Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 mei 2019
Naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het algemeen overleg «Toekomst EU Ontwikkelingssamenwerking»
van 7 maart 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 61), doe ik u deze brief toekomen. Deze brief bevat de stand van zaken wat betreft onze
inspanning om in Europees verband de opties te verkennen en de haalbaarheid te toetsen
voor de ontwikkeling van een «EU Early Warning Mechanism
Shrinking Civic Space», een instrument dat erop gericht is om de krimpende publieke ruimte van het maatschappelijk
middenveld (shrinking civic space) in een vroeg stadium in een land te kunnen herkennen en vervolgens te kunnen monitoren.
Nederland onderstreept het belang van ruimte voor het maatschappelijk middenveld om
hun werk in vrijheid te kunnen doen. Dat wereldwijd deze ruimte onder druk staat is
een zorgelijke trend. Maatschappelijke organisaties worden in veel landen het werken
moeilijk gemaakt door formele en informele restricties of zelfs openlijke aanvallen.
Het monitoren van ontwikkelingen rondom deze ruimte, inclusief het recht op vrijheid
van vereniging en vergadering, is van groot belang voor organisaties werkzaam in deze
landen en voor de inzet van Nederland.
Nederland heeft de beoogde doelstelling van en het voorstel voor een Early Warning Mechanism
Shrinking Civic Space de afgelopen maanden onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie en EU-lidstaten,
in bilaterale gesprekken en tijdens de International Donor Group for Civil Society Support. Uit de consultaties is gebleken dat er slechts zeer beperkt draagvlak is voor de ontwikkeling
van een dergelijk nieuw instrument. Getwijfeld wordt aan de toegevoegde waarde van
een nieuw en additioneel instrument, mede gezien de context specifieke problematiek
rondom het maatschappelijk middenveld die uiteraard per land vaak erg verschilt.
Vanwege het gebrek aan enthousiasme en draagvlak schat het kabinet de haalbaarheid
van de totstandkoming en daarmee effectiviteit van een dergelijk Europees instrument
op dit moment dan ook laag in, mede met inachtneming van een aantal reeds bestaande
instrumenten en partnerschappen met organisaties die deze publieke ruimte in landen
monitoren.
Als voorbeeld daarvan kunnen genoemd worden de EU Roadmaps for engagement with Civil Society, opgesteld door EU-delegaties in ODA-ontvangende landen in samenwerking met EU-lidstaten, waarin landen-specifieke ontwikkelingen
rond de publieke ruimte voor het maatschappelijk middenveld worden gesignaleerd. Deze
meerjarige roadmaps zetten de prioriteiten uiteen voor de samenwerking tussen de EU-delegatie in het
betreffende land en het maatschappelijk middenveld. Op basis van deze prioriteiten
worden activiteiten ontwikkeld, zoals financieringsmodaliteiten voor maatschappelijke
organisaties en diplomatieke inzet van de EU-delegatie.
Daarnaast wordt er in Europees verband ook specifiek aandacht besteed aan de ontwikkelingen
rond maatschappelijke ruimte in de jaarlijkse landenrapportages over mensenrechten
en democratisering, die worden opgesteld door ambassades van EU-lidstaten in samenwerking
met EDEO1.
Nederland zelf heeft onder andere partnerschappen met Civicus2, het International Centre for Not-for-profit
Law3 (ICNL) en het International Institute for Democracy and Electoral Assistance4 (International IDEA), die alle de ruimte voor het maatschappelijk middenveld monitoren
en onderzoek doen naar ontwikkelingen die deze publieke ruimte kunnen beperken.
Het kabinet blijft uiteraard inzetten op gezamenlijk Europees optreden ter bevordering
van de maatschappelijke ruimte wereldwijd, via de inzet van onze ambassades en een
zo effectief mogelijk gebruik van bestaande (EU-)instrumenten en partnerschappen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag