21 501-04
Ontwikkelingsraad

nr. 111
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 februari 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 27 januari 2009 overleg gevoerd met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23-01-2009 met de geannoteerde agenda van de Informele OS-Raad, 29–30 januari 2009 te Praag (21 501-04, nr. 109);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 23 december 2008 met fiche mededeling inzake Oostelijk Partnerschap (22 112, nr. 763).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter: Ormel De griffier: Van Toor

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De voorzitter: Mede namens de commissieleden heet ik de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom, evenals zijn begeleidende ambtenaren en de mensen op de publieke tribune. Wij spreken met de minister over de informele bijeenkomst die op 29 en 30 juni in Praag zal plaatsvinden tussen de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking van de EU. Wij hebben de geannoteerde agenda ontvangen.

Mevrouw Gill’ard (PvdA): Voorzitter. Op de agenda staat onder andere het onderwerp energie. Ik begin met het geven van complimenten aan de minister voor het feit dat hij het thema duurzame energie voor ontwikkelingslanden op de agenda heeft gezet. Hij heeft daarmee leiderschap getoond en wij zijn verheugd dat dit internationaal wordt opgepakt. Toegang tot energie is een belangrijke voorwaarde voor ontwikkeling. Niet alleen het westen heeft energie nodig, maar dat geldt ook voor ontwikkelingslanden. Niet alleen vermindering van het aantal ontwikkelingslanden is belangrijk, maar ook dat het Westen minder energie verbruikt. Met het oog op de onderhandelingen in Kopehagen over het Kyoto protocol, het vervolg daarop, willen wij dat de minister te kennen geeft dat het van belang is dat er vanuit de EU een duidelijk signaal naar de Verenigde Staten gaat over de inzet in Kopenhagen. Ik meen dat dit een belangrijk punt is voor succesvolle onderhandelingen.

Het is duidelijk dat de financiële crisis niet alleen grote gevolgen heeft voor het Westen, maar zeker ook voor ontwikkelingslanden. De minister heeft vaker gewezen op het belang dat er niet minder Official Development Assistance (ODA) geld naar ontwikkelingslanden gaat. Dat mag zeker in deze tijd niet gebeuren. Wij zijn dan ook blij dat de minister hiervoor zelf 140 mln. uittrekt en wij verwachten dat andere landen dat ook zullen doen. Wil de minister dat punt ook bespreekbaar maken? Het is vooral belangrijk om gezamenlijk na te gaan wat de effecten van die crisis zijn op ontwikkelingslanden. Wat zijn de effecten daarvan op bijvoorbeeld vrouwen en kwetsbare groepen? Ik heb die vraag al eerder gesteld, maar nog steeds is er geen duidelijkheid. Ik denk dat het goed is om aan dat punt in EU-verband aandacht te besteden. Wat zijn die effecten op klimaatveranderingen, Afrika, ODA-financiering, microkredieten en natuurlijk op de Millennium Development Goals (MDG’s): het project waar wij gezamenlijk voor staan.

Ik kom op de voedselcrisis. Wij hebben 1 mld. gereserveerd voor voedselvoorziening voor de allerarmsten. Kan de minister toelichten hoe dat bedrag is opgebouwd? Wij zien dat deels een verschuiving plaatsvindt van de Europese fondsen. Een deel is echter extra geld van de lidstaten. Voor Nederland is dat 5%. Zijn er al afspraken gemaakt over waar dat geld vandaan moet komen? Moet dat bijvoorbeeld komen van de begroting van het ministerie van LNV? Voldoet dat bedrag aan de ODA-norm? Zo ja, komt dat bedrag bovenop de huidige ODA-gelden? Is er al zicht op een plan? Hoe zal dat bedrag van 1 mld. worden uitgegeven en in welk tempo? Sluit dat bedrag ook aan bij het Nederlandse landbouwbeleid? Dat is namelijk een ander pareltje van deze minister. Is er wat dat betreft ook zicht op samenwerking met het Pan-Afrikaanse Parlement?

Tijdens de informele bijeenkomst zal ook worden gesproken over Gaza. Dat zal misschien wel op het belangrijkste moment tijdens het diner gebeuren. Er is onduidelijkheid over het bestand. Vanochtend is dat van beide kanten geschonden. Wij maken ons dus zorgen over de veiligheid van de hulpverleners en weten dat de minister dat ook doet. Het lijkt mij desondanks goed om te benadrukken dat voorop staat dat de hulpverlening moet doorgaan en dat de veiligheid gewaarborgd dient te zijn.

De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Ik zou mij graag concentreren op de passage in de geannoteerde agenda die staat onder «democratisch bestuur». Het voorzitterschap wil de voortgang bespreken van de acties ter bevordering van goed bestuur in ontwikkelingslanden, voortbouwend op de beroemde Raadsconclusies van oktober 2006. De commissie zal daartoe een eerste overzicht geven van de stappen die sindsdien op EU-niveau zijn gezet. Het betreft onder meer de toepassing van de Governance Incentive Tranche over het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF).

Er wordt gesproken over een staff working document. Kan de Kamer daarvan een verslag krijgen? Op 10 februari 2009 spreken wij met Eurocommissaris Michel. Wij komen graag goed beslagen ten ijs. Welke landen krijgen die zogenaamde incentive tranche? Hoeveel zijn er dat en in welke vorm zal dat gebeuren? Gebeurt dat bijvoorbeeld ook in de vorm van begrotingssteun? Zit Rwanda daar ook bij?

Ik ben net met een defensiemissie in Tsjaad geweest. Nu moet ik mijn woorden zorgvuldig kiezen: mij is daar ter ore gekomen dat de Europese Commissie 100 mln. uitgeeft aan goed bestuur in Tsjaad. Is het een goed idee om de regering van Tsjaad daarvoor 100 mln. te geven?

Ik «frommel» er een vraagje tussendoor, hoewel ik weet dat dit eigenlijk niet mag. Ik hoop dat de voorzitter niet oplet. In september vorig jaar hebben wij naar aanleiding van de vorige geannoteerde agenda gesproken over de evaluatie van de armoede-effecten als gevolg van begrotingssteun. Hoe staat het daarmee? De minister heeft toen gezegd dat de algemene begrotingssteun 8% is van de totale ODA-gelden van de Commissie en 12% van het EOF. Zijn die getallen nog correct? Zo nee, zou de minister de Kamer in een brief kunnen meedelen hoe dat zit?

De voorzitter: Mijnheer Boekestijn, nu tart u mij toch. Deze vraag is niet aan de orde. U mag vragen hoe het ermee staat, maar ik vind dat u daarover geen gedetailleerde vragen mag stellen, zelfs niet aan een minister die de grenzen van de alwetendheid nadert. Ik geef het woord aan de heer Irrgang van de SP-fractie.

De heer Irrgang (SP): Een informele bijeenkomst heeft altijd twee kanten. Tijdens een dergelijke bijeenkomst worden geen formele besluiten genomen. Een dergelijke bijeenkomst biedt echter wel de gelegenheid om elkaar wat dieper in de ogen te kijken en een fundamenteel gesprek te voeren. Aan dat gesprek zullen op termijn misschien meer consequenties verbonden zijn die van belang zijn voor de toekomst van ontwikkelingssamenwerking.

Ik weet dat deze minister net zoals de SP-fractie vindt dat andere landen zich ook aan de norm van 0,7% bnp moeten houden. Daarover zijn in Europa zelfs afspraken gemaakt. Ik heb begrepen dat de Oost-Europese landen in 2010 volgens de Europese afspraken 0,17% moeten besteden aan ontwikkelingshulp: ODA-uitgaven. Nu hebben wij te maken met een nieuwe voorzitter, namelijk Tsjechië. Dat land heeft een budget van 0,12% bnp. Ik heb begrepen dat het absoluut niet van plan is om dat te verhogen tot 0,17%, terwijl dat wel de afspraak is. Ik verzoek de minister dan ook om en marge van het diner aan de orde te stellen dat bij leiderschap ook een voorbeeldrol hoort en dat bijvoorbeeld Europese afspraken, hoe beperkt die ook zijn, moeten worden nagekomen.

Ik begrijp dat de Tsjechen belangstelling hebben om de banden met oude Sovjetrepublieken in Rusland verder te versterken. Daarbij kan ik mij iets voorstellen, maar de vrees van mijn fractie is dat dit zal leiden tot uitholling van de hulp aan Sub-Sahara Afrika en dat er een ongewenste vorm van politisering van hulp plaatsvindt. Die zal dus meer een verlengstuk zijn van de buitenlandse politiek dan van echte ontwikkelingshulp. Graag wil ik daarop een reactie van de minister.

De Environmental Protection Agencies (EPA’s) staan ook op de agenda. Die zullen ook en marge aan de orde komen. Er is een betrekkelijk vage formulering opgenomen over de inzet van het Tsjechisch voorzitterschap. Ik heb begrepen dat Nigeria en Gabon niet tot het GSP-plus zijn toegelaten, omdat zij één conventie van de 27 conventies nog niet hebben ondertekend. Ik zou het op prijs stellen als de minister zich inzet om voor elkaar te krijgen dat de mogelijkheid bestaat om dat wel te doen, als er een commitment komt. Ik heb namelijk begrepen dat Colombia, dat wel toegang heeft tot het GSP-plus, zich in de praktijk niet aan de conventies houdt. Ik doel dan op de uitvoering, de rechten van arbeiders, vakbondsactivisten enz. Ik neem aan dat het niet alleen om ratificatie gaat, maar ook om het naleven van die conventies.

Ik zou graag weten wat de Nederlandse regering wil met het bedrag van 1 mld. aan voedselvoorziening. Mevrouw Gill’ard noemde dat punt volgens mij ook. Ik wil dat ook weten omdat er volgende week een conferentie in Madrid plaatsvindt van de Food and Agriculture Organization (FAO). Nee? Pardon, ik hoorde zojuist dat ik verkeerd ben geïnformeerd. Toch verneem ik graag wat de Nederlandse inzet is.

Voor Gaza is toegang voor humanitaire hulpverlening uiteraard van groot belang. Ik weet dat Nederland er in het verleden bij Israël op heeft aangedrongen om schade te vergoeden die is ontstaan aan projecten die met financiële steun uit Nederland tot stand zijn gekomen. Ik noem de haven als voorbeeld. Ik wil graag weten of daarover wederom zal worden gesproken. Wil de minister ook bij de Tsjechen aan de orde stellen dat Israël eveneens moet betalen voor schade aan hulpprojecten? Dat is in het verleden immers ook gebeurd.

