21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1449 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2017

Graag informeer ik u via deze brief over de uitvoering van de motie Omtzigt inzake de btw-behandeling van beheerdiensten aan pensioenfondsen.1 In de motie heeft lid Omtzigt mij verzocht om in beeld te brengen op welke wijze de lidstaten van de Unie omgaan met het opleggen van btw voor beleggen bij pensioenfondsen en of en in welke gevallen zij daadwerkelijk btw in rekening brengen voor beheerdiensten (administratie en vermogensbeheer) en in welke gevallen er een vrijstelling van toepassing is. Daarnaast is mij verzocht te rapporteren hoe de Europese Commissie invulling geeft aan het waarborgen van een gelijk speelveld van btw heffing op deze beheerdiensten ten behoeve van pensioenfondsen.

De btw is een in de Europese Unie geharmoniseerde belasting. Het toezicht op de correcte implementatie van de relevante bepalingen in de btw-richtlijn is een taak die tot de bevoegdheden van de Europese Commissie behoort. Om die reden kan ik dan ook geen gevalideerde conclusie trekken over de juistheid van de btw-behandeling van de beheerdiensten aan pensioenfondsen in de verschillende lidstaten van de Europese Unie. Bij wijze van uitvoering van de motie Omtzigt heb ik daarom de Europese Commissie benaderd, omdat die in haar rol als «hoeder van de Verdragen» belast is met het toezicht op de naleving en de correcte toepassing en uitvoering van het Europees recht en beleid en de handhaving daarvan. Mocht sprake zijn van ongelijke behandeling tussen lidstaten, dan is de Europese Commissie de aangewezen instelling om deze ongelijkheid allereerst te constateren en, indien nodig, met de haar ter beschikking staande instrumenten te bestrijden.

Daarnaast heb ik diverse bedrijfs- en brancheorganisaties bij het onderzoek betrokken en gevraagd naar de bij hen beschikbare informatie met betrekking tot de verzoeken in de motie Omtzigt. Omdat de btw-vrijgestelde behandeling van beheer van individuele DC-regelingen niet ter discussie staat, heb ik mijn schriftelijk verzoek aan bedrijfs- en branchevertegenwoordigers beperkt tot informatie over de btw-heffing van het beheer van pensioenregelingen met een uitkeringstoezegging in andere lidstaten. Mijn verwachting daarbij was dat zij waardevolle informatie zouden kunnen aanleveren, die de vermeende ongelijkheid tussen lidstaten onderbouwt. De bedrijfs- en branchevertegenwoordigers die ik heb aangeschreven zijn de Pensioenfederatie, de Algemene Pensioen Groep (APG Group NV), het Verbond van Verzekeraars, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS).

Inmiddels heb ik van alle aangeschreven partijen een reactie ontvangen en kan ik een indruk geven van de uitkomst van de inventarisatie. Ik ben de aangeschreven organisaties dan ook zeer erkentelijk voor de verstrekte informatie.

Invulling Europese Commissie aan waarborgen van een gelijk speelveld

De Europese Commissie heeft mij per brief bevestigd dat zij op basis van Unierecht geen andere uitleg ziet dan de lijn die de Hoge Raad in zijn arrest heeft gevolgd (bijlage 12).3 Hierbij merkt de Europese Commissie op dat een van de belangrijkste verschillen tussen een pensioenfonds die een defined benefit (DB)-regeling uitvoert en een pensioenfonds die een defined contribution (DC)-regeling uitvoert, de partij is die het beleggingsrisico loopt. Ook geeft de Europese Commissie aan dat alleen beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen is vrijgesteld van btw. De Europese Commissie komt tot de volgende conclusie:4

«In this regard, as you rightly point out, the CJEU [Court of Justice of the European Union] has concluded in ATP Pension Service that DC pension funds are sufficiently comparable to UCITS [Undertakings for Collective Investment in Transferrable Securities] (i.e. they are sufficiently comparable to special investment funds) and, therefore, management services provided in respect of those pension funds can be exempted pursuant to Article 135(1)(g) of the VAT Directive. In contrast, the CJEU found in Wheels Common that DB pension funds are not sufficiently comparable to UCITS (i.e. they are not sufficiently comparable to special investment funds) and, therefore, management services provided in respect of such pension funds cannot benefit from the exemption.»

