21 501-04
Ontwikkelingsraad

nr. 112
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 augustus 2009

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 6 juli 2009 met kenmerk 2009Z13 211/2009D34 872 inzake informatie over de inzet van de Nederlandse regering bij de Mid Term Review van het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds). Mede naar aanleiding van het Algemeen Overleg over multilaterale ontwikkelingssamenwerking van 2 juli jl., maak ik graag gebruik van deze gelegenheid om uw kamer tevens te informeren over de uitwerking van het Vulnerability FLEX instrument door de Europese Commissie, de beoogde tweede herziening van het Verdrag van Cotonou en het niet ratificeren van de eerste herziening van het Verdrag van Cotonou door Soedan, Zuid-Afrika en Equatoriaal-Guinee. Daarnaast treft u in deze brief informatie aan over het verzoek van het Kamerlid Ferrier tijdens het Algemeen Overleg van Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 13 mei jl. inzake steun van de Europese Commissie aan de verbouw van suikerpalm in Haïti.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. G. Koenders

De Mid Term Review van het 10e EOF

Net als de hulpinstrumenten die onder de reguliere EU-begroting vallen1, wordt het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (10e EOF, 2008–2013) onderworpen aan een Mid Term Review (MTR) die wordt geleid en uitgevoerd door de Europese Commissie. De doelstelling van deze MTR is tweeledig. Enerzijds worden de landenallocaties en de landenstrategieën van het EOF waar mogelijk aangepast aan de actuele behoeften van de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen). Anderzijds zullen de programma’s op bepaalde onderdelen ook worden bijgesteld naar aanleiding van nieuwe beleidsuitgangspunten van de Europese Commissie. Over het geheel genomen zal de Europese Commissie naar verwachting geen ingrijpende nieuwe beleidsvoorstellen doen. Ook omdat aanpassing van de meerjarenprogramma’s in overleg dient te geschieden met de ontvangende ACS-landen. De MTR is in de eerste plaats een relatief technische bijstelling van de landenprogramma’s waarbij een aantal beleidsvernieuwingen waarover politiek reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden (Accra-agenda, Vulnerability flex) in de lopende meerjarenprogramma’s worden verwerkt.

Vervroegde MTR vanwege financiële crisis

Normaal gesproken zou de Commissie de MTR van het 10e EOF in 2010 opstarten om deze in 2011 af te ronden. Vanwege de financiële crisis heeft de Commissie echter besloten om de MTR een jaar te vervroegen. Dit biedt de mogelijkheid om landenstrategieën aan te passen en met het EOF sneller in te spelen op de gevolgen van de financiële crisis voor ACS-landen. De MTR begint nu in de zomer van 2009. De Commissie hoopt de aanpassingen van de landenstrategieën en de landenallocaties in het voorjaar van 2010 aan de lidstaten in het EOF-comité te kunnen presenteren.

Vaststellen van de landenallocaties voor het 10e EOF

Onderdeel van de MTR is dat de Commissie voor de verschillende ACS-landen een inschatting maakt of de landenallocatie gelijk kan blijven, dan wel verhoogd of verlaagd moet worden. Deze landenallocaties voor het 10e EOF zijn in juli 2007 vastgesteld op basis van door de Commissie ontwikkelde allocatiecriteria. Daarbij is voor het 10e EOF in het kader van voorspelbaarheid van de hulp de helft van de landenallocaties gebaseerd op onder het 9e EOF uitgekeerde middelen. De andere helft van de landenallocaties is gebaseerd op een model dat o.a. rekening houdt met bevolkingsaantallen, inkomensniveau, demografische ontwikkelingen en de human poverty index, maar ook met financiële prestaties (absorptiecapaciteit) en economisch beleid. Tevens is een deel van de landenallocatie bepaald op basis van de kwaliteit en relevantie van plannen om het bestuur te verbeteren (governance action plans onder de governance incentive tranche)2.

De hierboven geschetste mechanismen leiden er niet automatisch toe dat alle toegewezen middelen ook daadwerkelijk worden uitgegeven. Zo zijn begin 2007 tijdens de End of Term (ETR) review van het 9e EOF de landenallocaties voor Eritrea (minus € 39 miljoen), Zimbabwe (minus € 108 miljoen) en Ivoorkust (minus € 45,5 miljoen) naar beneden bijgesteld omdat de politieke situatie het onmogelijk maakte deze middelen nog voor eind 2007 (einde 9e EOF) te committeren.3

Aanpassen van de landenallocaties tijdens de Mid Term Review

De Europese Commissie wil nu tijdens de MTR van het EOF de landenallocatie aanpassen op basis van prestaties op vier gebieden:

(i) verbetering van bestuur (implementatie van governance action plans);

(ii) het gevoerde macro-economische beleid (verantwoord en gericht op duurzame groei);

(iii) het gevoerde sociale beleid (implementatie armoedestrategieën, aanwezigheid van Poverty Reduction Strategy Papers en goede sectorstrategieën om voortgang te maken met het bereiken van de Millennium Ontwikkelingsdoelen);

(iv) de implementatie van het EOF (implementatie Country Strategy Papers; absorptiecapaciteit, impact van de Commissiehulp op ontwikkelingsresultaten).

Op basis van een weging van deze vier categorieën zal worden bepaald of de landenallocatie wordt bijgesteld.

De Nederlandse regering steunt deze allocatiemethodiek omdat zowel beleidsvoornemens in ontwikkelingslanden (economisch, bestuurlijk, rechtsstatelijk, sociaal) als behaalde (ontwikkelings-)resultaten worden meegewogen. Het is daarbij wel een gegeven dat de allocatiecriteria, gelet op hun aard, nooit 100% objectiveerbaar kunnen worden gemaakt. Er zal altijd een kwalitatieve (en soms politieke) appreciatie worden gegeven van de mate waarin aan deze criteria wordt voldaan. Het kan dus zijn dat de Nederlandse appreciatie in voorkomende gevallen anders luidt dan die van de Europese Commissie en van de overige lidstaten (verenigd in het EOF-comité). Ook kan het voorkomen dat Nederland bij de weging van de vier allocatiecategorieën tot een ander oordeel komt. Dit is inherent aan de wijze waarop in Europa wordt samengewerkt en tot besluitvorming wordt gekomen. Zo is Nederland kritisch over de al eerder geuite wens van de Commissie om in alle ACS-landen waar nu begrotingssteun wordt gegeven de bestaande allocaties zoveel mogelijk op te hogen en daarnaast te bezien of ook in andere ACS-landen introductie van begrotingssteun mogelijk is. OS-Commissaris Louis Michel sprak hierover ook met uw Kamer op 10 februari 2009. Begrotingssteun blijft in principe (en mede met het oog Accra Agenda for Action) een belangrijke hulpmodaliteit, maar (uitbreiding van) begrotingssteun moet altijd goed te rechtvaardigen zijn in de (politieke) context en financieringsbehoefte van het betreffende land en moet volgens het Nederlandse beleid onderdeel uitmaken van een intelligente modaliteitenmix; Nederland wil geen blinde uitbreiding van begrotingssteun uit het EOF in landen waar gerede twijfel is over de kwaliteit van het bestuur en/of het beheer van begrotingsmiddelen. Daarnaast moet de aanwezigheid van (of perspectief op) een betekenisvolle beleidsdialoog worden meegewogen bij bepaling van de opportuniteit van (extra) begrotingssteun uit het EOF. In landen waar de overheid de dialoog goed opvolgt en gesignaleerde problemen adequaat aanpakt, is meer reden om begrotingssteun te verstrekken cq te verhogen dan in landen waar een dergelijke inzet ontbreekt. Tot slot zal bij de keuze voor begrotingssteun de Europese Commissie een afweging moeten maken of Algemene Begrotingssteun of Sectorale Begrotingssteun de meest gepaste en effectieve vorm is in de specifieke situatie van het betreffende partnerland.

Grotere aanpassingen van de landenallocaties tijdens de ETR of MTR spelen met name voor ACS-landen die onderhevig zijn aan de artikel 96 procedure uit het verdrag van Cotonou en waar de uitvoering van de hulp tijdelijk, geheel of gedeeltelijk is stopgezet. Er is op dit moment sprake van artikel 96 procedures met betrekking tot Madagaskar, Zimbabwe, Guinee Conakry, Mauritanië en Fiji. Twee daarvan zijn recent opgestart: Mauritanië in het najaar van 2008 en Madagaskar in het voorjaar van 2009.

