubbel werk in het kader van de RRF voorkomen. De Europese Commissie heeft de aanpassingen aangekondigd in een mededeling over de Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 202115. Zo worden lidstaten aangemoedigd het nationale hervormingsprogramma en hun plannen voor de RRF in één document in te dienen.

Hiernaast heeft de Europese Commissie aangekondigd dat de landenrapporten en de landspecifieke aanbevelingen aankomend jaar niet gepubliceerd worden. Dit zal volgend jaar worden vervangen door de beoordeling van de Europese Commissie van de herstelplannen van lidstaten voor de RRF. De Europese Commissie zal in deze beoordeling toetsen of de plannen voor herstel een doeltreffend antwoord bieden op de beleidsuitdagingen zoals omschreven in de vastgestelde landspecifieke aanbevelingen, met name de aanbevelingen uit 2019 en 2020. Alle lidstaten zullen wel aanbevelingen t.a.v. begrotingsbeleid ontvangen, zoals voorzien in het Stabiliteits- en Groeipact.

Het kabinet vindt het belangrijk dat de focus van het Europees Semester als coördinatie-instrument voor economisch- en arbeidsmarktbeleid behouden blijft. Daarnaast versterken structurele hervormingen het economische groeivermogen en de veerkracht van lidstaten; dit is cruciaal om een duurzaam herstel na de crisis en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen. De landspecifieke aanbevelingen spelen hierbij een grote rol. Om deze reden is het volgens het kabinet van groot belang dat de herstelplannen van lidstaten van de RRF getoetst zullen worden aan de vastgestelde landspecifieke aanbevelingen. Ten slotte is het kabinet van mening dat de aanpassingen van het Semester tijdelijk moeten zijn en alleen moeten voortduren zolang herstelplannen van de RRF worden ingediend en beoordeeld.

Wat is de reactie van de Minister van Financiën op het rapport van de Europese Rekenkamer dat de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen op dit moment tekortschiet? Welke kansen ziet hij voor opvolging van de conclusies van de Europese Rekenkamer?

De Europese Rekenkamer (ERK) heeft de effectiviteit van het Europees Semester en specifiek de landspecifieke aanbevelingen onderzocht en daar op 3 september een verslag over gepubliceerd.16 Het kabinet verwelkomt dit rapport en onderschrijft de conclusies ervan. De voortgang van de implementatie van de uitdagingen zoals omschreven in de landspecifieke aanbevelingen door lidstaten is onvoldoende. Aangezien de herstelplannen voor het RRF deze uitdagingen moeten weerspiegelen, biedt het RRF een impuls voor lidstaten om deze uitdagingen aan te pakken.

De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op de discussie welke breedte van het Europees Semester passend is bij een goede uitvoering van de Recovery and Resilience Facility. Hoe beoordeelt de Minister van Financiën de verbreding van het Europees Semester en de gevolgen daarvan voor de toetsing van meer financieel-economische hervormingen?

Het kabinet vindt het belangrijk dat de focus van het Europees Semester als coördinatie-instrument voor economisch- en arbeidsmarktbeleid behouden blijft. Daarnaast versterken structurele hervormingen het economische groeivermogen en de veerkracht van lidstaten; dit is cruciaal om een duurzaam herstel na de crisis en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen. De landspecifieke aanbevelingen spelen hierbij een grote rol. Om deze reden is het volgens het kabinet van groot belang dat de herstelplannen van lidstaten in het kader van de RRF zullen worden getoetst aan de hand van de reeds vastgestelde landspecifieke aanbevelingen. De vastgestelde landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020 zijn daarbij relevant. Daarbij benadrukt de Europese Commissie dat lidstaten zich moeten richten op uitdagingen en prioriteiten die het meeste effect zullen hebben op lange termijn en het groeipotentieel, het scheppen van banen, de gezondheidszorgstelsels, de economische en sociale veerkracht en de regionale cohesie van de lidstaat zullen versterken. Het kabinet is van mening dat de focus op de financieel-economische prioriteiten daarmee voldoende behouden blijft.