In Sri Lanka woedt een stille oorlog. Die wordt te vaak vergeten, terwijl er heel veel slachtoffers zijn. Er is sprake van een politiek conflict dat al decennia voortduurt. Militaire inzet is, zoals vaker het geval is, geen oplossing. Er zal ook in Sri Lanka uiteindelijk een politieke oplossing moeten komen. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de toegang voor humanitaire hulpverlening. Ik verzoek de minister dan ook om dit onderwerp en marge aan de orde te stellen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik denk dat deze informele bijeenkomst van de OS-Raad een uitstekende gelegenheid is om diepgaand met de collega’s door te praten over de gevolgen van de kredietcrisis voor het Europees ontwikkelingsbeleid en de manier waarop de verschillende Europese landen omgaan met de gevolgen van die crisis. Ik doel dan op het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Mijn fractie onderschrijft het standpunt van de minister volledig. Dat standpunt houdt in dat steun aan ontwikkelingslanden nu meer dan ooit nodig is. Het is een kwestie van fatsoen en in zekere zin speelt daarbij ook het eigen belang een rol. Dat neemt niet weg dat de morele aspecten voor ons altijd voorop staan. Ik ben ook benieuwd hoe daar in andere landen tegenaan gekeken wordt. Wat is de inschatting van de minister? Laten wij onszelf niet voor de gek houden: het OS-budget komt onder druk te staan. Ik kan mij voorstellen dat er landen zijn die hun laatste cent geven om banken te redden. Hoe staan die nu tegenover ontwikkelingssamenwerking? Ik zou graag willen dat de minister het leiderschap dat hij in Europa heeft, gebruikt om dit punt krachtig aan de orde te stellen. Ik ben benieuwd naar de uitkomsten.

Toen de kredietcrisis nog niet lang in volle hevigheid was losgebarsten – het was kort nadat Lehman Brothers gevallen was – hoorde ik de minister nogal eens zeggen dat de ontwikkelingslanden misschien wel het vliegwiel zouden kunnen zijn dat ervoor zorgt dat ook de Westerse economieën weer boven Jan getild worden. Ziet hij die mogelijkheid nog steeds? Het is misschien een beetje koffiedik kijken, maar ik ben benieuwd of dat punt aan de orde zal komen.

Ik heb al eerder gepleit voor het benutten van dit moment voor hervorming van de grote financiële instellingen. De stemhebbende verhoudingen in die grote financiële instellingen zouden moeten veranderen. Zowel opkomende economieën als ontwikkelingslanden zouden meer zeggenschap moeten krijgen. Dat geldt ook voor de G20. Ik ben benieuwd wat de minister concreet zal zeggen over het versterken van de representativiteit van de G20. Ook ben ik benieuwd hoe andere lidstaten daar tegenaan kijken.

Een belangrijk punt is het democratisch bestuur. Wij hebben vaak gesproken over het belang van een krachtige politieke dialoog. Dat lijkt mij een punt van prioritair belang voor deze informele bijeenkomst van de OS-Raad. Ik ben heel benieuwd of ook de rol van bijvoorbeeld China daarbij wordt betrokken. Wij kunnen natuurlijk wel met een krachtige Europese politieke dialoog komen, maar de rol van Europa wordt steeds meer marginaal als China onverdroten zijn eigen weg gaat.

Met enige zorg heb ik geconstateerd dat deze informele bijeenkomst van de OS-Raad alleen over Afrika zal gaan. Gemakshalve sluit ik mij aan bij de oproep van de heer Irrgang om het ook over Sri Lanka te hebben. Ik doel dan op de toegang voor humanitaire hulp en meer in het algemeen op de positie van Europa ten aanzien van de situatie op Sri Lanka.

Als wij spreken over democratisch bestuur en onszelf voor ogen houden dat Tsjechië op dit moment voorzitter is, lijkt het mij goed om na te gaan wat wij op dit punt voor Cuba kunnen doen. De minister weet dat Tsjechië wat dat betreft een eigen positie inneemt. Hij weet ook dat de Tweede Kamer de Nederlandse regering steunt bij haar inzet om de dialoog met de Cubaanse regering aan te gaan. Ik ben wel benieuwd hoe de kaarten in Europa op dit moment liggen en wat er tot nu toe bereikt is als het gaat om het voeren van de dialoog met de Cubaanse regering.

Ik kom op de oostelijke dimensie van de Europese ontwikkelingssamenwerking. Wij zien dat de Oost-Europese EU-lidstaten zich wat ontwikkelingssamenwerking betreft richten op de nabuurlanden, ofwel de oude Sovjetrepublieken. Wij voeren daarvoor ook een speciaal ontwikkelingsbeleid. Wij hebben een groot Matraprogramma enz. Hoe verhoudt zich dat tot de inzet van de Oost-Europese landen? Gaan wij niet toch een beetje de weg op van een Europa waarbinnen voor de verschillende landen regio’s worden bepaald? Ik ben benieuwd hoe de minister aankijkt tegen de inzet van de Oost-Europese lidstaten ten aanzien van de nabuurlanden. Wat is onze positie daarin? Wij voeren een eigen ontwikkelingsbeleid. Blijven die zaken naast elkaar bestaan?

Humanitaire hulp aan Gaza moet naar het oordeel van mijn fractie voorop staan. De minister schrijft in zijn brief over het bespreken van gewenste omstandigheden waarbinnen duurzame inspanningen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking mogelijk zijn. Mijn fractie vindt dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen humanitaire hulp en wederopbouw. Humanitaire hulp kan niet wachten, dus wij moeten niet eerst spreken over gewenste omstandigheden. Het is heel goed dat de regering meteen het goede voorbeeld gegeven heeft: zij heeft 3 mln. voor noodhulp aan Gaza beschikbaar gesteld. Wederopbouw is een onderwerp waarvoor geldt dat wij veel meer over de gewenste omstandigheden moeten spreken. Ik ben inderdaad van mening dat terughoudendheid hierbij belangrijk is. Ik ben benieuwd of er afstemming plaatsvindt tussen de EU en de Arabische landen over de inzet van laatstgenoemde landen ten behoeve van Gaza. Ook ben ik benieuwd of er binnen de humanitaire hulp oog is voor het belang van traumaverwerking. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de toegangen vanuit Gaza weer opengaan? Zoals bekend, steunt Nederland daar een belangrijk bloemenproject. Ik heb begrepen dat dit project volledig op zijn rug ligt. Graag wil ik een reactie van de minister op dat punt.

De heer Boekestijn (VVD): De geachte afgevaardigde van de CDA-fractie heeft haar zorgen uitgesproken. Zij vreest dat de economische crisis ook gevolgen zal hebben voor de hoogte van het ontwikkelingsbudget. Betekent dit dat de CDA-fractie de mening is toegedaan dat de hoogte van het ontwikkelingsbudget samenhangt met de mate waarin Afrikaanse economieën groeien?

Mevrouw Ferrier (CDA): In Nederland hebben wij een duidelijke afspraak. Wij besteden 0,8% van ons bnp aan ontwikkelingssamenwerking. Dat is dus een fluctuerend bedrag. Dat het percentage of het bedrag dat wij aan ontwikkelingssamenwerking besteden afhankelijk zou zijn van de groei in andere landen, is bij ons nooit aan de orde geweest. Ik spreek deze minister aan op datgene wat hij steeds gedaan heeft: hij heeft zijn collega’s steeds opgeroepen om hun beloften na te komen. Ik wil graag weten hoe andere Europese landen aankijken tegen het streven naar het nakomen van de beloften nu er sprake is van een financiële crisis. Ik ben daarover niet optimistisch.

De voorzitter: Ik begrijp dat de minister geen ruggespraak nodig heeft en geef hem het woord voor de beantwoording in eerste termijn.

Antwoord van de minister

Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor het stellen van de vragen. Het zal inderdaad een informele bijeenkomst van de OS-Raad zijn. Dat geeft eenieder de mogelijkheid om wat dieper op een aantal onderwerpen in te gaan en, zoals een aantal leden zei, elkaar in de ogen te kijken. Ik wijs er overigens op dat wij met 27 vertegenwoordigers van landen zijn en dat wij soms een verrekijker nodig zullen hebben, ondanks dat de bijeenkomst een informeel karakter heeft. Ik denk dat het belangrijk is dat de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking zich primair richten op een thema dat alle leden genoemd hebben, namelijk de financieel-economische crisis. Ongetwijfeld zal die crisis de discussies overschaduwen. Niet voor niets ligt er mede op instigatie van Engeland en Nederland een papier voor met als doel om te bezien wat de consequenties daarvan voor ontwikkelingslanden zijn. Tegen mevrouw Gill’ard zeg ik dat die consequenties nog niet op alle fronten in kaart kunnen worden gebracht. Wij weten namelijk nog niet precies wat die consequenties voor die landen zullen zijn. Ook in Nederland zijn er nog veel onzekerheden over de omvang van de crisis en de hoogte van de cijfers. Dat geldt uiteraard ook voor de ontwikkelingslanden. Toch is het belangrijk om de rol van de EU daarin nader te bepalen. De EU is de belangrijkste handelspartner voor ontwikkelingslanden: een vijfde van de exporten van ontwikkelingslanden gaat naar de EU. Een beperking van de groei in de EU heeft dus nagenoeg direct consequenties voor de groeimogelijkheden in ontwikkelingslanden. Het is overigens ook omgekeerd: De EU is een belangrijke bron voor de importen van de African-Caribbean-Pacific landen (ACP): het betreft ongeveer 28%. Wij hebben dus te maken met een zekere mate van beïnvloeding van de verminderde groei die in ontwikkelingslanden plaatsvindt, al is dat in veel mindere mate het geval.

Daarnaast zijn wij een belangrijke bron van inkomsten die als het gevolg van het overmaken van geld door gastarbeiders en anderen. Wij zijn met de EU ook een belangrijke contribuant van directe investeringen. Ook zijn wij de meest belangrijke motor voor ontwikkelingssamenwerking in de armste landen. Wat er binnen de EU gebeurt, is dus cruciaal voor ontwikkelingslanden. Ik denk dat het belangrijk is om dat in de eerste plaats te zeggen.