Aanpassen van de landenstrategieën/Country Strategy Papers

Naast het aanpassen van de landenallocaties zal tijdens de MTR ook worden bezien of de meerjarige landenstrategieën (Country Strategy Papers, CSP’s) moeten worden aangepast. Hierbij zal onder andere worden gekeken naar de effecten van de financiële crisis in de betrokken landen en zullen de gevolgen van de stijging in voedsel- en energieprijzen worden verdisconteerd. Ook zullen de aangepaste CSP’s rekening houden met beleidsprioriteiten die voortvloeien uit de aanpak van klimaatverandering. Nederland is voorstander van deze tussentijdse bijstelling van de CSP’s naar aanleiding van nieuwe (mondiale) ontwikkelingen.

Bij het aanpassen van de landenstrategieën baseert de Commissie zich op de zogenaamde Joint Annual Reviews (JAR) voor 2009. Deze jaarlijkse toetsingsexercitie wordt in samenspraak met het ontvangende ACS-land opgesteld. In de JAR wordt onder andere de actuele politieke, economische en sociale situatie in het land beschreven. Ook wordt er een analyse gemaakt van de coherentie van het beleid, de kwaliteit van de dialoog met relevante belanghebbenden (lokale autoriteiten, non-gouvernementele organisaties), de stand van de programmering van het EOF en de implementatie van de Accra agenda (aid effectiveness, werkverdeling etc). De Commissie heeft nadrukkelijk aangegeven zeker te willen stellen dat lokale autoriteiten en non-gouvernementele organisaties niet alleen geïnformeerd worden maar ook daadwerkelijk betrokken zijn bij de MTR. Nederland hecht zeer aan dit consultatiemechanisme aangezien het de «lokale accountability» versterkt.

Aanpassen van de landenstrategieën kan ook worden aangegrepen om de specifieke sectoren te wijzigen waarin de Commissie in een bepaald land actief is. Ook kan de inzet van middelen tussen sectoren worden aangepast. In lijn met de afspraken in OESO/DAC en Accra over effectiviteit van de hulp wil de Commissie meer gebruik maken van de (begrotings- en implementatie-)systemen van landen zelf om de hulp te kanaliseren. Vanuit dit perspectief, wil de Commissie in de MTR evalueren of er mogelijkheden bestaan om begrotingssteun in partnerlanden te introduceren of te intensiveren. Indien landen aan de voorwaarden voldoen, biedt begrotingssteun volgens de Commissie de beste mogelijkheden om snel en verantwoord in te spelen op de negatieve gevolgen van de financiële crisis. Waar nodig zullen ook de Bestuursprofielen (Governance Profiles) die zijn opgesteld tijdens de programmering van het 10e EOF worden aangepast.

Betrokkenheid lidstaten en werkverdeling

De Commissie wil de Mid Term Review aangrijpen om afspraken over werkverdeling in het kader van de EU gedragscode een impuls te geven en om gemeenschappelijke programmering met lidstaten daadwerkelijk een stap verder te brengen. Belangrijke afspraken die in 2007 in de OS-Raad zijn gemaakt over werkverdeling, en die de EU na Accra in 2008 heeft herbevestigd, worden nog onvoldoende in het veld geïmplementeerd. Zowel lidstaten als Commissie zijn nog teveel geneigd in isolement hun sectorale en thematische (landen)prioriteiten te identificeren. De Commissie pleit in de richtsnoeren dan ook voor het gezamenlijk opstellen van analyses, gezamenlijke programmeringen en het zoeken naar mogelijkheden voor cofinanciering. Nederland wijst er daarbij wel op dat bij de werkverdeling ook niet-lidstaten betrokken (kunnen) zijn. Spanje heeft reeds aangekondigd tijdens zijn EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2010 veel aandacht te willen besteden aan de werkverdelingsagenda, hetgeen door de Nederlandse regering wordt ondersteund.

