21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1048 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2013

Naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het AO Ecofin van 28 februari jl. (Kamerstuk 21501–07, nr. 1027) u te informeren zodra de CRD 4 is afgerond stuur ik u deze brief over het Kapitaaleisenraamwerk banken en beleggingsondernemingen (Capital Requirements Directive 4, «CRD 4»)1. CRD 4 introduceert nieuwe Europese regels voor banken en beleggingsondernemingen op het gebied van prudentiële eisen en zorgt onder andere voor de omzetting van het Basel 3 akkoord2 in Europese wet- en regelgeving. De onderhandelingen over dit pakket zijn afgerond3. De definitieve tekst wordt naar verwachting in het Publicatieblad van de Europese Unie in de zomer van 2013 gepubliceerd, na afloop van de juridische revisie die op dit moment plaats vindt4.

In deze brief licht ik toe welke veranderingen CRD 4 met zich mee brengt, wat de impact van CRD 4 is op de reële economie en wat de verhouding is tussen CRD 4 en de recente afspraken over het Europees bankentoezicht. Ook zal ik in deze brief het implementatietraject van dit pakket schetsen.

Wijzigingen in prudentiële regelgeving

CRD 4 is een omvangrijk pakket aan maatregelen dat het prudentieel toezicht op banken en beleggingsondernemingen op meerdere gebieden versterkt. Ten eerste wordt met CRD 4 uitvoering gegeven aan het Basel 3 akkoord, dat strengere regels stelt op het gebied van kapitaal, liquiditeit en de minimumverhouding tussen het vreemd en eigen vermogen van banken (de zogenaamde «leverage ratio»). Ten tweede introduceert CRD 4 aanvullende regels op gebieden die geen onderdeel uitmaken van Basel 3, maar prominent op de Europese beleidsagenda staan. Dit zijn macroprudentiële instrumenten, buffers voor systeemrelevantie en systeemrisico’s, en regels op het gebied van beloningen, sancties, corporate governance en openbaarmakingverplichtingen voor banken en beleggingsondernemingen. Hieronder licht ik elk onderwerp kort toe.

Kapitaal

Het kapitaaleisenregime bepaalt hoeveel kapitaal een instelling moet hebben (kwantiteit van kapitaal) en uit welke instrumenten het vereiste minimum moet bestaan (de samenstelling en daarmee kwaliteit van kapitaal). De eerdere Basel 2 minimum kapitaalseis van 8% van risicogewogen activa is opgebouwd uit drie lagen, zogenaamde «Tiers», welke kapitaalinstrumenten van verschillende kwaliteit bevatten. Tabel 1 schetst de opbouw van de kapitaalseis onder Basel 2, Basel 3 en CRD 4.

Tabel 1: kapitaaleisen onder Basel 2, Basel 3 en CRD 4 (als percentage van risicogewogen activa)
 

Basel 2

Basel 3

CRD 4

       

Common Equity Tier 1

2%

4,5%

4,5%

Additioneel Tier 1

2%

1,5%

1,5%

Tier 2

4%

2%

2%

Kapitaalconserveringsbuffer

n.v.t.

2,5%

2,5%

Anticyclische buffer1

n.v.t.

0% – 2,5%

0% – 2,5%

Systeemrelevantie- en systeemrisico-buffer2

n.v.t.

n.v.t.

1% – 3,5%

Totaal maximum kapitaaleis3

8%

13%

16,5%

X Noot
1

Afhankelijk van de economische cyclus.

X Noot
2

Afhankelijk van de instelling. Zie ook voetnoot 8 voor meer details m.b.t. deze buffers.

X Noot
3

De opsomming kan slechts als een indicator gezien worden omdat de kwaliteit van het kapitaal in de verschillende «lagen» verschilt.

Basel 3 verbetert zowel de kwantiteit als de kwaliteit van kapitaal door middel van drie maatregelen. Ten eerste wordt binnen de minimumeis van 8% aan kernkapitaal meer dan een verdubbeling van de hoeveelheid aan kapitaal van de beste kwaliteit geëist (het zogenaamde Common Equity Tier 1, CET1, in beginsel gewone aandelen), met een verhoging van 2% van risicogewogen activa naar 4,5%. Ten tweede moet dit kernkapitaal en andere kapitaallagen van betere kwaliteit5 zijn dan onder Basel II geëist werd. Ten derde wordt er bovenop de kerneis van 8% een extra kapitaalbuffer geïntroduceerd, die uitsluitend uit de hoogste kwaliteit kapitaal mag bestaan. Deze buffer bestaat uit drie componenten.

Basel 3 introduceert twee buffercomponenten: de kapitaalconserveringsbuffer en de contracyclische buffer. De kapitaalconserveringsbuffer van 2,5% zorgt voor een additionele buffercomponent boven het verplichte minimumniveau van kapitaal, zodat een bank een verslechtering van de kapitaalpositie kan opvangen voordat het minimumniveau aangesproken wordt. De contracyclische buffer wordt opgebouwd in tijden van excessieve kredietgroei zodat de bank later in slechtere tijden de verliezen kan opvangen en enige «ademruimte» heeft om leningen te blijven verstrekken. Deze buffercomponent wordt gebaseerd op cyclische variabelen, zoals de kredietgroei ten opzichte van het bruto binnenlands product in een specifieke lidstaat, en kan 0% tot 2,5% bedragen, afhankelijk van de ontwikkeling in de kredietcyclus. De hoogte van de contracyclische buffer gedurende de cyclus wordt door de toezichthouder vastgesteld.

Naast de buffercomponenten die voortvloeien uit Basel 3, introduceert CRD 4 een specifieke buffercomponent om systeemrisico te adresseren. Deze buffercomponent bestaat uit drie elementen: de buffer voor mondiaal systeemrelevante instellingen (Global SII of G-SII buffer), de buffer voor nationaal systeemrelevante instellingen (Other SII of O-SII buffer) en de buffer voor specifieke systeemrisico’s (systeemrisicobuffer). Deze drie elementen bieden een mogelijkheid om een extra buffercomponent op te leggen6, afhankelijk van de mate van systeemrelevantie van de instelling en bepaalde systeemrisico’s. Naast het adresseren van systeemrisico’s hebben de buffers ook een belangrijke disciplinerende werking omdat het niet voldoen aan een buffercomponent tot automatische beperkingen op het uitkeren van dividenden en bonussen leidt.

Het totale niveau van kapitaal dat een bank verondersteld wordt te hebben in goede tijden stijgt met deze maatregelen aanzienlijk (zie Tabel 1). Een grote systeemrelevante bank zou een kapitaalniveau van 16,5% opgelegd kunnen krijgen, wat meer dan een verdubbeling is van de huidige kapitaaleis. Daarnaast moet het grootste deel van deze stijging in kapitaalinstrumenten van de hoogste kwaliteit zijn, wat een aanzienlijke additionele verbetering is. Hierbij geldt dat het kapitaal dat door een instelling wordt aangehouden om te voldoen aan de gecombineerde kapitaalbuffer gebruikt mag worden om verliezen op te vangen. De kapitaalbuffer is bedoeld als een «flexibele schil» van kapitaal, die zo een «buffer» vormt voordat het vereiste minimum kapitaal wordt aangesproken. Vanaf 2016 worden de buffervereisten ingefaseerd: de banken moeten dan per jaar 25% van het buffervereiste extra opbouwen, zodat in 2019 de buffer volledig opgebouwd is.7

Een andere belangrijke verandering in de kapitaalregels betreft behandeling van risico’s van derivatencontracten. Het huidige systeem van kapitaalseisen berekent kapitaal voor specifieke risicocategorieën (bijvoorbeeld kredietrisico of marktrisico). Deze categorieën blijven onder Basel 3 ongewijzigd, met uitzondering van de introductie van een nieuwe risicocategorie voor derivaten. Tijdens de financiële crisis van 2008–2009 is gebleken dat niet alleen een volledige faillissement, maar ook de tijdelijke verslechtering van de kredietwaardigheid van een tegenpartij een bank in financiële problemen kan brengen. Eerdere kapitaalregels hielden echter alleen rekening met faillissement. Onder Basel 3/CRD 4 zullen de banken daarom voortaan ook specifiek kapitaal moeten aanhouden voor de tijdelijke verslechtering van de kredietwaardigheid van een tegenpartij van een derivatencontract (de zogenaamde «Credit Valuation Adjustment charge’of «CVA-charge»). De introductie van deze regels moet in samenhang gezien worden met de verordening betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters8 (EMIR), waarin regels worden gesteld aan de verhandeling van derivaten op beurzen. Beide sets regelgeving beogen regels en prikkels te geven tot een transparante en veilige derivatenmarkt.

Liquiditeit

Eerdere Baselse akkoorden waren uitsluitend gericht op kapitaalniveaus. De kredietcrisis heeft echter ook problemen op het gebied van liquiditeit aan het licht gebracht. Op dit moment worden liquiditeitseisen nationaal vastgesteld. Basel 3 introduceert voor het eerst een internationale standaard voor uniforme liquiditeitsregels. De regels zijn gericht op de beheersing van korte-termijn liquiditeitsstress, vastgelegd in de liquiditeitdekkingsratio («Liquidity Coverage Ratio», LCR) en lange-termijn financieringsstress, vastgelegd in de netto stabielefinancieringratio («Net Stable Funding Ratio», NSFR).

Een bank moet voldoende liquide activa hebben om aan zijn verplichtingen de komende 30 dagen in een marktstresssituatie te kunnen voldoen (100% LCR). Deze maatregel is bedoeld om te voorkomen dat er acute liquiditeitstekorten ontstaan bij meerdere marktpartijen, met als gevolg een «domino effect» en potentieel besmettingsgevaar. Slechts een beperkte groep van activa wordt als liquide voor deze liquiditeitsratio beschouwd. Hierbij moet worden gedacht aan liquide middelen, overheidsobligaties en gedekte obligaties. Het Basels Comité heeft echter in januari 2013 aangepaste regels gepubliceerd met betrekking tot de definitie van liquide activa9, waarbij een breder palet aan instrumenten als liquide geclassificeerd wordt, inclusief de securitisaties van hoogwaardige hypotheken («RMBS»). Om het onderhandelingsproces spoedig af te ronden en bijzonderheden van de Europese financiële sector in acht te nemen, is in het kader van CRD 4 besloten dat European Banking Authority (EBA) nog nader zal bekijken welke activa als liquide voor de doeleinden van deze ratio gebruikt kunnen worden. De EBA zal dan ook de uitkomsten van de aangepaste regels meenemen in de beoordeling. De LCR zal vanaf 2015 geleidelijk10 ingefaseerd worden, totdat vanaf 1 januari 2018 de 100% eis zal gelden. Tot de volledige infasering van de LCR blijven de nationale liquiditeitsregimes van toepassing, voor zover die strenger zijn dan de LCR die op dat moment van toepassing is.

Naast het adresseren van korte-termijn liquiditeitsrisico moet een bank ook zorgen dat haar financieringsprofiel qua looptijd consistent is, en dat een bank voldoende financiering van de juiste looptijden heeft om de voorziene activa in het komende jaar te kunnen financieren (100% NSFR). Hiermee wordt een beperking opgelegd aan korte-termijn financiering die voor lange-termijn uitzettingen gebruikt wordt. Op dit moment wordt het raamwerk van de NSFR door het Basels Comité in nader detail uitgewerkt. De Europese Commissie zal voor 31 december 2016 met een wetgevingsvoorstel komen om de NSFR vast te leggen.

Leverage ratio

Naast de strengere kapitaalseisen op basis van de risicogewogen activa, onderkent Basel 3 het belang van een niet-risicogewogen maatregel om de soliditeit van een bankbalans te beoordelen. Daarom stelt Basel 3 een grens voor aan de verhouding tussen eigen vermogen en balanstotaal, de zogenaamde leverage ratio.

