21 501-04 Ontwikkelingsraad

Nr. 132 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 mei 2011

Hierbij heb ik het genoegen u het verslag aan te bieden van de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking die op 24 mei 2011 plaatsvond te Brussel.

Verder zijn antwoorden opgenomen op een aantal specifieke vragen over het Nabuurschapsbeleid van de EU die het Kamerlid Driessen (PVV) stelde tijdens het voorbereidende AO op 19 mei jl.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking (RBZ/OS) op 24 mei 2011 te Brussel

Zuid Soedan

De bespreking van de gezamenlijke inzet van de EU in Zuid-Soedan werd overschaduwd door de actuele ontwikkelingen in de omstreden regio Abyei. Hoge Vertegenwoordiger (HV) Catherine Ashton, Commissaris Andris Piebalgs en meerdere lidstaten, waaronder Nederland, spraken hun zorg uit over de sterk toegenomen spanningen als gevolg van de inval vanuit Noord-Soedan in dit grensgebied. Volgens velen was het gevaar groot dat het conflict de opbouw van een stabiele staat in Zuid-Soedan ernstig zou compliceren. Er was steun voor de verklaringen die de HV hierover uitbracht.

De Raad bekrachtigde het voorstel van de Commissie om EUR 200 miljoen aan middelen uit het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) beschikbaar te stellen voor steun aan de plannen van de Zuid-Soedanese overheid in de periode 2011–2013. Commissaris Piebalgs ging in op de voortgang van de besprekingen over gezamenlijke programmering van deze EU-middelen en de hulp van de lidstaten die in Zuid-Soedan actief zijn. Een pragmatische aanpak was nodig, onder meer omdat EU-donoren in de besprekingen zaten met sterk uiteenlopen planningscycli en samenwerkingsverbanden met donoren van buiten de EU. De gezamenlijke aanpak mocht volgens Piebalgs geen lastenverzwaring voor lidstaten opleveren en de soevereiniteit van lidstaten in takt houden. In de besprekingen waren inmiddels zes sectoren geïdentificeerd waarvoor nu een gezamenlijke inzet en werkverdeling tussen EU-donoren wordt overwogen: onderwijs, gezondheidszorg, water, plattelandsontwikkeling, stedelijke ontwikkeling en de justitiële sector. EU-donoren die niet in Zuid-Soedan actief zijn, zouden per sector aan een gezamenlijk EU-fonds kunnen bijdragen. Voor de huisvesting van EU-donoren was een terrein in Juba geïdentificeerd.

Het streven is om over gezamenlijke EU-programmering in de komende weken meer duidelijkheid te krijgen, zodat de basiselementen hiervan in de bredere politieke EU-strategie voor Soedan kunnen worden opgenomen. Deze strategie zal in principe in de RBZ van juni worden besproken. Het geconsolideerde Joint Country Strategy Paper zou in de Raad van november 2011 worden afgerond.

Lidstaten ondersteunden het streven naar gezamenlijke programmering van de hulp in Zuid-Soedan, zij het dat sommigen ook de grenzen hiervan benadrukten. De Britse minister wees bijvoorbeeld op de sterke samenwerking van het VK met de VS en Noorwegen die voor het VK leidend zou zijn. Duitsland bepleitte daarentegen een vergaande gezamenlijke inzet. Sommige lidstaten zeiden geïnteresseerd te zijn in de mogelijkheden om alleen financieel bij te dragen in een gezamenlijk sectorfonds.

Ik heb de inzet van Commissaris Piebalgs krachtig ondersteund en alle medewerking toegezegd. Het belang om gezamenlijke programmering in Zuid-Soedan te laten slagen is groot. Om de slagingskans te vergroten zouden per sector verschillende gradaties van gezamenlijke EU-programmering kunnen worden overwogen, zodat beter kan worden ingespeeld op de mogelijkheden van de lidstaten. Ook heb ik nogmaals aandacht gevraagd voor het handelsregime voor Zuid-Soedan vanaf de onafhankelijkheid: door dit nieuwe land vanaf 9 juli 2011 op te nemen in het Everything-but-Arms initiatief zou vrije toegang tot de Europese markt moeten worden gegarandeerd. De Commissaris gaf aan dat dit onderdeel van de brede EU-strategie voor Soedan zou gaan vormen.

ODA-prestaties

De Raad besprak de ODA-prestaties (Official Development Assistance) van de lidstaten in 2010 en nam conclusies aan in de vorm van een rapport aan de Europese Raad.

Commissaris Piebalgs constateerde dat de EU – ondanks de positieve trend – het collectieve doel van minimaal 0,7% BNI in 2015 alleen zou kunnen bereiken door uitzonderlijke maatregelen in bepaalde lidstaten. Nederland en de andere lidstaten die de ODA-afspraken nakomen riepen de achterblijvers op om hun prestaties te verbeteren. Het VK memoreerde dat 9 van de «oude» lidstaten in 2010 boven 0,7% BNI uitkomen c.q. op of boven het individuele doel voor 2010 (0,51% BNI): Luxemburg, Zweden, Denemarken, Nederland, België, VK, Finland, Ierland en Frankrijk. De verantwoordelijkheid lag dus in het bijzonder bij de overige zes «oude» lidstaten om hun inspanning drastisch op te voeren.

Enkele achterblijvers, waaronder Italië, Portugal en Spanje, reageerden met verwijzing naar de moeilijke budgettaire situatie waarin zij zich bevinden. De minister van Ierland liet weten dat de nieuwe Ierse regering zich ondanks de financiële krapte heeft voorgenomen om 0,7% BNI in 2015 te bereiken. Enkele lidstaten, waaronder Frankrijk en België, wezen op het belang van innovatieve financiering als aanvulling op het gangbare gebruik van publieke middelen voor officiële hulp.