Wat is de reflectie van de Minister van Financiën op de reeds gepresenteerde plannen van Italië en Frankrijk en hoe zou het Europees Semester volgens de Minister van Financiën deze plannen moeten toetsen?

De plannen van Italië en Frankrijk zijn nog niet de definitieve plannen die bij de Europese Commissie zullen worden ingediend in het kader van de RRF. Om deze reden kan het kabinet de plannen nog niet beoordelen. De Europese Commissie zal de plannen die Italië en Frankrijk indienen in eerste instantie moeten beoordelen aan de hand van de voorwaarden die in de RRF-verordening zijn gesteld. Ook het kabinet zal aan de hand van die voorwaarden naar de ingediende plannen kijken.

Vindt de Minister van Financiën de landenrapporten op dit moment van voldoende kwaliteit om effectieve aanbevelingen te geven die tot de gewenste hervormingen dienen te leiden? Zou de Europese Commissie ten behoeve van de landenrapporten kunnen samenwerken met andere instellingen die gelijksoortig onderzoek doen, zoals de OESO?

De landenrapporten zoals gepubliceerd in 2020 en voorgaande jaren, zijn van voldoende kwaliteit om de relevante beleidsuitdagingen van lidstaten vast te stellen. Dit werd ook bevestigd door de Europese Rekenkamer in haar evaluatie van het Europees Semester, gepubliceerd op 3 september jl.17. Vanzelfsprekend verdiept de Commissie zich ook in het onderzoek en de bevindingen van andere instellingen.

De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op het belang dat de RRF-middelen effectief en dus ook snel worden ingezet om te helpen in de economische neergang als gevolg van de coronacrisis. Hoe reflecteert de Minister van Financiën op de balans tussen de benodigde snelle absorptie van de middelen in de Europese economie en de grondige analyse die benodigd is om te identificeren welke doelen het meest voornaam zijn?

Het kabinet is van mening dat de juiste balans is gevonden tussen een snelle absorptie van middelen en een goede identificatie van doelen. Om een snelle absorptie mogelijk te maken, kunnen conceptplannen vanaf 15 oktober informeel en vanaf 1 januari formeel worden ingediend bij de Europese Commissie ter beoordeling. Het streven is om 70% van de middelen nog voor eind 2022 toe te wijzen aan lidstaten, op basis van goedgekeurde plannen. De resterende 30% volgt in 2023. Om een goede identificatie van doelen te garanderen stelt de RRF-verordening zoals die dinsdag in de Ecofinraad voorligt uitgebreide voorwaarden, waaraan de Europese Commissie met «guidance documenten» verdere duiding heeft gegeven. De beoordeling van conceptplannen door de Europese Commissie, en het overleg daarover met de lidstaat, moet zorgen voor verdere verbetering van plannen voordat ze definitief worden vastgesteld.

De leden van de fractie van D66 constateren dat door Commissaris Gentiloni wordt gehint op het opnemen van het aanpakken van agressieve belastingplanning als voorwaarde voor de RRF. Deze leden vragen hoe het Nederlandse kabinet hiertegen aankijkt. Deze leden vragen welke aanbevelingen van de Europese Commissie om belastingontwijking en belastingplanning aan te pakken nog niet door Nederland zijn opgevolgd. Deze leden vragen tevens wat het risico is dat Nederland geen beroep kan doen op de RRF omdat de fiscale regels voor grote bedrijven te veel belastingplanning toestaan. Tot slot vragen deze leden of het introduceren van een bronheffing voldoende zou zijn om de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet te komen en wat de budgettaire opbrengsten van een dergelijke bronheffing zouden zijn.

Van lidstaten wordt verwacht dat ze de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester adresseren in hun hervormings- en investeringsplannen. De Europese Commissie ziet de aanpak van agressieve belastingplanning daarbij als bijzonder belangrijk voor de succesvolle implementatie van de RRF. Het kabinet heeft alle aanbevelingen op het gebied van bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking opgevolgd. Zo heb ik, in lijn met van de aanbeveling van de Europese Commissie hierover, op 19 juni jl.18 aangegeven dat het kabinet geen financiële steun geeft aan ondernemingen die banden hebben met landen die op de Nederlandse laagbelaste lijst of op de Europees fiscaal zwarte lijst staan. Verder is vorig jaar de conditionele bronheffing op royalty en rente betalingen aangenomen die van het belastingjaar 2021 inwerking zal treden. Daar bovenop ben ik voornemens om een bronbelasting op dividenden in te voeren die vanaf het belastingjaar 2024 in werking zal treden19. De budgettaire opbrengsten van dergelijke bronheffingen worden op nihil geraamd omdat de invoering van de bronbelasting ertoe bijdraagt dat het niet meer loont om de belastingstructuur via Nederland te laten lopen. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat het hiermee voldoet aan de voorwaarde om de landspecifieke aanbeveling op gebied van agressieve belastingplanning te adresseren.

De leden van de SP-fractie zijn ongelukkig met het Herstelfonds, omdat het een lening is die de toekomstige generatie moet terugbetalen en waarvan we niet weten of de investeringen ook zullen leiden tot doelen die ten goede komen aan die toekomstige generatie. De leden vragen het kabinet in te gaan op de kritiek van de Europese Rekenkamer, die erop wijst dat er grote risico’s zijn dat er geen goed toezicht zal zijn op de besteding van de middelen. Hoe gaat worden voorkomen dat over een tijd aan het licht komt dat middelen uit het Herstelfonds hebben geleid tot zelfverrijking, corruptie of andere verkeerde aanwending? Erkent het kabinet, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat dit geen te verwaarlozen zorg is, omdat de verantwoording van bestaande ontvangen middelen van fondsen te wensen overlaat? De leden maken zich zorgen dat snelheid boven kwaliteit van investering zal gaan en dat er grote fouten gemaakt kunnen worden. De leden wijzen erop dat het Herstelfonds geen «gratis geld» is, maar een hypotheek die de toekomstige generatie moet terug betalen. Is het kabinet bereid te blijven wijzen op solide investeringen en openbare verantwoording en hierop niet te wijken?

De leden van de SP-fractie constateren dat er veel zorgen zijn over de controle en het doel van het RRF. De leden delen deze zorgen en vinden het goed verantwoorden van de doelen en het kunnen controleren hiervan een absoluut essentieel onderdeel van het RRF. De leden constateren dat dit, voordat de Minister-President de onderhandelingen in ging, ook voor het kabinet essentieel was. Deelt de Minister van Financiën de zorgen over het beperkte eisenpakket waaraan landen moeten voldoen voor de aanvraag van deze gelden? Ontstaat hiermee niet een hele grote kans ontstaat op het spenderen van geld dat niet aan corona gerelateerd is, opgehoest door Nederlanders als nettobetaler? De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën naar zijn analyse van de controleerbaarheid van deze middelen. Is hij het specifiek eens met de zorg geuit door meerdere actoren dat de slechte controleerbaarheid ook corruptie in de hand werkt?

De RRF-verordening zoals die dinsdag in de Ecofinraad voorligt bevat een aantal mechanismen om zinloos of verkeerd gebruik van middelen te voorkomen. Een lidstaat krijgt alleen middelen toegekend als hij goede plannen voor het gebruik van die middelen opstelt. De Europese Commissie beoordeelt plannen daartoe kritisch op grond van de voorwaarden in de RRF-verordening, waarna de Raad de plannen goedkeurt op basis van een voorstel van de Europese Commissie. Indien een lidstaat geen of onvoldoende plannen indient, worden middelen niet toegekend. De Europese Commissie beoordeelt of bij de uitvoering van het plan aan de mijlpalen en doelen is voldaan. Een positieve beoordeling is nodig om tot uitbetaling van een subsidie uit de RRF over te kunnen gaan. Over een concept van deze beoordeling zal de Europese Commissie het Economisch en Financieel Comité (EFC) raadplegen. Het EFC zal een advies opstellen en moet daarbij streven naar consensus. Daarbij toetst het EFC of de door de Europese Commissie in haar concept-beoordeling getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en doelen overeenkomen met zijn beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten van mening zijn dat dat niet het geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese Raad verzoeken om de kwestie op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende bereikt is.