De leverage ratio is een nieuw instrument. Daarom is er tijd nodig om het zorgvuldig te definiëren voordat het als een definitieve eis wordt opgelegd. Vanaf 1 januari 2014 wordt een observatieperiode ingesteld om de leverage ratio, op basis van de rapportage van banken aan de toezichthouders, te monitoren. Naar aanleiding van deze observatieperiode zal het Basels Comité een definitief voorstel doen over de vormgeving en de hoogte van deze ratio, die vanaf 1 januari 2018 verplicht zal worden. De leverage ratio zal ook vanaf 2015 openbaar gemaakt moeten worden om marktdiscipline te bewerkstelligen. Tegelijkertijd zal de EBA ook de consequenties van leverage ratio op verschillende business modellen van banken onderzoeken, met name voor banken met minder risicovolle activa zoals hypotheekverstrekkers, banken die leningen bieden aan locale overheden of de publieke sector. Naar aanleiding van de uitkomsten van de rapportages en de input van de EBA zal de Europese Commissie voor 31 december 2016 een rapport opstellen, met als doel ook een definitief voorstel met betrekking tot de vormgeving van de leverage ratio te kunnen doen. Dit voorstel zal met de Europese Raad van Ministers en het Europees Parlement worden besproken. De Commissie streeft ernaar om de verplichte leverage ratio dan per 1 januari 2018 in Europa te kunnen introduceren, conform de planning van het Bazels Comité.

Macroprudentiële maatregelen

Tijdens de financiële crisis bleek dat het toezicht op individuele financiële instellingen niet voldoende is om problemen op systeemniveau te voorkomen. Daarom adresseert CRD 4 ook de noodzaak om macroprudentiële maatregelen te nemen die het financiële systeem als geheel stabieler maken.

Macroprudentiële risico’s worden grotendeels bepaald door de ontwikkelingen in de nationale economieën. Om deze risico’s op een effectieve manier te adresseren, wordt in CRD 4 – naast de bovengenoemde systeemrelevantie- en systeemrisico-buffer – ook in een mogelijkheid voor de lidstaten voorzien om strenger te kunnen zijn op een beperkte set regels zodat specifieke macroprudentiële risico’s aangepakt kunnen worden. Het betreft hier regels aangaande het grote postenregime, openbaarmakingseisen, liquiditeitseisen, risicogewichten om overmatige groei in hypotheken en commerciële vastgoed tegen te gaan, en uitzettingen tussen financiële instellingen.

Wijzigingen in overige regelgeving

Naast de prudentiële regels en de implementatie van Basel 3, introduceert CRD 4 ook aanvullende regelgeving op een aantal andere gebieden. Zo versterkt CRD 4 de regels rondom governance van de Europese banken, worden de sanctiebevoegdheden van de nationale toezichthouders geharmoniseerd en strengere transparantieeisen opgelegd.

Versterkte governance

Tekortschietende governancemodellen hebben ertoe geleid dat overmatige risicoaccumulatie bij banken plaatsvond. De in CRD 4 opgenomen governancebepalingen hebben tot doel een doeltreffender risicotoezicht door de raden van bestuur, een betere status van de risicomanagementfunctie en een doeltreffende bewaking van de risicobeheersing door het toezichthoudende orgaan binnen de onderneming te regelen.

De richtlijn bevat voorschriften inzake samenstelling en de selectie van de leden van de raad van bestuur. Het doel hiervan is het waarborgen van een passender gedrag van bestuurders, meer onafhankelijkheid en betere competenties, voldoende beschikbare tijd voor de uitoefening van de functie en het beter afleggen van verantwoording. Ook is een vereiste van diversiteit opgenomen ter vergroting van de deskundigheid en het verkrijgen van verschillende visies binnen leidinggevende en toezichthoudende organen. De rol van de verschillende commissies (zoals de benoemings- en de bezoldigingscommissie) wordt ook voorgeschreven. Naast eisen die zich richten tot de leidinggevende en toezichthoudende organen wordt bovendien een sterke, onafhankelijke risicomanagementfunctie binnen het management gecreëerd. Deze risicomanagementcommissie, bestaand uit niet-uitvoerende management, adviseert het uitvoerend management en krijgt beschikking over meer en betere informatie dan voorheen het geval was.

Deze bepalingen zullen voor Nederlandse banken geen grote impact hebben ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving, de Corporate Governance Code en de Code Banken. De eisen in de richtlijn zijn vooral van belang voor lidstaten die nog geen ontwikkelde governancebepalingen kennen.

