21 501-04 Ontwikkelingsraad

Nr. 122 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2011

Hierbij heb ik het genoegen u het verslag aan te bieden van de informele bijeenkomst van Europese bewindspersonen verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking, die op 22 februari 2011 plaatsvond te Brussel. Tevens voeg ik informatie toe over de bijeenkomst over werkverdeling die ik en marge van de Informele OS-Raad organiseerde met een aantal lidstaten.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Verslag van de informele bijeenkomst van Europese bewindspersonen verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking (Informele OS-Raad), 22 februari 2011 te Brussel

Onder leiding van de Hongaarse staatssecretaris Zsolt Németh wisselden de EU ministers van gedachten over veiligheid en ontwikkeling, in het bijzonder in relatie tot Zuid Soedan en de Sahel regio, en over het EU ontwikkelingsbeleid na 2013. Tijdens de aansluitende lunch werd ook van gedachten gewisseld over de situatie in de zuidelijke nabuurlanden.

Sahel en Zuid Soedan: ontwikkeling en veiligheid

De ministers spraken over het belang van de toegezegde EU Sahel Strategie, die de Hoge Vertegenwoordiger (HV) in de loop van maart hoopt te presenteren. Bij dit agendapunt ging de meeste aandacht echter uit naar de situatie in Zuid Soedan en hoe deze toekomstige nieuwe staat het beste zou kunnen worden ondersteund vanuit de EU. De Speciale EU Vertegenwoordiger voor Soedan, Rosalind Marsden, deed verslag van haar recente missie naar Zuid Soedan. Zij meende dat de stabilisatie van Zuid Soedan zeker enige jaren in beslag zou nemen. Het was belangrijk dat het leger verkleind zou worden en de politie getraind. De opbouw van een meerpartijen democratie moest worden gesteund. Om de levensomstandigheden van de bevolking te verbeteren zou steun aan gezondheidszorg en onderwijs prioritair zijn. Zuid Soedan zou zo spoedig mogelijk moeten toetreden tot het Cotonou Verdrag, ook vanwege de toegang tot middelen van EOF-10 (Europees Ontwikkelingsfonds) die daarmee samenhangt.

Ook Nederland benadrukte het belang van spoedige toegang voor Zuid Soedan tot middelen van het EOF. Ook zou moeten worden zeker gesteld dat Zuid Soedan vanaf onafhankelijkheid direct zou vallen onder het Everything-but-Arms initiatief voor vrije toegang tot de Europese markt. Nederland riep net als meerdere andere sprekers op om in Zuid Soedan vanaf het begin de afzonderlijke OS-inspanningen gezamenlijk te coördineren en te programmeren. Dit zou een unieke kans zijn om de werkverdeling vanaf dag één adequaat toe te passen. Commissaris Piebalgs concludeerde dat hij op korte termijn een bijeenkomst voor deelnemende lidstaten zal organiseren en dat de voortgang in de volgende informele OS-Raad zal worden besproken.

Toekomst EU ontwikkelingsbeleid

Commissaris Piebalgs presenteerde zijn voorlopige conclusies over de drie consultaties die hij de afgelopen maanden organiseerde over Toekomst EU-OS, EU-begrotingssteun en Financiering Extern Beleid na 2013. Zijn punten kwamen op hoofdlijnen overeen met de wensen die Nederland in de drie kabinetsreacties had neergelegd1 en konden ook verder op brede steun rekenen.

Commissaris Piebalgs noemde de volgende zes hoofdpunten:

  • 1. Meer focus. De Commissie moet volgens Piebalgs de hulp minder dun gaan uitsmeren en zich concentreren op een aantal terreinen waar het comparatieve voordelen kan realiseren: energie, landbouw/voedsel, infrastructuur en Aid-for-Trade (dezelfde sectoren die Nederland had voorgesteld). Dat zou overigens niet betekenen dat de Commissie niet meer in onderwijs en gezondheidszorg actief zou zijn, hetgeen door een aantal lidstaten werd ondersteund.

  • 2. Differentiatie tussen landen. Volgens Piebalgs was de lijn in de consultaties dat de EU wel een global player moest blijven, actief in alle landen, maar dat de acties per land sterk zouden kunnen verschillen. Hij wilde daartoe vier categorieën onderscheiden: (a) rijkere ontwikkelingslanden waar hulp niet langer relevant was en de samenwerking meer de vorm aan kon nemen van een partnerschap rond bijvoorbeeld global public goods, migratie, handel, etc.; (b) armere ontwikkelingslanden met behoorlijk bestuur, waar (sectorale) begrotingssteun en private sector ontwikkeling de focus konden zijn; (c) armere ontwikkelingslanden zonder goede condities voor inclusieve groei, waar de EU zich vooral zou kunnen richten op gerichte steun aan human development; (d) fragiele staten waar veiligheid en stabiliteit de hoofdpunten zouden zijn.