In de tweede plaats zeg ik dat er verschillende categorieën van ontwikkelingslanden zijn. Wij zien dat een aantal landen een emergent market heeft. In landen met middeninkomens waar toch nog veel armoede is, slaat de economische crisis nu toch fors toe. Dat zie je bijvoorbeeld in een land als China en dat geldt in zekere mate voor India. In de armste landen is een en ander afhankelijk van de precieze posities van de landen. Daarbij speelt een rol of die landen exporteur zijn van grondstoffen of van olie. Of zij zijn juist importeur. Ook in die landen zie je dat de prijzen snel veranderen. In het algemeen zeg ik dat wij op dit ogenblik zeer bezorgd zijn over de situatie in de armste landen. Op grond van de voorliggende studies, is de verwachting van de Europese Commissie dat de groei van de Afrikaanse economie met ten minste 50 mld. zal afnemen. Waarschijnlijk is het een bedrag van $ 353 mld. voor alle ontwikkelingslanden. Er zal dus een enorm gat ontstaan. Daardoor zal de armoede in de ontwikkelingslanden behoorlijk toenemen en dat zal vooral merkbaar zijn in de armste landen, die het meest kwetsbaar zijn. De mensen in ontwikkelingslanden zijn ook heel kwetsbaar, want er zijn heel weinig buffers. Dat is een enorm probleem als gevolg van de zaken die ik zojuist noemde: minder handelsinkomsten en minder directe investeringen. De risicoaversie van banken zal zich vooral projecteren op ontwikkelingslanden. Als je een en ander objectief bekijkt, zou je kunnen zeggen dat dit soms geheel onterecht is. Veel ontwikkelingslanden deden het immers heel goed en werden, zoals mevrouw Ferrier zei, een groeimotor van de economie. Wij spreken sinds jaren voor het eerst over een crisis die niet in zogenaamde ontwikkelingslanden is begonnen maar in de rijke wereld en die zich snel verspreidt. Dat is heel zorgwekkend. Je ziet dus ook dat hulp voor de armste ontwikkelingslanden de belangrijkste inkomstenbron is. Wij zeggen altijd dat het gaat om handel en hulp, maar vooral voor de Low Income Development Countries (LDC’s) is de geringe hulp die er in de wereld is één van de belangrijkste inkomstenbronnen. Alle internationale benaderingen moeten er dus voor zorgen dat de publieke sector in geval van een invallende private sector op verschillende fronten het gat opvult. Contracyclisch beleid van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank, evenals van Europa en bijvoorbeeld de Europese Investeringsbank, zijn dan ook van belang. T.a.v. laatstgenoemde bank willen we bezien in hoeverre die belangrijke investeringen kan doen, leningen kan verstrekken en belangrijke zaken in ontwikkelingslanden naar voren kan halen. Dit alles zal ook donderdag en vrijdag aan de orde komen. Contracyclisch beleid is de kern en dat is heel essentieel in het kader van de cijfers die ik zojuist noemde.

Gevraagd is wat dit alles betekent voor ontwikkelingssamenwerking. Het belangrijkst is dat dit ongeveer het slechtste moment is om te korten op ontwikkelingssamenwerking. Dat standpunt zullen wij naar voren brengen en dat zal een informele conclusie moeten zijn. Ik ben niet negatief en verwacht dan ook niet dat men op dit moment gaat korten op ontwikkelingssamenwerking. Dat neemt niet weg dat ik mij daarover zorgen maak. Als je kijkt naar onder andere de voorspellingen in Europa, 2% minder, besef je namelijk dat op alle begrotingscategorieën druk komt te staan. Ik vind het overigens opvallend dat landen meer gemotiveerd zijn om zich wel aan die afspraken te houden en daarvoor budgetcategorieën te reserveren. Zij zijn ook meer gemotiveerd om die positie formeel naar buiten toe in te nemen. Dat is tot nu toe gebleken, ook in december in Doha. Toen was er ook al veel bekend. Dat wil niet zeggen dat ik zonder zorgen ben, maar ik kan niet anders dan afgaan op de plannen in de begrotingen van de verschillende landen. De situatie is overigens niet voor alle landen even goed. Er zijn landen waarover ik mij zorgen maak. Ik noem Italië en tot op zekere hoogte geldt dat ook voor Tsjechië. Je ziet dat de economische crisis in verschillende landen een andere uitwerking heeft. Ik denk dat het vanuit het perspectief van ontwikkeling belangrijk is om er in ieder geval voor te zorgen dat deze categorie stabiel en voorspelbaar blijft. Het is natuurlijk ook van belang om te zien dat in ieder geval in de Verenigde Staten de agenda die onder andere in Nederland gehanteerd wordt – die heeft betrekking op MDG’s en ontwikkelingssamenwerking – onder president Obama een sterke impuls krijgt. Er is sprake van een verdubbeling van de hulpcategorieën met als doelstelling het behalen van de MDG’s. Van de Verenigde Staten kan gelukkig een verhoging van de uitgaven verwacht worden.

Uiteraard voeren wij ook gesprekken met de Arabische landen. Ik heb zelf ook in Qatar gesprekken gevoerd, omdat ik vind dat men daar over het algemeen enorm tekortschiet, zeker als het gaat om arme landen in de eigen regio. Ik heb Jemen wel eens genoemd. Ook daar ligt in het kader van globale afspraken een belangrijke verantwoordelijkheid. De kern is dus contracyclisch beleid: steeds in de gaten houden wat er in die landen gebeurt, ervoor zorgen dat zij op korte termijn geholpen kunnen worden met betalingsbalanssteun, het IMF, of met extra middelen van de Wereldbank. Het laatste heeft voordelen, want de Wereldbank heeft grote reserves die ongebruikt zijn. In die zin is het ook belangrijk om te voorkomen dat wij in een protectionistische krimp schieten. Ik denk dat dit essentieel is. Je ziet dat er steun wordt gegeven aan industrieën. De arme landen kunnen dat eigenlijk niet doen, maar de rijke landen wel. Dat maakt het nog moeilijker als je net met industrialisatie bent begonnen. Dat geldt ook voor het zeer slechte besluit dat de Landbouwraad vorige week heeft genomen. Dat besluit houdt in dat de melkexportsubsidies opnieuw worden ingesteld. Nederland heeft zich daartegen sterk verzet, maar heeft het niet gered. Dat zijn negatieve zaken waarmee wij op dit ogenblik te maken hebben. Ik kan hier dus geen optimistisch verhaal vertellen. Daarom is het van belang dat de ministers in ieder geval hierover spreken. Ik zal ook mijn teleurstelling uitspreken over de zuivelsubsidies.

Wij kunnen ook over een aantal specifieke problemen spreken die betrekking hebben op het blijven doen van uitgaven aan ontwikkelingslanden. Wij zullen met Eurocommissaris Michel eveneens spreken over het meer efficiënt aanwenden van het Flex-instrument. Dat heeft te maken met de prijzen van grondstoffen, in zekere mate met stabilisering daarvan. Het gaat om ondersteuning. Dat is het oude Stabex-systeem en het Sysmir. Zodoende kunnen de meest negatieve gevolgen van snelle daling van exportopbrengsten ondervangen worden. Wat mij betreft kunnen die uitgaven sneller gedaan worden dan nu het geval is. Dat is dus ook een instrument om hieraan te werken. Vervolgens is er de ambitieuze afronding van de Doha Development Round. Bij de cijfers die ik noemde in relatie tot die 50 mld. – die hadden betrekking op vermindering van de mogelijkheden van economische groei in Afrika – vallen zelfs de gevolgen van de Doha-ronde in het niet. Die zijn dus veel minder belangrijk dan hetgeen wij nu zien gebeuren. Dat neemt niet weg dat gehoopt wordt dat de nieuwe Amerikaanse administratie de handschoen oppakt – dat zal overigens ook niet meevallen, want je ziet de neergang van de Amerikaanse economie – en dat samen met India tot een akkoord wordt gekomen. De problemen daar hadden immers in het geheel niet met Europa te maken. Het waren vooral problemen tussen de Verenigde Staten en India.

Ik sprak zojuist kort over de credit crunch die uiteraard heel belangrijk is voor ontwikkelingslanden. Eveneens sprak ik over de noodzaak om de Europese Investeringsbank hiervoor in te zetten. Het is juist dat de crisis datgene vooropstelt dat de Nederlandse regering al veel eerder gezegd heeft, namelijk dat internationale financiële instituties hervormd moeten worden. Opkomende landen hebben, gezien hun toenemend economisch gewicht, in dit stelsel een potentieel belangrijke rol te spelen. Dat is de invulling die Nederland in allerlei fora naar voren brengt. Het doet dat ook in werkgroepen van de G20-plus. Wij zijn betrokken bij een werkgroep die zich bezighoudt met de hervorming van de financiële instituties. Uiteraard is dit daar het hoofdonderdeel van de discussie. Dat is wat ik wil zeggen over de problematiek van de economische crisis. Natuurlijk kan ook een aantal andere punten aan de orde komen, bijvoorbeeld de rol van de EU op het terrein van internationale economische coördinatie om de wereldeconomie op gang te houden. Dat zal van essentieel belang zijn voor de ontwikkelingslanden.

Ik kom op de vragen over een punt dat daar nauw bij betrokken is, namelijk duurzame energie. Verschillende commissieleden hebben daarover gesproken. Ik denk dat de Tsjechen nu terecht een push willen geven aan het EU-beleid dat betrekking heeft op duurzame energie aan ontwikkelingslanden, vooral op microniveau. Vanwege dat pakket van 500 mln. heeft Tsjechië aan Nederland gevraagd om een inleiding te verzorgen .Wij zijn samen met de Commissie, Duitsland en Oostenrijk het meest actief. Ik denk dat ik niet hoef te herhalen waarom Nederland dat zo belangrijk vindt. Het heeft dat in november en december ook gewisseld. Dat wordt echter essentiëler in een periode waarin de energiecompetitie toeneemt. Denk maar aan allerlei problemen op het terrein van de energiezekerheid die ontstaan in de buitenlandse politiek en op het punt van de internationale verdeling. Dat betekent dat de comparatieve voordelen die een groot aantal Afrikaanse landen hebben, ook gebruikt moeten worden door actieve ondersteuning van programma’s. Dat gebeurt bijvoorbeeld als het gaat om energie voor voedselbereiding, elektriciteit, verlichting, koeling en machines. Verder is het verduurzamen van productie van biomassa voor energiedoeleinden belangrijk. Er is speciale aandacht voor het mkb. Essentieel is ook de ervaring met het bedrijfsleven. Het Europees bedrijfsleven kan daarin een grote rol spelen. Wij doen dat in Nederland met Philips en Nuon, maar ik zal zeggen dat het veel breder kan, namelijk in Europees kader. Het EU Energy Initiative (EUEI) en het EU-Afrika Energie Partnerschap. Het laatste is één van de acht speerpunten van de Afrikastrategie vastgesteld op de Lissabon Top. Daaraan zal op deze manier invulling moeten worden gegeven. Vandaar dat wij deze voorstellen zullen doen. Wij hopen dat die tijdens de informele bijeenkomst van de OS-Raad in Praag op instemming kunnen rekenen.

Ik kom op de vragen over democratie en democratisch bestuur. Ik denk dat alle sprekers terecht daarnaar hebben gevraagd. Ik vind het interessant dat de regering van Tsjechië samen met Zweden het initiatief heeft genomen om dat punt op de agenda te plaatsen. Twee jaar geleden zijn daarover inderdaad Raadsconclusies opgesteld. Het meest in het oog springende was de Governance Incentive Tranche onder het tiende EOF. Er zijn dus extra middelen ter beschikking gesteld aan ACS-landen die een geloofwaardig actieplan wisten te overleggen ter verbetering van het bestuur. Zij krijgen een soort bonus voor het verbeteren van het bestuur. Uiteraard zal vervolgens worden nagegaan of dat actieplan wordt uitgevoerd. Ik vind het voeren van een beleidsdialoog daarbij essentieel. Ik maak mij echter zorgen op dat punt. Vandaar dat Nederland bij deze raad met een initiatief is gekomen. Het zou interessant zijn als de leden van de vaste Kamercommissie daarover ook met Eurocommissaris Michel spraken, want Nederland staat hierin nog relatief alleen.

Ik heb de heer Boekestijn eerder cijfers over 2007 gegeven. Die zijn nog steeds correct. Daaraan hoeft dus niets te worden veranderd. Er hoeft daarover evenmin een brief te komen. Dat houdt inderdaad in dat de algemene begrotingssteun 8% is van de totale ODA-gelden van de Commissie en dat die 12% is van het EOF 2007. Ik wijs er wel op dat de Commissie en veel landen op het punt van begrotingssteun veel meer activistisch zijn dan Nederland. De Commissie wil de algemene en de sectorale begrotingssteun verder uitbreiden, namelijk tot ongeveer 50% van de landenprogramma’s onder EOF-10. Het is goed dat de leden van de vaste Kamercommissie dat weten, want zij letten terecht op de inzet van dat instrument. Nederland hanteert dat in beperkte mate. Het gebruikt dat instrument alleen als dat echt kan en zinvol is. Ik zeg nogmaals dat het van belang is dat de vaste Kamercommissie dat weet. Het gaat immers om enorm belangrijke hoeveelheden geld. Dat komt neer op ongeveer 36% van het totaal van het tiende EOF. Het gaat dus om forse bedragen.

Wij hebben ten aanzien van de Commissie een initiatief ontplooid. Wij hebben gezegd dat het instrument begrotingssteun op zichzelf goed is, maar dat dit slechts onder bepaalde voorwaarden kan worden ingezet. Ons is namelijk bekend dat begrotingssteun de transactiekosten omlaag brengt en dat dit een van de beste methoden is om op effectieve en efficiënte wijze ontwikkelingsinspanningen te doen. Het heeft echter ook een aantal biases op centralisering en het terrein van lokale verantwoording. En uiteraard is het belangrijk om een politieke dialoog te voeren. De structuur van de dialoog die wij in Europa kennen, is gebaseerd op de artikelen 8, 9 en 96 van Cotonou. Die technische termen houden in dat het voor lidstaten niet eenvoudig is om de Europese Commissie wat dat betreft te beïnvloeden. Dat vind ik niet aanvaardbaar. Ik noem Rwanda als voorbeeld. Over de situatie aldaar heeft de vaste Kamercommissie met mij gesproken. Je kunt pas optreden als er min of meer een coup d’état is, zoals in Mauritanië. Er vindt uiteraard wel een beleidsdialoog plaats tussen de Europese Commissie en individuele landen, maar het wegen van de politieke elementen, zoals wij dat gedaan hebben ten aanzien van Rwanda, is in de praktijk voor lidstaten naar mijn idee lastig. Er zijn echter wel mogelijkheden om dat te doen. Wij hebben dat in dit geval ook gedaan. Overigens werden wij overruled, dus wij stonden nagenoeg alleen. Ik vind dat het veel consequenter moet gebeuren dan nu het geval is. Daarom hebben wij een aantal voorstellen aan deze OS-Raad voorgelegd, evenals aan Eurocommissaris Michel. De intentie daarvan is om hiervan een essentieel beleidsonderdeel te maken. Als wij inderdaad naar 45 à 50% gaan en dat een goede zaak vinden voor contracten die soms naar zes jaar toe gaan, is het van belang dat die politieke dialoog plaatsvindt. Ik hoop dat ik wat dat betreft gesteund word door andere landen. Wij hopen het type dialoog dat wij met het parlement hebben, in ieder geval ook met de lidstaten te voeren.

De heer Boekestijn (VVD): Ik verzoek de minister om op dit punt helderder te zijn. Hij vindt het instrument van begrotingssteun goed, omdat dit leidt tot lagere transactiekosten. Er zijn weliswaar wat problemen met lokale verantwoording, maar op zichzelf staat hij positief tegenover dat instrument. Hij wil daar graag een beleidsdialoog inbrengen. Is daarbij ook de kwaliteit van het regime waarmee je te maken hebt, een criterium? Als de minister zegt dat hij pas gaat optreden als er sprake is van een coup d’état, zou het geen enkel probleem zijn om dat bedrag van 100 mln. aan Tsjaad te geven, wat de Commissie nu dus doet. Graag wil ik een helder antwoord van de minister.

Minister Koenders: Het gaat er niet zo zeer om wat ik daarvan vind. Het is het beleid van de Europese Commissie. De heer Boekestijn weet dat er sprake is van een gemengde verantwoordelijkheid, namelijk die van de lidstaten en de communautaire structuren. Ik vind dat er op dit ogenblik voor lidstaten geen goede methode is om dat op het juiste moment in het juiste forum en vanuit de juiste invalshoek aan de orde te stellen. Toch zijn er wel mogelijkheden. In Brussel zijn er uiteraard de werkgroepen. En er zijn formele consultaties met landen. Vandaar dit voorstel. Dat is het eerste punt.

Ik kom op het tweede punt. Ik sprak over een coup d’état, omdat dan volstrekt duidelijk is wat er gebeurt. In het kader van artikel 96 wordt een discussie gevoerd over de zogenaamde Underlying Principles: de basiselementen van het Cotonou Verdrag. Dan kun je het schudden, om het zo maar te zeggen. Dat betekent niet dat, als er andere typen problemen zijn, de landen zo maar budgetsteun krijgen. Helemaal niet. De Europese Commissie voert uiteraard een beleidsdialoog met landen. Zij gaat na of het instrument goed kan functioneren en of de volgende tranche betaald kan worden. Zij heeft echter wel strategisch ingezet op deze hulpmodaliteit als de meest effectieve die er is. Dat is de visie van de Europese Commissie. Daarmee gaat zij dus verder dan de Nederlandse regering in haar bilaterale beleid. Overigens kun je daar ook een verschil tussen bilateraal en Europees maken, omdat Europa iets meer beïnvloedingsmogelijkheden heeft. Mijn punt is echter wel dat die politieke beleidsdialoog goed wordt «ingevuld».

De heer Boekestijn (VVD): Ik verzoek de minister om concreet in te gaan op het geval van Tsjaad. Ik ben daar net geweest. Tsjaad heeft een afschuwelijke regering. Niemand in deze zaal zou willen zeggen dat het een fatsoenlijke regering is. Zij heeft straaljagers gekocht omdat zij bang is voor een rebellenleger vanuit Sudan.

De voorzitter: U hoeft niet te veel uit te weiden. U kunt een heldere vraag stellen.

De heer Boekestijn (VVD): Aan die regering geeft de Europese Commissie 100 mln. voor good governance. Dat heeft zij mij zelf verteld. Wat is het politieke oordeel van de minister daarover en is hij bereid om morgen te zeggen dat hij dat niet goed vindt?

De voorzitter: Mijnheer Boekestijn, voordat ik de minister de gelegenheid geef om antwoord te geven, wijs ik u erop dat er een overleg over Tsjaad komt en dat dit onderwerp niet is geagendeerd voor de informele bijeenkomst van de OS-Raad.

De heer Boekestijn (VVD): Ja, want het gaat over good governance en de tranche.

De voorzitter: U gebruikt Tsjaad als voorbeeld, maar dat zal onderwerp van discussie zijn in een specifiek debat met de Kamer. Dat zal binnenkort worden gevoerd. Ik verzoek de minister om de vragen te beantwoorden en daarbij rekening te houden met dat debat.

Minister Koenders: Dank daarvoor, voorzitter. Het is voor mij uiteraard onmogelijk om van alle 108 landen precies te weten hoeveel de tranche is. Ik wil dat best opzoeken, maar dat staat in ieder geval niet op de agenda voor deze bijeenkomst van de OS-Raad. Ik meld wel dat datgene wat de heer Boekestijn schetst, niet bij voorbaat als slecht beleid kan worden beschouwd. Ik weet het niet. Als dat bedrag van 100 mln. ... Dat is ongetwijfeld over een paar jaar. Dat zal ongetwijfeld ook de earmarking zijn, gezien de mate van armoede van dat land. Als dat bedrag voor goed bestuur wordt ingezet, wil dat nog niet zeggen dat een en ander via de regering loopt, of dat dit alleen door de regering wordt ingezet. Integendeel, het kan juist de bedoeling zijn om het bestuur in dat land te verbeteren. Tsjaad is eerder door velen van u een «donor dwarf» genoemd. Er is mij gezegd dat er veel te weinig wordt gedaan voor de armste landen waar slecht bestuur is. Gezegd is dat men veel meer zou moeten nagaan hoe dat bestuur is te verbeteren. Het is goed mogelijk dat die programma’s gericht zijn op het verbeteren van de situatie. Ik ga daarvan bij voorbaat uit, al moeten wij dat uiteraard altijd controleren. Ik weet ook dat de EU bijvoorbeeld de dialogen tussen verschillende oppositiegroeperingen versterkt heeft en dat de invalshoek is, mensen bij elkaar te brengen in het kader van corruptie die plaatsvindt en voor het controleren van de olie-uitgaven. Ik kan dus niet bij voorbaat zeggen dat ik dat onaanvaardbaar vind.

Mevrouw Ferrier (CDA): De minister heeft ons al eerder geïnformeerd over het streven van de EU naar het besteden van een veel groter percentage van het budget aan begrotingssteun. De EU zou dat doen vanuit de visie dat begrotingssteun inderdaad heel effectief en donorharmoniserend is. Ik heb daarvoor begrip. Naar mijn idee is dat inderdaad het geval. Dat kan echter alleen gerealiseerd worden als je een scherpe politieke dialoog met die landen kunt voeren. Daarbij plaats ik nog steeds vraagtekens als het het Europese niveau betreft. Wat zijn de criteria? Verwacht de minister tijdens deze informele bijeenkomst echt een stapje verder te komen? Wordt daarbij ook de rol van China betrokken?