Sancties

CRD 4 introduceert een aantal sanctiebevoegdheden die in ieder geval door alle nationale prudentiële toezichthouders in de lidstaten voor in de richtlijn opgesomde overtredingen opgelegd moeten kunnen worden. Dit is nodig omdat binnen de Europese Unie nationale rechtsstelsels met betrekking tot de sanctionerende bevoegdheden van toezichthouders sterk verschillen. Bovendien hanteren verschillende toezichthouders verschillende maatstaven bij het opleggen van sancties. Het stelsel van sanctionerende bevoegdheden moet zorgen voor doeltreffende sanctionering en daarmee voor afdoende afschrikkende werking ter voorkoming van zware schendingen. Zo wordt onder andere de maximaal door de toezichthouder op te leggen bestuurlijke boete voor een afzonderlijke zware overtreding door een bank of beleggingsonderneming opgehoogd naar 10% van de totale jaaromzet, waar nu in Nederland het maximum is gelegd op vier miljoen euro. De CRD 4 bevat daarnaast bepalingen, waardoor individuen geconfronteerd worden met de gevolgen van sancties op overtredingen; ook bevat zij bepalingen met betrekking tot het bekendmaken van sancties en het aanmoedigen van melding van overtredingen. Nederland kent al een uitgewerkt stelsel van sanctionerende bevoegdheden, zodat de Nederlandse wet- en regelgeving alleen op onderdelen aanpassing behoeft. De huidige Nederlandse wet- en regelgeving bevat ook reeds de mogelijkheid tot het opleggen van sancties aan individuen.

Beperkingen op bonusbeleid

In CRD 4 worden regels geïntroduceerd op het gebied van beloningsbeleid. Zo wordt onder meer een bonusplafond van in beginsel 100% van de vaste beloning geïntroduceerd. Dit plafond kan tot 200% verhoogd worden in het geval dat aandeelhouders daarmee instemmen. Daarnaast is het mogelijk voor een onderneming om maximaal 25% van de variabele beloning niet mee te hoeven berekenen onder het bonusplafond. Dit kan echter uitsluitend wanneer de prikkels van dit deel van de variabele beloning uiterst beperkt zijn. Hierom is het gebruik maken van deze mogelijkheid verbonden aan twee voorwaarden. Ten eerste mag uitkering pas na ten minste vijf jaar plaatsvinden. Hiermee wordt korte termijn winst streven voorkomen. Ten tweede mag de uitkering enkel in financiële instrumenten zijn. Deze voorwaarden hebben tot gevolg dat de lange-termijn belangen van een instelling en een werknemer parallel worden gelegd.

Om risico’s verder te beheersen en perverse prikkels nog meer te voorkomen zal Nederland nationaal verder gaan met betrekking tot het bonusbeleid. In het Regeerakkoord wordt een bonusplafond van 20% voor de financiële sector aangekondigd. Ik ben voornemens om dit bonusplafond, als onderdeel van de Wet beloningsbeleid financiële sector, in het komend parlementair jaar aan uw Kamer voor te leggen.

Transparantieeisen

Ook worden in CRD 4 strengere transparantieeisen voor banken vastgelegd. Per 1 januari 2015 worden de banken geacht om per lidstaat en per derde land waar de bank een vestiging heeft, de volgende gegevens openbaar te maken: de naam van de bank en de locatie, de omzet en het aantal werknemers. Daarnaast dienen de winsten of verliezen vóór belasting, de betaalde belastingen en de ontvangen subsidies aan de Europese Commissie gerapporteerd te worden.

Impact op de reële economie

Strenge prudentiële regels en hogere kapitaalseisen zorgen voor stabielere banken. Tegelijkertijd moet er voldoende ruimte zijn om te zorgen dat kredietverlening aan gezonde bedrijven mogelijk blijft. Dit is vooral van belang in Europa waar financiering van bedrijven grotendeels via banken loopt (en slechts in beperkte mate via de kapitaalmarkten, zoals bijvoorbeeld in de Verenigde Staten). Deze fundamentele eigenschap van het Europese financiële systeem onderstreept des te meer het belang van stabiele banken met sterke buffers. De impact studie van het Basels comité naar de lange termijn effecten van hogere kapitaaleisen11 concludeert dat er belangrijke baten zijn verbonden aan de hogere kapitaaleisen door het reduceren van de waarschijnlijkheid van toekomstige financiële crises.

Het Basel 3 raamwerk houdt reeds rekening met de eventuele impact op kredietverlening door een geleidelijke infasering van de kapitaaleisen tot en met 2019. Hier wordt in CRD 4 extra rekening mee gehouden door bepaalde uitzonderingen te creëren op de Baselse regels, waardoor extra rekening gehouden wordt met de impact op de Europese reële economie.

Zo is er speciale aandacht besteed aan het MKB. Onder de huidige regels kent het MKB al een soepelere behandeling doordat de MKB leningen van minder dan € 1 miljoen een lager risicogewicht toegekend krijgen dan leningen aan andere partijen met vergelijkbare kredietrisico’s. CRD 4 introduceert twee verdere versoepelingen: het plafond van een lening wordt verhoogd van € 1 miljoen naar € 1.5 miljoen en er wordt een verdere verlaging van de kapitaaleis voor het MKB geïntroduceerd van ongeveer 25%.

Ook is er speciaal aandacht besteed aan handelsfinanciering. Dit zijn speciale financiële instrumenten waarbij een bank de betalingen van de klant garandeert of voorschiet. Deze praktijk wordt veel gebruikt, vooral in exporttransacties, en is daarom zeer relevant voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ten behoeve van de (export)handel worden er verschillende uitzonderingen gemaakt voor de kapitaaleisen voor handelsfinancieringinstrumenten.

Desalniettemin valt niet uit te sluiten, gezien de huidige economische stand van zaken en andere maatregelen die aan banken worden opgelegd, dat CRD 4 de komende jaren bijdraagt aan verkrapte mogelijkheden van banken om krediet te verstrekken.

Samenhang CRD 4 en Europees bankentoezicht

Het Commissievoorstel voor CRD 4 werd op 20 juli 2011 gepubliceerd, voordat er beslissingen waren genomen over Europees toezicht met de Europese Centrale Bank (ECB) als prudentiële toezichtautoriteit voor banken binnen een Single Supervisory Mechanism (SSM). De verhouding tussen de CRD 4 en de ECB-verordening12) wordt hier daarom kort nader toegelicht.

CRD 4 schetst de prudentiële materiële regels voor banken (in de verordening) en de bevoegdheden van de toezichthouder om toezicht uit te oefenen op deze regels (in de richtlijn). De ECB-verordening schrijft voor hoe de toezichtbevoegdheden ten aanzien van banken worden verdeeld tussen de ECB en nationale toezichtautoriteiten zoals DNB. In de ECB-Verordening worden geen materiële prudentiële regels vastgelegd ten aanzien van bijvoorbeeld solvabiliteit of liquiditeit. De ECB-Verordening verwijst wel voor de materiële regels waar banken aan moeten voldoen naar CRD 4.

Implementatie

De uiterste datum voor afronding van de implementatie zal 1 januari 2014 zijn als de publicatie van de definitieve tekst in het Publicatieblad van de Europese Unie voor 1 juli a.s. plaats vindt, en 1 juli 2014 als de definitieve tekst later gepubliceerd wordt. Gezien het grote belang van een spoedige invoering van het nieuwe regime van kapitaalvereisten, zal de richtlijn uitgaan van een uitermate korte termijn voor de implementatie door de lidstaten. In de regel ben ik geen voorstander van dergelijke korte implementatietermijnen, aangezien daarmee geen recht wordt gedaan aan het belang van een zorgvuldige nationale parlementaire behandeling. Ook is het maar de vraag of deze korte implementatietermijn haalbaar zal blijken. Gezien het belang van strengere kapitaaleisen, begrijp ik echter de in dit geval overeengekomen termijn. In verband daarmee hoop ik op een voorspoedige samenwerking met uw Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel. De implementatie van CRD 4 in Nederlandse regelgeving is op dit moment al in voorbereiding. Ik hoop spoedig na de zomer het implementatiewetsvoorstel bij uw Kamer te kunnen indienen. Het wetsvoorstel zal voorzien in wijzigingen van met name de Wet op het financieel toezicht.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

CRD 4 bestaat uit een richtlijn en een verordening. De aanduiding «CRD 4» wordt in deze brief gebruikt voor het geheel van richtlijn en verordening. De Engelstalige versie van politiek overeengekomen tekst is te vinden op: http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/13/st07/st07746.en13.pdf (richtlijn) en http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/13/st07/st07747.en13.pdf (verordening). De Nederlandstalige tekst van CRD 4 is nog niet beschikbaar; deze wordt in de zomer van dit jaar vastgesteld.

X Noot
3

De Raad heeft op 27 maart jl. ingestemd met de tekst, de plenaire stemming van het Europees Parlement vond op 16 april jl. plaats.

X Noot
4

Het CRD 4 voorstel van de Europese Commissie is op 20 juli 2011 gepubliceerd. Het standpunt van het kabinet werd in de BNC-fiche op 12 september 2011 aan uw Kamer voorgelegd (Kamerstuk 22 112, nr. 1218). Op 1 maart 2012 werd er een technische briefing over dit voorstel aan uw Kamer gepresenteerd.

X Noot
5

Dit betekent dat bepaalde hybride instrumenten niet meer mee tellen als kapitaal.

X Noot
6

Met de introductie van de G-SII buffer wordt de afspraak binnen de Financial Stability Board om mondiaal systeemrelevante instellingen extra buffers op te leggen opgevolgd in CRD 4. De in Europa gevestigde G-SIIs worden verplicht om 1% tot 3,5% aan additionele buffer aan te houden, afhankelijk van de mate van systeemrelevantie. Daarnaast kan de nationale toezichthouder ook instellingen die op nationaal niveau systeemrelevant zijn (O-SIIs) een buffer tot maximaal 2% opleggen. Tenslotte bestaat er een lidstaatoptie voor de nationale toezichthouder om een groep van banken een buffer op te leggen voor bepaalde systeemrisico’s, zogenaamde systeemrisicobuffer, die in beginsel maximaal 3% mag bedragen. Een systeemrisicobuffer boven 3% mag alleen na de toestemming van de Europese Commissie op basis van advies van EBA en ESRB. Voor de buffers tussen 3% en 5% voor nationale activa en activa in derde landen bestaat er een uitzondering: deze buffers moeten voorgelegd worden aan de EBA, ESRB, Europese Commissie en toezichthouders in relevante derde landen, en in geval van een negatieve opinie van de Europese Commissie, de redenen uitleggen voor het opleggen van deze buffers («comply or explain»). Deze uitzondering geldt niet voor de activa afkomstig uit andere lidstaten om te zorgen dat de Europese interne markt gewaarborgd wordt. Er is afgesproken om voor deze drie buffercomponenten (G-SII, O-SII en systeemrisicobuffer) het «hoogste van» principe toe te passen. Mocht een bank twee of drie van deze buffers opgelegd krijgen, op basis van systeemrelevantie en specifieke systeemrisico’s die de bank loopt, is de totale buffer gemaximeerd op het niveau van de hoogste van deze buffers. In bepaalde gevallen is het echter mogelijk dat de systeemrelevantiebuffer en de systeemrisicobuffer bij elkaar opgeteld dienen te worden.

X Noot
7

De wettelijke verankering van de kapitaalbuffers wordt, vooruitlopend op de implementatie van CRD4, reeds dit voorjaar aan uw Kamer voorgelegd als onderdeel van de Wijzigingswet Financiële markten 2014. Daarmee kan de Nederlandsche Bank vanaf 2014 systeemrelevante banken aanwijzen zodat deze hun kapitaalbehoefte voor de komende jaren kunnen plannen.

X Noot
10

60% van de LCR vanaf 1.01.2015, 70% vanaf 1.01.2016, 80% vanaf 1.01.2017, 100% vanaf 1.01.2018.

X Noot
11

An assessment of the long-term economic impact of stronger capital and liquidity requirements, BCBS, April 2010.

X Noot
12

De definitieve tekst is vooralsnog niet publiek beschikbaar. Het Commissievoorstel voor de verordening is te vinden op: http://ec.europa.eu/internal_market/finances/docs/committees/reform/20120912-com-2012–511_en.pdf . Het persbericht over het akkoord is te vinden op: http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/136846.pdf

Naar boven