Europeesrechtelijk zie ik daarom nog steeds geen ruimte om mijn eerdere conclusie te heroverwegen en de btw-vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen krachtens artikel 135, eerste lid, onderdeel g van de btw-richtlijn ruimer toe te passen. Voor alle lidstaten geldt dat alleen beheerdiensten aan pensioenfondsen die vergelijkbaar zijn met gemeenschappelijke beleggingsfondsen zijn vrijgesteld van btw. Ik blijf daarom bij mijn standpunt dat andere lidstaten uitgaan van een onjuiste veronderstelling, voor zover zij wel de btw-vrijstelling voor beheer van gemeenschappelijk beleggingsfondsen van toepassing achten bij een Nederlandse uitkeringsovereenkomst. Hierin voel ik mij gesteund door de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU), de Hoge Raad en de reactie van de Europese Commissie.

De Europese Commissie geeft daarnaast aan niet te beschikken over een overzicht van de wijze waarop de bepalingen in de btw-richtlijn – met inbegrip van de vrijstelling krachtens artikel 135, eerste lid, onderdeel g van de btw-richtlijn -systematisch door de lidstaten worden toegepast. Ook bevestigt de Europese Commissie niet op de hoogte te zijn van enige problemen met de toepassing van deze btw-vrijstelling met betrekking tot de dienstverlening aan pensioenfondsen. Tenslotte bevestigt de Europese Commissie dat het btw-comité het gremium is waar vraagstukken met betrekking tot de (uniforme) toepassing van Europese btw-regelgeving thuis horen, zoals de kwestie die hier aan de orde is gesteld. De wettelijke basis hiervoor is neergelegd in artikel 398, lid 4 van de btw-richtlijn. De Europese Commissie heeft mij dan ook schriftelijk toegezegd het onderwerp op verzoek van Nederland te zullen agenderen op de eerstvolgende vergadering van het btw-comité.

Inventarisatie bij bedrijfs- en branchevertegenwoordigers

Ik deel het belang van de motie Omtzigt om na te gaan of er sprake is van een gelijk speelveld in Europa bij de btw-behandeling van beheerdiensten aan pensioenfondsen. Om invulling te kunnen geven aan de motie Omtzigt heb ik mij gericht tot bedrijfs- en brancheorganisaties met de vraag over een mogelijk ongelijk speelveld binnen de Europese Unie. Omdat de btw-vrijgestelde behandeling van het beheer van individuele DC-regelingen niet ter discussie staat, heb ik mijn schriftelijk verzoek aan bedrijfs- en branchevertegenwoordigers gericht op de uitvraag naar feitelijke informatie met betrekking tot de btw-heffing over het beheer van pensioenregelingen met een uitkeringstoezegging in andere lidstaten. Een kopie van de vragenbrief die ik naar bedrijfs- en branchevertegenwoordigers heb gestuurd, heb ik als bijlage aan deze brief toegevoegd (bijlage 25).

In reactie op mijn vragenbrief is er door de bedrijfs- en branchevertegenwoordigers geen concreet geval of specifiek pensioenfonds aangedragen, waaruit een ongelijke behandeling van de lidstaten blijkt. Op basis van de ontvangen informatie kan ik geen eensluidend antwoord geven op de vraag of er sprake is van een ongelijk speelveld.

Het Verbond van Verzekeraars en de NVB hebben aangegeven niet over concrete informatie te beschikken over de btw-behandeling van genoemde diensten aan pensioenfondsen in het buitenland. De Pensioenfederatie heeft mij een landenoverzicht toegestuurd, waarin de wettelijke (omzettings)bepalingen en typen pensioenfondsen van de diverse lidstaten staan genoemd. Omdat ik niet beschik over het onderliggende rapport, kan ik de achtergrond van het landenoverzicht niet beoordelen. De Pensioenfederatie gaat verder specifiek in op de btw-belaste behandeling in Ierland en het Verenigd Koninkrijk van het beheer van DB-pensioenregelingen. Deze pensioenregelingen verschillen volgens de Pensioenfederatie wezenlijk van de Nederlandse DB-regelingen, vanwege een wettelijk vastgelegde bijstortingsplicht voor de werkgever en een nationaal garantiefonds in het Verenigd Koninkrijk. DUFAS liet mij weten dat, naast Nederland, de pensioenfondsen zoals wij die kennen in Europa met name voorkomen in het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland. DUFAS geeft daarbij aan dat vermogensbeheerdiensten voor DB-pensioenfondsen in het Verenigd Koninkrijk (net als in Nederland) btw-belast zijn, maar dat daar nog procedures over lopen. Ook merkt DUFAS op dat de dienstverlening aan pensioenfondsen in een aantal van de ons omringende landen is vrijgesteld van btw, zij het op verschillende gronden. Tot slot heeft APG Group NV mij een informatiebrochure over België toegestuurd, die specifiek ingaat op pan-Europese pensioenfondsen.