Bovengenoemde afspraken moeten voorkomen dat lidstaten middelen ontvangen die ze niet goed (kunnen) besteden. Daarnaast steunt Nederland voorgestelde aanvullingen in de RRF-verordening waarmee lidstaten worden verplicht om maatregelen te treffen die fraude, corruptie en belangenverstrengeling voorkomen, opsporen en corrigeren. Lidstaten moeten de werking van een efficiënt en effectief intern controle systeem kunnen garanderen, waarmee onterecht verstrekte subsidies kunnen worden teruggevorderd. Het European Anti-Fraud Office (OLAF) mag onderzoek uitvoeren om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie, belangenverstrengeling of andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën hoe het kabinet harmonisatie op het gebied van regelgeving over digitalisering in de financiële sector en een sterk juridisch kader denkt te organiseren in geopolitieke context. De leden vragen de Minister van Financiën of een nadere standpuntbepaling nodig is over het eigendom van data en wat betreft het juridisch kader rondom datadeling. De leden vragen de Minister van Financiën of het kabinet verbetering van digitale financiële dienstverlening nastreeft ten koste van de consument. De leden vragen de Minister van Financiën nader onderzoek te doen naar de toegang tot bepaalde technologie aangaande betalingsdiensten en de handel in data. De leden van de SP-fractie eisen een waterdicht systeem om de consument te beschermen tegen de financiële sector.

De digital finance-strategie die de Europese Commissie op 24 september jl. heeft gepresenteerd zal een belangrijke bijdrage leveren aan de harmonisatie van regelgeving over digitalisering in de financiële sector. Deze harmonisatie kan bijdragen aan innovatie in de financiële sector, waarbij consumentenbescherming in zijn algemeenheid, en privacybescherming in het bijzonder, een belangrijk aandachtspunt zal zijn. In de strategie wordt dit ook genoemd en geeft de Europese Commissie aan dit aandachtspunt in alle elementen van de strategie mee te nemen. Uiteraard staat voor mij de bescherming van de consument en zijn of haar data op één. Ik ben voorstander van regelgeving die bedrijven helpt om innovatiever en grensoverschrijdender te handelen, als deze regelgeving ook voldoende waarborgen biedt voor consumenten. Nederland heeft dan ook in het kader van de consultatie van de Europese digital finance-strategie en de strategie voor het retail betalingsverkeer in Europa privacygerelateerde risico’s bij datadeling benadrukt en zal hiervoor aandacht blijven vragen bij de nadere stappen die gezet worden naar aanleiding van deze strategieën.

In de brief van 15 juni jl. van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Bzk) over eigenaarschap van persoonsgegevens wordt ingegaan op de juridische kaders van het eigenaarschap van data.20 Hierin wordt door het kabinet het standpunt ingenomen «dat het geen goed idee is om juridisch eigendom van persoonsgegevens mogelijk te maken, omdat het eigendomsrecht daar niet op is ingericht en er bovendien grenzen aan de zeggenschap over de eigen gegevens zijn. Het is veel beter om de rechten en plichten van de persoonsgegevens van een burger zo veel mogelijk op een andere manier te beschermen.» In het Algemeen Overleg van 31 juli 2020 is toegezegd door de Staatssecretaris van Bzk dat er, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, een onderzoek zal worden gedaan naar het eigenaarschap van persoonsgegevens. Ook vindt onderzoek plaats naar hoe het beste met data kan worden omgegaan, naar aanleiding van het gebruik van data op grond van de richtlijn betreffende betalingsdiensten (Payment Services Directive 2; PSD2). In de strategie voor het retail betalingsverkeer kondigt de Europese Commissie aan dat zij eind 2021 start met een evaluatie van de toepasselijkheid en impact van PSD2. Daarnaast tref ik voorbereidingen voor een nationale evaluatie van de implementatiewet PSD2, die in 2021 zal worden uitgevoerd. Ook hierin zullen de waarborgen voor bescherming van privacy een belangrijk aandachtspunt zijn. Uw Kamer ontvangt dit rapport uiterlijk begin januari 2022.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën of de kapitaalmarktunie nog wel gaat lukken gezien de problemen op de kapitaalmarkt en de instabiele economie. De leden zien nog steeds niet hoe het midden- en kleinbedrijf wordt geholpen bij de kapitaalmarktunie. De leden vragen de Minister van Financiën concreet wat een bakker kan hebben aan een kapitaalmarktunie en hoe deze kapitaalmarkt het midden- en kleinbedrijf gaat bereiken. Wat wordt er nu eigenlijk verdiept met het actieplan van de kapitaalmarktunie? Zijn deze actieplannen niet slechts een manier om financiële bedrijven meer risicovolle producten te laten verhandelen? De leden van de SP-fractie vragen hierop een toelichting van het kabinet.