  • 3. Contractuele relaties. Piebalgs zei toe te willen naar meer bindende afspraken, waarbij naast rechten ook plichten voor partnerlanden hoog op de agenda zouden staan.

  • 4. Terughoudendheid t.a.v. begrotingssteun. Piebalgs noemde begrotingssteun potentieel een effectieve modaliteit, maar voorwaarden voor toepassing moesten veel duidelijker worden afgesproken, waaronder ook voorwaarden op het gebied van mensenrechten en democratie. Ook de meetbaarheid van beoogde resultaten zou centraler moeten staan.

  • 5. Coördinatie. Lidstaten en Commissie zouden in EU-kader veel sterker moeten afstemmen, aldus Piebalgs. De Commissaris zou hierbij een actieve rol willen spelen.

  • 6. OS-beleidscoherentie. Grotere samenhang tussen de verschillende activiteiten en beleidvelden van de lidstaten en de EU zou moeten worden nagestreefd, aldus Piebalgs.

In een complete tafelronde reageerden de meeste lidstaten positief op de intenties van de commissaris. Ook Nederland zei de hoofdlijnen van de voornemens van Piebalgs te kunnen steunen, waarbij de staatssecretaris de kernpunten van de Nederlandse inzet memoreerde, waaronder geen klassieke hulp meer naar opkomende middeninkomenslanden, ook private sector betrekken bij grotere nadruk op economische ontwikkeling op de vier door de commissaris genoemde prioriteiten, balans tussen rechten en verplichtingen voor OS-landen (waaronder terug- en overname), strengere toegangscriteria voor begrotingssteun, werkverdeling aanjagen. Meerdere lidstaten noemden ook het belang om vast te houden aan de EU-afspraken om uiterlijk in 2015 tenminste 0,7% BNP beschikbaar te maken voor ontwikkelingshulp. Enkele lidstaten benadrukten ook het belang van flexibiliteit in de nieuwe financiële instrumenten om adequaat te kunnen reageren op ontwikkelingen zoals nu in de Arabische wereld. Ook zou het EOF onder het reguliere budget moeten worden gebracht, hetgeen ook het Nederlandse standpunt is.

Commissaris Piebalgs merkte tenslotte nog op dat vraagtekens konden worden gezet bij het feit dat een relatief rijk en snel groeiend land als Turkije de grootste ontvanger van officiële hulp van de EU is, terwijl dit land inmiddels zelf ook een donor is geworden. De Commissie zal na de zomer een tweetal mededelingen publiceren met verdere voorstellen op het gebied van Europese Ontwikkelingssamenwerking na 2013 en specifiek op het terrein van EU-begrotingssteun.

Ontwikkelingen Arabische Regio

Tijdens de lunch werd nog kort gesproken over de situatie in de Arabische regio en de mogelijke implicaties voor EU-samenwerking. Commissaris Füle (Uitbreiding & Nabuurschap) gaf onder meer aan dat bestaande middelen voor Tunesië (aanvankelijke bedoeld voor onder meer infrastructuur) zouden worden gericht op opbouw van de rechtstaat en democratisering. Naast middelen uit het nabuurschapsbeleid, zou daarbij ook gekeken worden naar het Stabiliteitsfonds en de mogelijkheid van uitbreiding van EIB-leningen. Ook met andere financiële instellingen (o.a. Wereldbank) zal worden gesproken en afgestemd.

Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte het belang van verder openstellen van EU-markt voor landbouwproducten (waar nog belemmeringen zijn). Algemeen oordeel was dat de democratiseringstoets zwaarder zal moeten wegen bij toekenning van EU-fondsen.

Bijeenkomst over werkverdeling

En marge van de Informele OS-Raad organiseerde de staatssecretaris een informeel overleg over werkverdeling met zes andere gelijkgestemde lidstaten (VK, Duitsland, Denemarken, Zweden, België, Spanje). Het belang van het Nederlandse initiatief om beter af te stemmen nu veel donoren hun bilaterale ontwikkelingsbeleid herzien, werd breed gedeeld. Er werd eveneens geconstateerd dat landenkeuzes vaak sterk nationaal gedreven processen zijn. Dan valt de coördinatieslag gemakkelijk weg. De aanwezigen zegden toe elkaar goed op de hoogte te houden van de veranderingen in sectorkeuze en landenconcentratie en waar mogelijk met concrete oplossingen te helpen bij knelpunten die kunnen ontstaan door terugtrekking uit een sector of een land. Er was duidelijk politiek commitment om nu verder werk te maken van de werkverdelingsagenda, waarbij pragmatische samenwerking centraal zou moeten staan. Grootschalige en ambitieuze afspraken over werkverdeling zijn voorlopig niet aan de orde. En marge van de voorjaarsvergadering van Wereldbank zal opnieuw hierover gesproken worden. Indachtig mijn toezegging aan de Tweede Kamer van 10 februari zal ik u blijven informeren over dit proces.


X Noot
1

De Tweede Kamer toegegaan op 7 februari 2011, kamerstuk 21 501-04, nr. 121.

Naar boven