Nederland en enkele andere lidstaten gaven aan dat naast de omvang ook de kwaliteit van de hulp van groot belang is. Tijdens de informele OS-Raad in juli in Polen zal dit een belangrijk onderwerp van bespreking zijn, onder meer vanwege de voorbereiding van de conferentie over effectiviteit in Busan dit najaar. Ik heb gewezen op de positieve en negatieve rapporten die de afgelopen maanden specifiek over de EU-hulp zijn verschenen en de Commissaris gecomplimenteerd voor zijn snelle reacties op de kritische rapporten (o.a. van Open Europe). Ik heb aangegeven dat, hoewel een deel van de kritiek ongefundeerd was, de discussie over de kwaliteit van de EU-hulp de noodzaak aangeeft voor meer duidelijkheid over het EU-beleid in de komende jaren. De mededelingen die dit najaar zullen verschijnen moeten de nieuwe koers helder aangeven.

Water

In een korte bespreking vestigde het voorzitterschap de aandacht op het belang van water bij ontwikkeling en bepleitten de Hongaren een betere integratie van watervraagstukken in het toekomstige EU-OS beleid.

Nederland gaf aan ook groot belang te hechten aan dit thema. Ik heb daarbij aangegeven dat water geen apart prioritair thema voor de Commissie moet worden. Wel zou het beleid op de raakvlakken met de toekomstige prioritaire thema’s van de Commissie (waarschijnlijk energie, landbouw en infrastructuur) verder kunnen worden uitgewerkt. Ook heb ik de wenselijkheid van betere werkverdeling tussen donoren in de watersector gememoreerd en onze bereidheid daar actief aan mee te werken. Enkele andere lidstaten reageerden langs vergelijkbare lijnen. Ook de Commissaris benadrukte het horizontale karakter van water als thema en zag het niet als een afzonderlijke prioriteit.

Ivoorkust

Commissaris Piebalgs lichtte kort toe welke acties de Commissie onderneemt om de wederopbouw van het land en de verankering van democratie en veiligheid te ondersteunen. Onder het EOF is EUR 180 miljoen beschikbaar. De nadruk zal onder meer liggen op veiligheid en ondersteuning van de private sector. Zweden en Duitsland vroegen aandacht voor de vele (gewapende) vluchtelingen in Liberia die een gevaar vormden voor de stabiliteit in dit land.

Antwoord op vragen betreffende het zuidelijk nabuurschapsbeleid

Tijdens het voorbereidend Algemeen Overleg voor de RBZ-OS op 19 mei jl. stelde het Kamerlid Driessen (PVV) vragen over de hulp van de Europese Unie aan Egypte, Tunesië en Libië. Hij vroeg waarom de Europese Unie de afgelopen jaren bijna EUR 170 miljoen begrotingssteun aan Egypte en Tunesië had gegeven. Als de EU criteria van goed bestuur hanteerde bij de toekenning van begrotingssteun, was de EU dan van mening dat voormalig president Mubarak een goed bestuurder was? Het Kamerlid Driessen vroeg ook waarom de EU in 2008 een associatieverdrag met Khaddafi had gesloten en het Libië van Khaddafi voor de komende jaren EUR 60 miljoen toekende?

Ik zegde toe op deze vragen schriftelijk te zullen terugkomen.

Graag informeer ik u dat de Europese Unie nooit een associatieakkoord met Libië heeft gesloten. Er werd sinds 2008 onderhandeld over een minder vergaande Raamwerkovereenkomst. Voor de periode 2007–2010 heeft de EU slechts enkele kleinschalige programma’s in Libië uitgevoerd. Voor de periode 2011–2013 stond EUR 60 miljoen gereserveerd, onder meer voor een belangrijk programma gericht op het tegengaan van illegale migratie uit Sub-Sahara Afrika. Bij het uitbreken van de gewelddadigheden in Libië heeft de EU in februari 2011, op voorstel van Hoge Vertegenwoordiger Ashton, en met volledige steun van Nederland, zowel de onderhandelingen over de Raamwerkovereenkomst als de steun van de EU aan Libië voor onbepaalde tijd opgeschort.

Egypte en Tunesië ontvingen de laatste jaren sectorale begrotingssteun van de Europese Unie, onder meer in de sectoren milieu, onderwijs en gezondheidszorg. De Commissie kon aannemelijk maken dat deze hulp ook direct ten goede kwam aan de bevolking. Er was geen sprake van algemene begrotingssteun.

Een en ander neemt niet weg dat ook de Commissie van oordeel is dat de laatste jaren teveel (sectorale) begrotingssteun is gegeven aan de landen van Noord-Afrika en dat dit soms ten koste ging van de directe steun aan het maatschappelijke middenveld. In hun Mededeling van 8 maart jl. («Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied») hebben Commissaris Fule en HV Ashton aangegeven meer steun aan het maatschappelijk middenveld te willen geven.

Zoals ik Kamer informeerde in de kabinetsreactie over het Groenboek begrotingssteun is dit kabinet van oordeel dat de Commissie een grotere terughoudendheid aan de dag moet leggen bij het verstrekken van begrotingssteun. De Commissie zou de huidige selectiecriteria moeten aanvullen en scherper toepassen. Bij twijfel over de inzet op het gebied van corruptie, mensenrechten of goed bestuur dient de EU geen begrotingssteun toe te kennen. Gerichte sectorale steun kan over het algemeen sneller worden ingezet, al zouden hiervoor ook duidelijke basisvoorwaarden moeten gelden.

Naar boven