Nederlandse inzet bij de formulering van de interne MTR-richtsnoeren

Op dit moment zijn alleen de interne richtsnoeren van de Commissie voor de MTR besproken met de lidstaten. Deze richtsnoeren bevatten voor de delegaties van de Commissie de hoofdpunten van de review op basis waarvan zij voorstellen zullen doen voor aanpassingen. Uiteindelijk zullen lidstaten zich in het EOF-comité in 2010 kunnen uitspreken over de aanpassing van de verschillende landenallocaties en de landenstrategieën.

Bij het bespreken van de richtsnoeren van de MTR heeft Nederland de Commissie nadrukkelijk gevraagd de tekst rond begrotingssteun neutraler te formuleren. Aanvankelijk werd in de richtsnoeren sterk de nadruk gelegd op het zoeken naar mogelijkheden om meer begrotingssteun in te zetten. Op verzoek van Nederland en andere lidstaten is de tekst nu neutraler en laat deze meer ruimte aan de delegaties van de Commissie om indien nodig ook andere hulpmodaliteiten aan te bevelen.

Daarnaast heeft Nederland naar voren gebracht dat de kwaliteit en follow-up van de beleidsdialoog met ontvangende landen goede aandacht moet krijgen tijdens de Mid Term Review. Op aandringen van Nederland is het belang van de beleidsdialoog in de richtsnoeren dan ook sterker aangezet. Dit standpunt vloeit voort uit de discussie die ik op 19 mei in de Raad heb gevoerd over politieke dialoog en begrotingssteun. Zie ook het verslag van deze RAZEB, uw kenmerk 21501-02 (904).

Tijdlijn en beïnvloeding

De (interne) richtsnoeren voor de MTR zijn in juli jl. naar de Commissiedelegaties in ontwikkelingslanden verstuurd. De bedoeling is dat de delegaties hun (interne) aanbevelingen voor 15 oktober aanleveren bij DG Ontwikkeling in Brussel. Vervolgens vindt van november 2009 tot februari 2010 de interne kwaliteitscontrole van de Europese Commissie plaats en zullen in maart of april 2009 de resultaten van de MTR en eventuele aanpassingen van landenallocaties en strategieën worden voorgelegd aan de lidstaten in het EOF-comité.

Te zijner tijd zal ook het Europese Parlement de aangepaste Country Strategy Papers via het secretariaat van de gemeenschappelijke EG-ACS parlementaire assemblee ontvangen, zoals eerder door Nederland sterk bevorderd is.

Het is een gegeven dat de beïnvloedingsmogelijkheden van lidstaten beperkt zijn tegen de tijd dat Country Strategy Papers aan het EOF-comité worden voorgelegd. Dat geldt immers de comitologie (besluitvormings-)procedure, die erop neerkomt dat er een gekwalificeerde meerderheid moet zijn tegen een financierings- of beleidsvoorstel van de Europese Commissie om het te verwerpen. Het is daarom zaak in het voortraject met de Europese Commissie (en vooral de delegaties van de Commissie in het veld) in dialoog te gaan over de Nederlandse wensen. Onze Ambassades in EOF-landen zijn daarmee gestart. Nederland heeft daarbij specifieke aandacht gevraagd voor werkverdeling, criteria voor begrotingssteun, intensivering van de beleidsdialoog, gedegen Governance Action Plans, absorptiecapaciteit, armoedefocus, resultatenrapportage en betrokkenheid van locale parlement en non-state actors. Ik zal ook op politiek niveau aandacht vragen voor de Nederlandse wensen.

Vulnerability Flex

Naast het vervroegen van de MTR is ook de instelling van een zogenaamde Vulnerability Flex onder het EOF een van de maatregelen uit het pakket dat de Europese Commissie in april 2009 presenteerde om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij het omgaan met de crisis. Het Vulnerability Flex mechanisme is specifiek bedoeld om sterk terugvallende overheidsinkomsten op de korte termijn te compenseren waardoor geplande sociale uitgaven mogelijk blijven in kwetsbare ACS-landen (zie ook de geannoteerde agenda van de RAZEB van 18/19 mei 2009, uw kenmerk 21 501-02 (904)). Hiervoor is € 500 miljoen uit de reserve van EOF-10 vrijgemaakt. ACS-landen kunnen een aanvraag voor steun uit de Vulnerability Flex bij de Commissie indienen. Vervolgens zal op basis van criteria t.a.v. de relatieve kwetsbaarheid worden bepaald of een land in aanmerking komt voor een bijdrage uit het Flex fonds.

De Commissie zal voor de vaststelling van de Flex bijdrage concrete criteria hanteren. Op basis van IMF-gegevens uit 2009 of 2010 moet er sprake zijn van (i) een daling van overheidsinkomsten (excl. inkomsten uit olie & gas) met meer dan 1% BNP t.o.v. het vorige begrotingsjaar; (ii) een vermindering van buitenlandse valutareserves tot een equivalent van minder dan twee maanden aan importen; (iii) een stijging van het begrotingstekort met meer dan 2% BNP; (iv) concrete begrotingstekorten gerelateerd aan prioritaire uitgaven, met name in sociale sectoren.

De bedoeling van de Commissie is dat voor het eind van 2009 de landenallocaties voor het eerste jaar van de Vulnerability Flex zijn vastgelegd en goedgekeurd door EU-lidstaten in het EOF-comité. In 2010 volgt een tweede aanvraagronde voor de Vulnerability Flex.

Herziening van het verdrag van Cotonou

Parallel aan het aanpassen van de programmering van het EOF loopt thans de tweede herziening van het verdrag van Cotonou. Dit verdrag vormt zoals bekend het kader voor de samenwerking tussen de EU en de ACS-landen. Het verdrag van Cotonou (2000) loopt tot 2020, maar wordt eens in de vijf jaar herzien. Een eerste tussentijdse herziening is in juni 2005 ondertekend en door Nederland in september 2007 geratificeerd, gelijktijdig met het financieel kader voor het 10e EOF (dat loopt tot 2013).

In tegenstelling tot de herziening van 2005 – toen belangrijke politieke clausules konden worden toegevoegd op het gebied van terrorismebestrijding, non-proliferatie en het ICC – zijn nu veelal technische wijzigingen voorzien die vooral de tekst wat actualiseren op het gebied van regionalisatie, differentiatie tussen ACS-landen, de rol van de Afrikaanse Unie, migratie en politieke dialoog. Noch de EU, noch de ACS wensten het Verdrag van Cotonou wederom ingrijpend te wijzigen, omdat nu vooral de aandacht uit moet gaan naar implementatie van eerder gemaakte afspraken. De Commissie werkt op basis van een beperkt onderhandelingsmandaat, dat ruimte geeft voor met name technische aanpassingen. In het mandaat is opgenomen dat de EU het artikel over begrotingssteun aan zou willen passen aan de meest recente best practices o.a. op het gebied van parlementaire betrokkenheid in ontvangende landen. Op Nederlands verzoek is ook in het mandaat opgenomen dat in dit artikel meer aandacht moet komen voor landenspecifieke afspraken over begrotingssteun. Dit om meer handvatten te creëren om de beleidsdialoog over begrotingssteun met ACS-landen te kunnen versterken. Daarnaast geeft het mandaat, op Nederlands verzoek, aan dat de EU zal trachten kinderarbeid als nadrukkelijk onderwerp voor politieke dialoog aan het verdrag van Cotonou toe te voegen. Uiteraard zal in de onderhandelingen moeten blijken welke wijzingen in overleg met ACS-landen haalbaar zijn.