Minister Koenders: Ik zeg eerlijk dat ik dat niet weet. Het is een Nederlands voorstel. Wij krijgen over het algemeen weinig steun voor dit type voorstellen, want andere landen denken daarover heel anders dan Nederland. Zij vinden het wel goed, zoals het nu gaat. Ik heb dit ook ingebracht naar aanleiding van eerdere discussies over Rwanda. Daarover heb ik ook direct contact gehad met Eurocommissaris Michel en een aantal lidstaten waarmee over het algemeen goed wordt samengewerkt. Dat betekent niet dat er helemaal geen steun is. Er is een aantal landen dat dit ook ziet, bijvoorbeeld Zweden. Ook in Duitsland worden hierover discussies gevoerd. Ik probeer dus een paar landen bij elkaar te krijgen om ervoor te zorgen dat dit in ieder geval vanuit regeringsoogpunt beter, scherper en meer gedoceerd onderdeel kan zijn van besluitvorming. Anders kun je niets doen als het gaat om de politieke principes. Dan moet volledig met die hulp worden gestopt – in het geval van staatsgrepen en dergelijke zou dat een terechte beslissing zijn – of die zou alleen maar een element van een meer technische beleidsdialoog zijn. Dat zou ik onjuist vinden. Vandaar dat Nederland het initiatief neemt om dit verder te brengen. Ik hoop dat ik daarvoor steun kan krijgen, maar daarover zal dit weekend tijdens dat informele overleg zeker geen besluit worden genomen. Daarbij komt dat de discussie over budgetsteun – ik vind dat wij die terecht voeren – in andere landen op een volstrekt andere manier wordt gevoerd. Zij zien wat dat betreft minder problemen. Dat neemt niet weg dat ik dat zal proberen.

Ik kom op de vraag over de democratieprojecten. Ik kan daarover betrekkelijk kort zijn. Daarover zou ik lang kunnen spreken, maar het gaat erom dat het Tsjechisch voorzitterschap gezegd heeft dat het vindt dat, als het om democratie en democratisering gaat, de Europese instellingen nog op onduidelijke wijze en niet coherent een inzet plegen ten behoeve van diverse landen. Natuurlijk is er het instrumentarium van de gemeenschappelijke buitenlandse politiek. Dan gaat het vaak over mensenrechten en is er sprake van een tikkeltje democratisering als waarnemersverkiezingsmissies aan de orde zijn. Bij ontwikkelingssamenwerking gaat het meer over de technische term «goed bestuur», financial management enz. Het concept van democratie is uiteraard veel breder. Dat wordt door al die instrumenten niet op een coherente manier bediend. Ik vind het dus terecht dat men daarvoor aandacht vraagt, zeker in een periode waarin de discussie over democratie een zekere kleur heeft gekregen. Dat staat ook in de papers die voorbereid zijn. De afgelopen jaren zagen wij dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van de strijd in Irak, democratie met militaire middelen werd opgelegd. Dat gaf de rest van de wereld geen goed gevoel. Daardoor heeft het belangrijke concept van democratie en dat van export en ondersteuning van democratie hun geloofwaardigheid verloren. Ik vind het terecht dat de Europese Commissie – in dit geval het Europees voorzitterschap – aandacht vraagt voor een actuele invulling daarvan, alsmede voor veel meer coherentie tussen de instrumenten van de EU. Meer of minder staat er overigens niet op de agenda.

Ik kom op de problematiek van de handel. Ik heb net al iets gezegd over de World Trade Organisation (WTO) en de zorgen die ik daarover heb, zeker nu bekend is dat de groei van de wereldeconomie dit jaar waarschijnlijk met 0,5% zal afnemen. In de periode die wij achter ons hebben, was sprake van een groei van ongeveer 5%. Dat is dus een enorme verandering. Dat, gekoppeld aan het feit dat het volume van de wereldhandel voor het eerst sinds 1982 afneemt, zal nog veel meer druk leggen op de internationale handelsbesprekingen.

De onderhandelingen over de EPA vorderen buitengewoon langzaam. Dat hadden wij tijdens het overleg van vorig jaar al ingeschat. Wij hebben toen gezegd dat er op het punt van toegang gelukkig wel een aantal zaken is binnengehaald, maar dat het soms wel lastiger is om tot regionale integratie te komen als gevolg van de manier waarop een aantal akkoorden vorm heeft gekregen. Ik vind dat een ernstige zaak, omdat regionale integratie inderdaad één van de beste middelen voor ontwikkeling is. Alleen met Cariforum heeft de EU een definitieve EPA met de hele regio. Uiteindelijk hebben ook Haïti en Guyana daarmee ingestemd. Er zal dus ook een ratificatieprocedure in het parlement starten naar aanleiding van dat akkoord. In Afrika is het veel beperkter. Er zijn enkele interim EPA’s die officieel ondertekend zijn, waaronder enkele in West-Afrika en in Oost-Afrika. In zuidelijk Afrika zijn er ook nog problemen. Een aantal van die zaken heb ik eerder aan de Kamer gemeld. Een pragmatische en een flexibele opstelling is belangrijk. Wij zullen dat opnieuw aan de orde stellen, waar wij ook maar kunnen. Ik heb dat de vorige keer ook naar voren gebracht en dat zal steeds de inzet zijn van de Nederlandse regering. Daarop heeft commissaris Ashton in de vorige raad positief gereageerd. Wij zullen daar dus heel precies naar kijken. Het Tsjechisch voorzitterschap zal de EPA’s in ieder geval tijdens de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen op 18 en 19 mei 2009 opnieuw formeel aan de orde stellen.

Ik kom op de vraag over Nigeria en Gabon. Het klopt dat Nigeria niet in aanmerking komt voor APS omdat het niet voldoet aan de criteria voor toetreding. Dat zou ook niet kunnen. Als je daarmee een beetje schippert, is het ook voor allerlei andere landen onduidelijk waaraan zij moeten voldoen. Als Nigeria de resterende conventies binnenkort ondertekent en toepast, kan het binnen een betrekkelijk korte tijd toetreden. Nederland heeft gepleit voor meer toetredingsmomenten. Als ik mij niet vergis, heb ik dat tijdens het vorige overleg ook gezegd. Het is gelukt om dat voor elkaar te krijgen. Twee keer per drie jaar zal er een toetredingsmoment zijn. Je zou dat dus over anderhalf jaar kunnen doen. Colombia voldoet daar wel aan. Dat land heeft die 27 conventies geratificeerd. Uiteraard vindt er controle plaats en kun je daarover een discussie voeren. Die discussie wil ik best met de Kamer aangaan. Overigens ga ik volgende week naar Colombia. Ik zal dit punt daar dus ook aan de orde stellen, maar ik moet toch formeel zijn. Je hebt die conventies ondertekend of niet. En Nigeria heeft dat niet gedaan.

De heer Irrgang (SP): Volgens mij is het ook een kwestie van politieke wil. Dat kan die van de minister zijn of die van de Europese Commissie. Het is mogelijk om toegang te verlenen, mits het betreffende land binnen een halfjaar of een jaar ratificeert. Ik heb begrepen dat dit in het verleden ook in Midden-Amerika is gebeurd. Daar zou het eerder een kwestie van wil zijn dan dat er geen weg is die dat mogelijk maakt.

Minister Koenders: Ik zie dat toch echt anders. Wij hebben daarover formele regels opgesteld waaraan iedereen moet voldoen. Je kunt niet een beetje lid van de EU zijn. Evenmin kun je een beetje overeenstemming bereiken over een akkoord. Je moet geratificeerd hebben om lid te kunnen worden. Dat is niet zo zeer politieke onwil, maar iets wat eigen is aan onderhandelingen. Op een gegeven moment ben je er uit of niet. In dit geval zou je ook aan Nigeria kunnen vragen om zelf wat meer actie te ondernemen met als doel dit mogelijk te maken, indien het dat belangrijk vindt. Dit is dus niet een kwestie van politieke onwil. Overigens is Nigeria wat dit soort zaken betreft een zeer assertief land. Het is niet een van de armste Afrikaanse landen waar misschien in zekere mate sprake is van chaos. Het gaat er niet om dat men bepaalde dingen niet kent of dat men niet snel zou kunnen handelen, maar het is een bewuste keuze. Ik kan niet anders dan zeggen dat dan niet aan het APS-plus kan worden voldaan. Ik zou het graag anders zien, maar dat zijn nu eenmaal de regels van het spel.

Ik kom op de voedselfaciliteit. Eind december is de verordening daarover aangenomen. De Commissie houdt zich nu bezig met de implementatie. De financiering komt uit de reguliere begroting. Nederland draagt daaraan dus 5% bij. Het valt binnen de financiële perspectieven. Op 17 februari 2009 zal de Commissie een eerste set voorstellen aan de lidstaten voorleggen in het zogenaamde Development Cooperation Instrument beheerscomité (DCI). Het gaat om voorstellen voor 23 landen ter waarde van 315 mln. in totaal. De uitvoering zal zo spoedig mogelijk in 2009 plaatsvinden en een en ander wordt via diverse kanalen gekanaliseerd: internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). Op 18 februari zal de Commissie het zogenaamde overall plan presenteren waarin de uitvoeringsvoorstellen voor het gehele bedrag, 1 mld., zijn opgenomen. Het Europees Parlement wil dit plan per se voor 1 mei ontvangen. Dat kan ik mij overigens goed voorstellen. In 2009 zal namelijk het grootste deel van die faciliteit uitgegeven worden. Wij schatten dat uiteindelijk ongeveer 50 landen voor die faciliteit in aanmerking komen.

Ik kom op de vragen over het Oostelijk Partnerschap. Morgen zal ik naar Bratislava gaan, op verzoek van mijn Slowakaanse collega. Tegen de heer Irrgang zeg ik dat ik de nieuwe lidstaten zal wijzen op de verplichtingen. Zij hebben zich daaraan gecommitteerd en moeten zich dus daaraan houden. Los daarvan valt niet te ontkennen dat het voor veel van die landen buitengewoon moeilijk is om goede ontwikkelingsprogramma’s en structuren te maken. Het is immers een ingewikkeld vak. Wij zijn dus uitgenodigd om te spreken over hoe dat zo goed mogelijk kan worden gedaan en op welke wijze ervoor gezorgd kan worden dat die uitgaven op een verantwoorde manier stijgen. Het is een kwestie van kennis en capaciteit. Bij die bijeenkomst die morgen plaatsvindt, zullen ook andere, zogenaamde nieuwe lidstaten, betrokken zijn. Ik vind dat een belangrijk initiatief.

Het is uiteraard wel aan die landen om een keuze uit landen te maken voor bilaterale hulp. Wij doen dat en zij kunnen dat ook doen. Zij hoeven zich alleen te houden aan de DAC-verplichtingen en de OESO-regels. Zij hebben inderdaad de neiging om meer hulp te geven aan landen in de directe omgeving. Dat zijn de wat rijkere ontwikkelingslanden. Dat is overigens niet per definitie slecht voor onze werkverdeling. Wij hebben uiteraard een werkverdeling. Het is dan ook goed dat niet alle landen in dezelfde ontwikkelingslanden actief zijn. Veel van die lidstaten hebben ook ervaring met transitieprocessen die nodig zijn in landen in de buurt. Vergeet niet dat de armoede in landen als Moldavië en Armenië heel groot is. Dat wil niet zeggen dat het keuzes zijn waaraan ik het eerst zou denken. Wij zijn voorstander van het bieden van hulp aan de armste landen. Een aantal commissieleden heeft ook wel eens naar voren gebracht dat dit echt belangrijk is. Dat neemt niet weg dat wij in die regio ook een bilaterale donor blijven, bijvoorbeeld via het Matraprogramma, economische samenwerkingsprojecten, zoals de werkgroep Samenwerking Opkomende Markten (SOM), en de reguliere ontwikkelingsrelaties die wij hebben met Georgië, Moldavië en Armenië. Het zijn kleinere bedragen. Voor Moldavië zijn die substantieel. De andere zijn er vooral in het licht van de kiesgroep die er is met de Wereldbank en het IMF.

Het lijkt mij duidelijk dat de financiële consequenties die uit het Oostelijk Partnerschap voortvloeien – dat is dus een bredere benadering van de EU als geheel – ingepast moeten worden binnen de categorie extern beleid van de financiële perspectieven.

Ik kom op een aantal vragen over specifieke landen. In de eerste plaats stel ik de situatie in Sri Lanka aan de orde. Dat is een buitengewoon ernstige situatie waarvoor commissieleden terecht aandacht hebben gevraagd. Zoals de vaste Kamercommissie weet, doet de regering van Sri Lanka sinds 2006 pogingen om de Tamiltijgers militair te verslaan. Je ziet dat zij daarmee een heel eind komt. Daaraan is echter wel een enorme humanitaire kostenpost verbonden. Nog steeds is onduidelijk of een «militaire overwinning» – ik plaats die woorden met opzet tussen aanhalingstekens – kan worden geboekt en wat het gevolg daarop zal zijn. Vervolgens zal er immers een politiek compromis moeten worden gesloten. Daarover zijn grote zorgen. Vorige week is de ambassadeur van Sri Lanka op bezoek geweest, opdat wij kenbaar konden maken dat Nederland zich vooral zorgen maakt over de humanitaire hulpverlening. Er zijn grote problemen aan beide kanten. Je ziet ook dat de rol van de organisatie van de Verenigde Naties (VN) op een aantal punten belemmerd wordt. Dat is uiteraard niet aanvaardbaar. Wij hebben het immers over een opstand, een burgeroorlog of een conflict met terroristen. Hoe je het ook wilt formuleren, daarbij zijn in de afgelopen jaren 70 000 mensen omgekomen. Het regeringsleger heeft inmiddels de rebellenhoofdstad aangevallen. Het gebied waar de Tamiltijgers zitten, wordt dus steeds kleiner. De grote vraag is hoeveel burgers er nog gegijzeld zijn en hoe je de humanitaire hulpverlening het best tot stand zou kunnen brengen. Nederland is actief. De Nederlandse ambassadeur is kort geleden op ons verzoek samen met een andere ambassadeur in dat gebied geweest om te zien hoe de situatie is. Wij lopen dus voorop om te bezien wat mogelijk is en hebben ook contact met de VN. Dat neemt niet weg dat wij grote zorgen hebben over de burgers die het slachtoffer zijn geworden van de gevechten tussen het leger en de rebellen. Wij maken ons ook grote zorgen over de acties van de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Die gijzelt namelijk burgers waardoor het onmogelijk wordt om aan die kant humanitaire hulp te verlenen. Dit probleem heeft dus alle aandacht van de Nederlandse regering.

De heer Irrgang (SP): Het is goed om te horen dat toegang tot humanitaire hulpverlening en het veroordelen van schendingen van mensenrechten en rechten tijdens oorlog aan beide zijden de aandacht hebben van de Nederlandse regering. Het blijft toch wrang dat de aandacht voor Gaza en inspanningen om tot een staakt het vuren te komen, hoe belangrijk en noodzakelijk die ook zijn, zich slecht lijken te verhouden tot de inspanning van de internationale gemeenschap om in deze tot nu toe vaak vergeten oorlog een rol te kunnen spelen. Het zou goed zijn als de EU, naast de actie ten aanzien van de humanitaire hulpverlening, probeert om die inspanningen wat op te voeren. Misschien kan deze minister daartoe vanuit zijn betrokkenheid het initiatief nemen, eventueel in samenwerking met andere Europese landen. Dat is ontzettend belangrijk. Het gaat mij om het op gang brengen van een politiek proces.

Minister Koenders: Ik ben het op dat punt geheel met de heer Irrgang eens. Of het een vergeten conflict is of niet, hangt een beetje af van het perspectief. Als je in Azië woont, is het geen vergeten conflict en zo wordt het daar ook niet gezien. Als je kijkt naar de media in India of in landen in die regio, zie je dat dit wel een belangrijk conflict is. Ik stel het zeer op prijs dat de heer Irrgang de situatie in Sri Lanka aan de orde stelt. Het is namelijk een heel belangrijk onderwerp. Om bepaalde politieke redenen krijgt het conflict in Gaza misschien meer aandacht dan dit conflict. Je zou lange verhandelingen kunnen houden over de vraag waarom dat het geval is. Wanneer wordt er over een zaak een spoeddebat gehouden? Wanneer wordt de regering gevraagd om iets te doen? In ieder geval is de Nederlandse regering heel actief als het de situatie in Sri Lanka betreft.

Ik begrijp de oproep van de heer Irrgang over de politieke rol, maar het zal niet eenvoudig zijn om daaraan gehoor te geven. Ik heb vaak gesproken met de Noorse minister over het probleem van Sri Lanka. Dat land was nagenoeg één van de beste onderhandelaars in deze ingewikkelde situatie. Het is een ingewikkeld probleem. Dat geldt voor al die conflicten. Als die te lang duren, worden die ingewikkeld. De Noren zagen er echter geen brood meer in. Niet dat zij daar blij mee waren. Er zijn mensen die ongelooflijk veel tijd hebben gestoken in het vinden van een oplossing voor die problematiek, maar het was duidelijk dat er aan beide kanten niet de wil was om dit probleem via diplomatieke kanalen, door middel van «set and track diplomacy» of iets dergelijks op te lossen. Vervolgens is er door de regering van Sri Lanka en anderen die betrokken zijn bij het vredesproces voor gekozen om een en ander vooral te koppelen aan een rol voor de buurlanden. Dat is ingewikkeld. Voor India is dat bijna onmogelijk, omdat dat wordt gezien als een land dat deels partijdig is. Ik wil best verder onderzoeken in hoeverre Nederland en de EU actief kunnen zijn. Dat doen wij impliciet al. Ik weet dat een minister van Sri Lanka commissaris Ashton en mevrouw Ferrero-Waldner heeft bezocht. Dat bezoek is niet heel constructief geweest. Tijdens dat bezoek ging het overigens ook over een aantal andere problemen dat wij met Sri Lanka hebben. Dat neemt niet weg dat ik de woorden van de heer Irrgang begrepen heb. Wij zullen proberen om de problematiek op andere manieren met Sri Lanka aan de orde te stellen. Ik zeg u echter wel eerlijk dat er vanwege de onaanvaardbaarheid van beide partijen niet een directe rol voor een derde partij lijkt te zijn.

Mevrouw Ferrier (CDA): Zoals de minister weet, heeft mijn fractie vraagtekens geplaatst bij het uitfaseren van Sri Lanka als ontwikkelingsland, terwijl de focus ligt op fragiele staten. Ik heb daarover vaker vragen gesteld. De minister sprak over een aantal concrete en naar mijn idee zeer gewenste acties van Nederland, de EU, ten behoeve van Sri Lanka. Betekent dit ook dat het uitfaseren van Sri Lanka in een ander daglicht komt te staan?

Minister Koenders: Nee, daarover heb ik echt een besluit genomen. Ik weet dat mevrouw Ferrier daarbij vraagtekens plaatst en begrijp dat ook wel. Dat besluit is echter met goede overwegingen genomen en wij zijn niet het enige land. Er is overigens nagenoeg geen land meer dat aan structurele ontwikkelingssamenwerking met Sri Lanka doet, omdat dit onmogelijk is vanwege de aard en de omvang van het conflict. Daarnaast is het een kwestie van werkverdeling. Daar zit de EU wel weer fors in en Nederland betaalt daaraan uiteraard gewoon mee. De hulp van de Commissie aan Sri Lanka omvat 112 mln. voor de periode 2007–2013. Die heeft betrekking op infrastructuur, goed bestuur en duurzame ontwikkeling. Via de Asian Development bank, waarvan Nederland medefinancier is, worden veel activiteiten ontplooit. Als het gaat om de humanitaire hulp, is dat vooral ECHO. In de jaarplannen van de EU wordt steeds gekeken wat er gedaan kan worden. Ook daarin is echter te zien dat het betrekkelijk moeilijk is. Ik zeg er ook bij dat het iets te maken heeft met de spankracht van Nederland. Het zijn besluiten die wij op een gegeven moment genomen hebben. Die lagen eigenlijk al voor op het moment dat ik minister werd. Toen was alles de facto uitgefaseerd. Wij zijn dus niet van plan om op die besluiten terug te komen. Dat neemt niet weg dat wij, vanwege de problematiek en de fragiliteit in Sri Lanka, daar met onze ambassadeur zeer actief zijn op de terreinen die misschien wel het meest belangrijk zijn.

Ik kom op de situatie in Gaza. Ik maak mij voortdurend zorgen over de humanitaire toestand. Wij weten dat die ernstig verslechterd is. Ik hoef daarop niet in te gaan, want daarover heeft de Kamer deze week met minister Verhagen gesproken en in eerdere fases heeft zij daarover met de regering gedebatteerd. Het Palestijns ministerie van Volksgezondheid heeft 1314 doden gemeld en 5300 gewonden. Dat zijn enorme aantallen. Het betreft vooral vrouwen en kinderen. Er zijn 9 VN-stafleden gedood, 11 zijn er gewond en er zijn 52 VN-gebouwen en ngo-gebouwen getroffen. Ook zijn er 4 hulpkonvooien getroffen. Naar schatting zijn 50 000 Palestijnen dakloos geworden. Er zijn nu nog allerlei assesment missies. Eurocommissaris Michel is op dit moment namens de EU in de Gazastrook. Ik meen dat hij vandaag terugkomt. Hij zal ons in Praag inlichten over de situatie aldaar. De scholen zijn wel begonnen. Noodopvang is daarom ergens anders ondergebracht. Met name mevrouw Ferrier heeft gezegd dat het van groot belang is en blijft dat die noodhulp en humanitaire hulp niet ophoudt. Daarmee ben ik het eens. 88% van de bevolking is afhankelijk van voedseldistributie. Dat is een enorm hoog percentage. Er is sprake van een ongezonde situatie. Voor de bevolking is er wel weer elektriciteit. 20% van de bevolking beschikt echter nog steeds niet over leidingwater. Ook de riolering is een groot probleem. Daarom heeft de World Health Organization (WHO) gezegd dat er risico’s zijn op ziektes. Wij vinden nog steeds dat onvoldoende hulpgoederen Gaza binnenkomen. Vandaar dat er overleggen plaatsvinden, ook met de EU. Nu komen er ongeveer 150 vrachtwagens per dag binnen, terwijl de VN te kennen hebben gegeven dat er dagelijks minstens 500 vrachtwagens nodig zijn om aan de vraag naar humanitaire goederen te voldoen.

Zoals de Kamer weet, proberen wij dagelijks op allerlei manieren de toegang van humanitaire goederen en medewerkers van hulporganisaties te verzekeren. Wij hebben ook bedragen uitgetrokken voor de humanitaire hulpverlening. Wij zijn ook financiers van UNRWA. Ook de volgende fase is van belang. Er is immers ook een fase tussen humanitaire hulp en wederopbouw. Dat noemt men Recovery Plus. Dat houdt in dat je met kleine projecten begint op het terrein van werkgelegenheid, de interne economie enz. Die zijn belangrijk om mensen weer perspectief te bieden. Nederland is van mening dat gebruik moet worden gemaakt van de bestaande donormechanismen. Wij zijn dus voorstander van een humanitaire donorconferentie. Dat zeg ik in het licht van hetgeen mevrouw Ferrier heeft opgemerkt.

Bij de wederopbouw zal men worden geconfronteerd met een aantal lastige problemen. Enkele commissieleden hebben daarop gewezen. Er moet sprake zijn van een zekere mate van voorspelbaarheid en men moet ervan verzekerd zijn dat men zich houdt aan het staakt het vuren voordat kan worden begonnen met de wederopbouw. Anders krijgen wij inderdaad te maken met het probleem dat de heer Irrgang noemde. Ik doel op het probleem dat Nederlandse projecten worden opgezet en dat die vervolgens kapot zullen worden gebombardeerd. Dat zal een enorme schadepost zijn. Als wij daarmee eindeloos doorgaan, kan ik dat natuurlijk niet verkopen. Nederland heeft aan een aantal projecten fors bijgedragen, juist om de situatie te stabiliseren. Denk aan de haven en andere projecten. Van die projecten is weinig over. Ik vind dus dat Israël ons moet verzekeren dat de projecten en de programma’s bestendig zijn. Wij moeten in de Palestijnse gebieden ook met een partner werken die het ons mogelijk maakt om het proces van wederopbouw duurzaam te laten verlopen. Het is daarom belangrijk dat de speciale vertegenwoordiger van de Amerikaanse regering nu al in de regio is en dat ook Egypte een actieve rol speelt wat de relaties betreft tussen Hamas en de Palestijnse autoriteit. Daaruit zou een compromis voort moeten komen, los van de toekomst en het bestuur, om opbouw mogelijk te maken. Je kunt dus niet hebben dat de ene partij de andere partij gijzelt als het om wederopbouw gaat. Dat vind ik op dit moment het grootste probleem. Dat moet op diplomatieke wijze worden opgelost. De ministers voor Ontwikkelingssamenwerking moeten daarover tijdens deze informele bijeenkomst nadrukkelijk spreken.

De heer Irrgang (SP): Ik heb niet gezegd dat, als wij weer hulp gaan verlenen, die projecten gebombardeerd worden. Ik vrees dat dit inderdaad ook een risico is. Ik heb wel gezegd dat dit in het verleden gebeurd is. Dat heeft de minister ook gezegd. Mijn vraag is of Nederland, de EU, de rekening bij Israël zal indienen. Een haven is immers geen militair doel dat gebombardeerd moet worden. In het verleden zijn ook wel eens kosten verhaald, ook door Nederland. Het lijkt mij raar als in dit geval de kosten niet op de veroorzaker worden verhaald. Israël heeft grootschalige bombardementen uitgevoerd. Het richtte zich op een groot aantal niet-militaire doelen. Het waren projecten van Nederland, andere Europese landen en de Europese Commissie.

Minister Koenders: Er zit een aantal elementen in de vraagstelling van de heer Irrgang dat een verschillend type antwoord vereist. In een eerdere fase heeft Nederland hulp geboden. Dat gebeurde niet onder de verantwoordelijkheid van mijn voorganger, maar onder die van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking die voor hem in het kabinet zitting had. Toen is nagegaan of er onderzoek kon worden gedaan naar datgene wat vernietigd is en hoe dat is gebeurd. Nadat daarover was gediscussieerd, is daarvoor uiteindelijk niet gekozen. Die discussie had inderdaad betrekking op die haven. Voor de helderheid zeg ik dat die haven nooit is afgebouwd en dat er dus ook niet veel is vernietigd.

De Nederlandse regering heeft gezegd dat, als het gaat om mogelijke misdaden tegen het humanitaire recht of het oorlogsrecht, daarvoor in geval van twijfel onderzoek nodig is. Je kunt dus niet vooruitlopen op wie de schuldige is.

Ik ben wel van plan om een inventarisatie te maken van de zaken in de Gazastrook die tot stand zijn gekomen door Nederlandse ontwikkelingssamenwerking en die defect zijn. Vervolgens zal beoordeeld moeten worden... Dat is een juridische vraag van de eerste orde. Het is namelijk niet zo eenvoudig als de heer Irrgang nu zegt. Er zijn ook targets geweest waar Hamasstrijders gezeten hebben. Dan mag je daarop dus niet schieten. Daarop mag je misschien echter wel schieten vanwege het feit dat het legitieme oorlogsdoelen zijn. Dat zijn best ingewikkelde vragen. Als minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal ik nagaan hoeveel er in Gaza in de afgelopen periode is geïnvesteerd en wat inmiddels is afgebroken. Ik vind het namelijk belangrijk om dat te weten. Voor zover bekend, functioneert het bloemenproject nog steeds redelijk. De kernvraag is echter, zoals vroeger, hoe die bloemen over de grens kunnen komen. Dat is de essentie. Dat moet gebeuren. Daarvoor is diplomatieke druk nodig op de Israëlische regering. Die druk wordt dus uitgeoefend.

Ik kom op Cuba. In oktober 2008 heeft de Europese Commissie de ontwikkelingsrelatie gedeeltelijk hersteld. In november 2008 is overeenstemming bereikt over een aantal sectoren: reconstructie na orkanen, voedselveiligheid, handel, milieu, onderzoek en cultuur. Ik denk dat die ontwikkelingssamenwerkingsrelatie, gezien de mensenrechtensituatie in Cuba, voortdurend kritisch bekeken moet worden. Die ontwikkelingssamenwerkingsrelatie sluit aan bij en moet parallel lopen aan de politieke dialoog tussen de EU en Cuba die recent is hervat. De eerste dialoog is niet lang geleden in Parijs gevoerd. Waarschijnlijk is de vaste Kamercommissie daarvan op de hoogte. Het voorzitterschap heeft in Parijs vooral de situatie van de mensenrechten en de positie van dissidenten aan de orde gesteld. Ook Eurocommissaris Michel heeft tijdens zijn bezoek in oktober 2008 de mensenrechtensituatie voorop gesteld. Het is een ingewikkelde periode. Er was een brief van Fidel Castro. Het is misschien wat voorbarig om van een afscheidsbrief te spreken. Je ziet dat er een zekere verandering plaatsvindt bij de Amerikaanse regering, maar die is nog niet goed te definiëren. Ik doel op de verandering voor de Cubanen in de Verenigde Staten. Of die zal leiden tot verandering van de politieke positie ten aanzien van Cuba is nog onduidelijk. Er blijven problemen bestaan die gerelateerd zijn aan de mensenrechtensituatie en dissidenten. De Europese Commissie is voorzichtig een weg ingeslagen. Dat is volgens mij het maximaal haalbare. Als zij veel verder ging met hulp en het aangaan van de dialoog, zou dat volgens mij niet in overeenstemming zijn met de daadwerkelijke wil van de Cubaanse regering. Ik vind echter wel dat het van belang is om alle kansen te grijpen. Misschien komen er door het veranderende leiderschap in de wereld binnenkort ook in Cuba kansen waaraan op een goede manier aandacht moet worden besteed. Het gaat er natuurlijk om dat mensen in Cuba niet alleen in politieke zin weer een beroep kunnen doen op mensenrechten, maar vooral in sociaaleconomische zin. Dat is het enige wat ik nu over die situatie kan zeggen.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik constateer dat de commissie behoefte heeft aan een korte tweede termijn.

Nadere gedachtewisseling

De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Ik zou de minister graag bedanken voor zijn antwoorden, maar dat kan ik helaas niet doen. Mijn vragen zijn namelijk niet beantwoord. Daarom herhaal ik die. Op 10 februari spreken wij met Louis Michel. Om dat gesprek goed te kunnen voorbereiden, zou ik van de minister graag een brief ontvangen met een voortgangsrapportage over het tiende EOF inzake de Governance Incentive Tranche. Welke landen doen mee? Hoeveel krijgen zij, in welke vorm en in welke periode? Hoe beoordeelt de Europese Commissie de vorderingen van die landen en is de minister het daarmee eens?

Vindt de minister niet dat in het kader van het vraagstuk van begrotingssteun aan landen de mate van corruptie van een regime een apart criterium moet zijn?

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Ik dank de minister wel graag voor zijn antwoorden. Dat geldt in het bijzonder voor die met betrekking tot Sri Lanka. Ik heb het zeer op prijs gesteld dat hij die vragen heeft beantwoord. Ik zeg dat ook omdat ik natuurlijk begrip heb voor de moeilijke situatie ter plaatse en de beperkte mogelijkheden die Nederland heeft. Ik kan mij echter ook voorstellen dat de politieke situatie daar heel snel verandert. De Tamiltijgers komen militair immers in een steeds moeilijkere positie terecht. Daardoor zal de onderhandelingsbereidheid daar naar mijn idee enigszins toenemen. Als de fase van militaire oorlogsvoering eindigt, zal de regering van Sri Lanka ook moeten kijken naar een vervolg daarop. Misschien is er dan aan beide kanten meer belangstelling om te werken aan een politieke oplossing.