In mijn brief van 10 oktober 2019 heb ik het doel van de versterking van de Europese kapitaalmarktunie uiteengezet.21 Diepere en meer geïntegreerde kapitaalmarkten kunnen bijdragen aan enerzijds economische groei via efficiënte allocatie van kapitaal en anderzijds aan financiële stabiliteit door vergroting van het schokabsorberend vermogen van financiële markten door grensoverschrijdend kapitaalbezit. Juist in het licht van het herstel van de reële economie na de beperkingen wegens de COVID-19-pandemie, zijn goed ontwikkelde kapitaalmarkten van groot belang voor goede financieringsopties voor bedrijven. Hiervoor is het noodzakelijk dat bedrijven niet alleen van de bank afhankelijk zijn van financiering, maar juist meer financieringsopties tot hun beschikking krijgen.

Afhankelijk van de bedrijfsstructuur past financiering via eigenvermogeninstrumenten (bijvoorbeeld het uitgeven van aandelen op een gereglementeerde markt of venture capital) beter bij de financieringsbehoefte van de onderneming. Dit is bijvoorbeeld vaak bij innovatie startups vaak het geval. Hoewel misschien niet elke (mkb) ondernemer direct behoefte heeft aan dergelijke financieringsvormen, kan het ook voor de spreekwoordelijke «bakker om de hoek» nuttig zijn om via alternatieve kanalen financiering op te halen. Indien de bakker een nieuwe vestiging wil openen, past financiering via een private investeerder wellicht beter dan een banklening. Bovendien bestaat het mkb niet alleen uit die «bakker om de hoek»; wat bedrijfsgrootte betreft kent het mkb een grote diversiteit. Veel (grotere) mkb-ondernemers in Nederland hebben wel degelijk baat bij, en behoefte aan, meer mogelijkheden om hun investeringen (die noodzakelijk zijn voor economische groei en werkgelegenheid) te kunnen financieren.

Het vorige week door de Europese Commissie gepresenteerde Kapitaalmarktunie Actieplan bevat in totaal zestien acties, onderverdeeld in drie overkoepelende thema’s.22 Deze thema’s komen grotendeels overeen met mijn prioriteiten voor verdieping van de kapitaalmarktunie. Dit zijn, naast het verbreden van financieringsopties voor bedrijven ook het faciliteren van lange-termijn sparen en investeren door consumenten en het verbeteren van grensoverschrijdende financiering. Het borgen van adequate beleggersbescherming is daarbij van essentieel belang voor het kabinet. Uw Kamer zal op korte termijn middels een BNC-fiche het kabinetsstandpunt over het Actieplan van de Europese Commissie ontvangen.


X Noot
3

Kamerstuk 21 501–20, nr. 1575

X Noot
8

Kamerstuk 35 466, nr. 11

X Noot
10

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575

X Noot
11

Lidstaten hebben bij de oprichting van het EFSF enkel een beperkt een bedrag ingelegd bij het EFSF. Het Nederlandse ingelegde aandeel hierin bedraagt € 1,7 mln.

X Noot
14

Kamerstuk 21 501–20, nr. 1575

X Noot
20

Kamerstuk 32 761, nr. 165

X Noot
21

Kamerstuk 22 112, nr. 2829

Naar boven