Suikerpalm

Tijdens het Algemeen Overleg van 12 mei ter voorbereiding op de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 18/19 mei jl. verzocht het Kamerlid Ferrier staatssecretaris Timmermans om bij de Europese Commissie aandacht te vragen voor eventuele financiële steun uit het Europese Ontwikkelingsfonds voor de verbouw van suikerpalm in Haïti. Er zich rekenschap van gevend dat de landbouwsector niet een hoofdprioriteit is in het landenprogramma dat de Europese Commissie met de overheid van Haïti is overeengekomen, heeft de regering het projectidee inzake suikerpalm inmiddels schriftelijk onder de aandacht gebracht van de Directeur-generaal van DG Ontwikkeling van de Europese Commissie. De regering heeft daarbij gesteld dat de CDA-fractie steun aan de suikerpalmsector aangewezen acht en heeft – conform het door het Kamerlid Ferrier gestelde – aangegeven dat suikerpalm (gelet op de zeer stevige beworteling van het gewas) een interessante investering kan zijn (ook met het oog op biobrandstof) in gebieden die frequent worden geteisterd door orkanen. DG Ontwikkeling heeft in antwoord laten weten dat de grote contouren van het EU-programma in Haïti vastliggen tot 2013. Infrastructuur, governance en bestrijden van de gevolgen van fragiliteit zijn de hoofdprioriteiten in het landenprogramma. De Commissie draagt via kleine projecten in het kader van haar voedselzekerheidprogramma reeds bij aan ondersteuning voor de verbouw van mango, citroen en koffie in Haïti. Niettemin heeft de DG Ontwikkeling gesteld bereid te zijn het projectidee van de CDA-fractie nader te zullen bestuderen en moedigt hij de CDA-fractie aan om contact op te nemen met de Commissiedelegatie in Haïti.

Non-ratificatie van het Eerste Herziene Cotonou Verdrag

ACS-landen die in 2005 de Eerste Herziening van het Cotonou Verdrag hadden ondertekend, konden dit verdrag tot 1 juli 2009 ratificeren. Inmiddels is bekend dat Zuid-Afrika, Equatoriaal-Guinee en Soedan niet tot ratificatie zijn overgegaan. Voor Soedan en Equatoriaal-Guinee is dit vanwege bezwaren ten aanzien van de clausules over het internationale strafhof (ICC). De beweegredenen van Zuid-Afrika (dat binnen het Verdrag een bijzondere positie heeft omdat het geen middelen uit het EOF ontvangt) zijn niet geheel duidelijk.

Op dit moment wordt binnen de EU besproken wat de consequenties moeten zijn van non-ratificatie, waarbij ook de juridische implicaties in kaart worden gebracht. Daarbij speelt onder meer de verhouding tussen de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het oorspronkelijke Cotonou Akkoord van 2000 (dat de betreffende landen wel hebben geratificeerd) en de herzieningen van 2005. Er lijkt overeenstemming te zijn onder lidstaten dat regeringen die niet hebben geratificeerd in ieder geval niet voor middelen uit EOF-10 in aanmerking kunnen komen; dat is ook de Nederlandse positie. Ook zal non-ratificatie implicaties kunnen hebben voor de deelname van de betreffende landen aan de gezamenlijke instellingen van het Akkoord (zoals de EU-ACS ministersbijeenkomst), alsmede hun deelname aan de onderhandelingen over de tweede herziening van het Cotonou Verdrag. De regering zal u op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen.


XNoot
1

Bijvoorbeeld het Development Co-operation Instrument. Zie daarvoor ook BNC-fiche van 2 juni 2009, uw kamerstuk 22 112 (866).

XNoot
2

Een instrument van de Europese Commissie om inzicht in goed bestuur en corruptie te krijgen zijn de zogeheten Bestuursprofielen (Governance Profiles). Deze zijn opgesteld tijdens de programmering van het 10e EOF. In deze profielen wordt een analyse gemaakt van de situatie in het betrokken partnerland op het gebied van (goed) bestuur. Vervolgens zijn alle ACS-landen gevraagd om met een actieplan te komen om de bestuurssituatie te verbeteren en vast te leggen in governance commitments. Op basis van de relevantie, ambitie en geloofwaardigheid van deze actieplannen is door de Europese Commissie per land een incentive tranche vastgesteld die kon oplopen tot 30% van de initiële allocatie onder het EOF, de zogenaamde A-enveloppe. Door de incentive tranche te koppelen aan het opstellen van een actieplan op het terrein van goed bestuur wordt gestimuleerd dat ontvangende landen meer aandacht besteden aan bestaande problemen op gebieden als corruptie. De actieplannen kunnen voorts een nuttige rol spelen bij de politieke dialoog met het ontvangende land.

XNoot
3

Dit gebeurde op basis van de zogeheten sunset clause (ingevoerd voor het 9e EOF), waarin is vastgelegd dat middelen die niet voor het einde van de looptijd van een EOF zijn gecommitteerd terugvloeien naar de lidstaten.

Naar boven