Tot slot maak ik een opmerking over Gaza. Begrijp ik het goed dat de minister gaat inventariseren wat de schade is aan Nederlandse ontwikkelingsprojecten en wat eventueel de juridische mogelijkheden zijn om de kosten voor herstel daarvan op Israël te verhalen?

De voorzitter: Ik dank u voor de getoonde hoffelijkheid naar de minister.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen.

In Gaza is de bloemenproductie mede op gang gekomen door een amendement van de CDA-fractie. Uit informatie die ik daarover heb ontvangen, blijkt dat het daarmee niet goed gaat. Ik hecht eraan om dat aan de minister mee te geven.

Ik kom op de werkverdeling ten behoeve van het nabuurschapsbeleid van de oostelijke lidstaten. Graag hoor ik van de minister of er gewerkt wordt aan een regionale verdeling van aandachtspunten binnen Europa ten aanzien van het OS-beleid. De minister zegt dat dit past binnen het beleid dat wij op dat gebied hebben, maar zal de inzet op ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van de voormalige Sovjetrepublieken door de oostelijke lidstaten geen vlucht nemen?

Ik kom op het democratiseringsproces. Het interessante van het Tsjechische voorzitterschap is dat landen als Tsjechië een bepaalde ervaring hebben op het terrein van democratisering. Dat heeft de minister ook gezegd. In hoeverre wordt die ervaring meegenomen om te proberen toch tot een scherpe politieke dialoog te komen over het bevorderen van democratisch bestuur?

Tot slot kom ik op Cuba. Ik ben benieuwd hoe het effect van de dialoog met Cuba geëvalueerd is. Ik denk dat het huidige tijdsbestek inderdaad bepaalde kansen biedt. Die kunnen wij echter alleen benutten als de EU krachtig en met één mond spreekt. Zal de minister tijdens deze informele bijeenkomst van de OS-Raad proberen om dat te bewerkstelligen?

Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de commissieleden hartelijk voor hun bijdrage in tweede termijn en voor de vragen.

Ik betreur het dat ik de vragen van de heer Boekestijn kennelijk niet voldoende heb beantwoord. Ik probeer alle vragen altijd goed te beantwoorden. De heer Boekestijn sprak over de «paper» met betrekking tot datgene wat aan de OS-Raad voorligt. Ik ben bereid om na de informele bijeenkomst met de OS-Raad de informatie waar hij om vraagt samen met het verslag van de genoemde bijeenkomst aan de Kamer te sturen. Wij zullen erop toezien dat zij dat krijgt. In die zin voldoe ik dus graag aan het verzoek van de heer Boekestijn. Het lijkt mij overigens ook belangrijk dat de vaste Kamercommissie zelf een relatie opbouwt met Eurocommissaris Michel. Dit is immers een belangrijk punt en er is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. Uiteraard heeft de Commissie ook een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het Europees Parlement en de nationale staten als het gaat om informatievoorziening.

De heer Boekestijn (VVD): Ik wijs de minister erop dat dit het EOF betreft en dat het Europees Parlement daarover formeel niets te zeggen heeft. Het laat zich daarover weliswaar uit, maar heeft wat dat betreft geen enkele bevoegdheid. Ik dank de minister voor de toezegging dat hij dat staff working document wil doorsturen, maar verzoek hem ook om een eigen kwalificatie te geven van de vorderingen die er volgens de Europese Commissie zijn. Daarop hebben wij recht. De minister vertegenwoordigt immers het Nederlandse volk en komt met een standpunt. Het is volkomen acceptabel als hij overruled wordt. Hij zit daar immers als vertegenwoordiger van 1 van de 27 lidstaten. Ik wil echter wel graag weten hoe de minister die vorderingen ziet. Als hij ons dat meedeelt, kunnen wij dat meenemen in een volgend debat. Is de minister bereid om dat te doen?

Verder heb ik gevraagd of de minister ook van mening is dat één van de criteria voor het geven van begrotingssteun de mate van corruptie van een regime zou moeten zijn. Het antwoord op die vraag heb ik niet gehoord.

Minister Koenders: Het antwoord op de laatste vraag van de heer Boekestijn is ja. Uiteraard.

Op de vraag over de competenties antwoord ik dat het Europees Parlement wel wordt ingelicht over datgene wat in het EOF gebeurt. Het klopt dat het Europees Parlement formeel geen competentie heeft. Er wordt gediscussieerd over de vraag of het die wel of niet zou moeten hebben. De heer Boekestijn kent het standpunt daarover van de Nederlandse regering.

De heer Boekestijn vroeg naar het standpunt van de Nederlandse regering over het EOF en de manier waarop zij daarmee omgaat. Ik heb daarover gezegd dat wij eerder hebben ingestemd met de financiële perspectieven en de hoeveelheid geld die voor de periode 2008–2013 naar het EOF gaat. Juist de Nederlandse regering zegt dat zij ziet dat er op een aantal punten voortgang wordt geboekt en dat daarvan minder sprake is op een aantal andere punten. Dat wordt per land besproken. Onder andere over Rwanda hadden landen verschillende invalshoeken gekozen. Dat geldt voor bijna alle landen. Wij zijn dus zeer actief. Het belang van de informele discussie met de OS-Raad is dat aan de orde kan worden gesteld dat die governance-elementen, waaronder corruptie, belangrijk zijn. Het is voor mij echter lastig om een algemeen oordeel te vellen.

De heer Boekestijn (VVD): De vorderingen per land worden in dat staff working document dus aan de orde gesteld. Ik vraag naar het oordeel van de Nederlandse regering over die vorderingen. Dat is het politiek brisante punt waarover het nu gaat. Dat is de kern van het debat. Daarover wordt in Europa meer coulant gedacht. Ik prijs de minister daarvoor. Hij is immers streng als het gaat om begrotingssteun, zeker als hij het vanuit Europees perspectief bekijkt. Het gaat erom dat ik niet alleen dat staff working document wil hebben, maar ook graag de beoordeling van de minister over de vorderingen die in dat document zijn opgenomen.

De voorzitter: Dit is uw laatste interruptie, ondanks dat ik u prijs met het feit dat u de minister prijst.

Minister Koenders: Wij hebben gezegd dat wij niet gelukkig zijn met de besluitvorming die plaatsvindt. Vandaar dat wij het initiatief nemen om het anders te doen. Dat is niet onbelangrijk. In Europa zijn wij net begonnen met incentive tranches. Dat gebeurt op keurige wijze. Een en ander zal ook worden geëvalueerd op een manier die waarschijnlijk ook de goedkeuring wegdraagt van de heer Boekestijn. Het is de basis van een nulmeting. Er wordt dan nagegaan of wij daarmee op een goede manier omgaan. In 2010 zal er een midterm review van het EOF plaatsvinden. Op grond daarvan kan ik mijn oordeel vellen. Dat is de manier waarop de Nederlandse regering het zal doen. Zij zal dat dus niet extra doen.

De heer Irrgang heeft in tweede termijn nog een vraag gesteld over Israël. Hij heeft mijn woorden behoorlijk vrij geïnterpreteerd. Zo heb ik het niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik het belangrijk vind dat de Nederlandse regering nagaat welke schade aangericht is, ook aan Nederlandse projecten. Daarvan zal ik een inventarisatie maken. De heer Irrgang vroeg vervolgens of ik Israël daarop juridisch zal aanspreken. Ik heb daarover gezegd dat nog helemaal niet vastgesteld is dat dit de oorzaak is en evenmin hoe dat juridisch zit. Wij hebben ons vastgelegd op een onderzoek naar overtreding van het recht. Dat is iets anders dan een land nu al juridisch aanspreken en bij voorbaat een partij voor de verwoestingen verantwoordelijk stellen. Ik zal eerst inventariseren. Dat lijkt mij belangrijk.

De heer Irrgang (SP): Dan hebt u mij misschien niet goed begrepen. U gaat de schade inventariseren en de juridische verwijdbaarheid. Er lopen onderzoeken van de VN naar oorlogsmisdaden van Israëliërs.

Minister Koenders: Zeker.

De heer Irrgang (SP): Er zijn dus zeker serieuze verdenkingen. Voor zover een en ander Israëliërs juridisch te verwijten valt, vraag ik u te proberen om de kosten op Israël te verhalen.

Minister Koenders: Laat mij eerst die inventarisatie doen. Vervolgens zal ik bezien wat ik daarmee doe.

Ik kom op het bloemenproject, waar mevrouw Ferrier naar vroeg. De heer Ormel komt wat dat betreft in zekere zin het vaderschap toe, gezien eerdere moties die hij daarover heeft ingediend.

De voorzitter: Het was een amendement.

Minister Koenders: Een amendement? Nog mooier. Dan moet het immers, want dan staat het al in de wet.

Uit de informatie die ik van de ambassade ontving, blijkt dat er wellicht minder problemen zijn dan mevrouw Ferrier schetste op grond van de informatie die zij heeft gekregen. Uiteraard moet worden nagegaan wat correct is. Ik ben bereid om na te gaan of daarover andere informatie beschikbaar is en kom daarop terug. Hoe dan ook, ik stel voorop dat dit soort projecten voor Gaza essentieel is. Wij zijn tegenstander van een economische boycot van de Gazastrook. Het is wat anders of je samenwerkt met Hamas of niet, maar het kan niet zo zijn dat de totale bevolking daar niet meer kan produceren en consumeren. Wij zullen dan ook alles doen om het produceren en consumeren mogelijk te maken.

Ik geloof dat ik het eens ben met datgene wat gezegd is over de situatie in Cuba. Kansen moeten gegrepen worden. Wij moeten niet voor de muziek uit lopen, maar wel goed kijken naar de dynamiek van het geheel. Ik geloof eerlijk gezegd dat het nog te vroeg is om te zeggen dat er formeel geëvalueerd kan worden om te weten te komen wat die dialoog tot stand heeft gebracht. Wij zijn namelijk net begonnen.

De voorzitter: Ik constateer dat de minister een «paper» heeft toegezegd over de Governance Incentive Tranche van de Europese Commissie. Hij zal deze samen met het verslag van de informele bijeenkomst van de OS-Raad aan de Kamer doen toekomen voor 10 februari 2009. Op die dag zal de Kamer immers een gesprek voeren met Eurocommissaris Michel.

Ik dank de minister voor de beantwoording. Tevens dank ik de staf van de minister, alsmede de mensen op de publieke tribune en de commissieleden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GroenLinks).

Naar boven