Al met al geeft de door mij ontvangen informatie dus een diffuus beeld. Zoals toegelicht, kan ik hier geen gevalideerd oordeel over geven en behoort deze bevoegdheid toe aan de Europese Commissie. De verstrekte informatie door de bedrijfs- en branchevertegenwoordigers is zeer bruikbaar en voor mij een reden om bij de Europese Commissie aan te dringen op het bespreken van de btw-behandeling van beheerdiensten aan pensioenfondsen bij de eerstvolgende vergadering van het btw-comité.

Vervolgstappen

Ik zal mij blijven inzetten voor een gelijk speelveld en voor handhaving van het level playing field in Europa, dat wil zeggen dat alle lidstaten in lijn met de btw-richtlijn en het Unierecht handelen. Een verschil in toepassing van de vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen ten nadele van Nederlandse pensioenfondsen acht ik onwenselijk.

In de informatie die de Nederlandse branche op mijn verzoek heeft aangeleverd, zie ik aanleiding voor een nadere bespreking van dit onderwerp in Europees verband. Ik heb de Europese Commissie daarom aangespoord om het onderwerp te agenderen in het eerstvolgende btw-comité, waar ook de Europese Commissie een nader standpunt zal innemen. Hiervoor zal ik de Europese Commissie voorzien van de vraag en analyse over de btw-behandeling van beheerdiensten voor pensioenfondsen, die de Commissie dan vergezeld van een eigen standpunt zal agenderen in het btw-comité. Uit de reactie van de bedrijfs- en branchevertegenwoordigers leid ik af dat zij een dergelijke vervolgstap ondersteunen. Ook door hen wordt voorgesteld om in goed onderling overleg met de lidstaten tot een gemeenschappelijke uitleg en toepassing te komen.

Ik zal het streven van de bedrijfs- en branchevertegenwoordigers naar een eenduidig en gelijk speelveld in Europa van vergelijkbare pensioenfondsen als uitgangspunt nemen. Mocht in de vergadering van het btw-comité een verschil in toepassing van de vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen aan het licht komen, die leidt tot een ongelijke btw-behandeling voor vergelijkbare pensioenfondsen binnen de lidstaten van de Unie, dan zal ik de Europese Commissie blijven aansporen om een gelijk speelveld te handhaven. De eerstvolgende vergadering van het btw-comité vindt plaats in december 2017. Na de vergadering van het btw-comité zal ik uw Kamer een terugkoppeling geven van de algemene bevindingen uit die vergadering.

Het signaleren van een ongelijke btw-behandeling kan ook nog op een andere manier plaatsvinden. Het is mogelijk dat bedrijfs- en branchevertegenwoordigers een ongelijke btw-behandeling tussen lidstaten zelfstandig kenbaar maken bij de Europese Commissie in de vorm van een klacht. Een van de bedrijfs- en branchevertegenwoordigers geeft aan dat ook van plan te zijn. Doorgaans vormt een klacht extra aanleiding voor de Europese Commissie om ook buiten het kader van het btw-comité actie te ondernemen.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1436.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

HvJ EU 28 juni 2007, C-363/05 (JP Morgan), ECLI:EU:C:2007:391, HvJ EU 7 maart 2013, nr. C-424/11 (Wheels Common), ECLI:EU:C:2013:144, HvJ EU 13 maart 2014, C-464/12 (ATP), ECLI:EU:C:2014:139. En HR 9 december 2017, nr. 15/00148, CLI:NL:HR:2016:2786.

X Noot
4

Teneinde te kunnen voldoen aan de wens van de Tweede Kamer om een spoedige reactie op de motie-Omtzigt is gekozen voor het Engels als voertaal van de correspondentie met de Europese Commissie over dit onderwerp. De keuze voor het Nederlands had een langere behandeltijd ten gevolge gehad.

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven