Hierbij stuur ik u de appreciatie van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma,
die op 19 januari jl. werd ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken
(Kamerstuk 21 501-02, nr. 2588). In deze aangehouden motie wordt de regering verzocht om het Statuut van Rome te
amenderen op artikel 15 bis, om er voor te zorgen dat de misdaad van agressie een
strafbaar feit wordt wanneer individuele daders van een Staat die geen Partij is de
misdaad van agressie en daarmee samenhangende wreedheden plegen op het grondgebied
van Staten die Partij zijn van het Hof; en wordt de regering tevens verzocht bij Oekraïne
te blijven aandringen zo snel mogelijk partij te worden bij het Internationaal Strafhof.
Artikel 15 bis van het Statuut van Rome heeft betrekking op de uitoefening van rechtsmacht
door het Internationaal Strafhof ter zake van het misdrijf agressie. Het vijfde lid
van dit artikel bepaalt dat het Internationaal Strafhof ten aanzien van een Staat
die geen Partij is bij het Statuut van Rome zijn rechtsmacht niet uitoefent ter zake
van het misdrijf agressie wanneer dit misdrijf door onderdanen van die Staat of op
zijn grondgebied wordt gepleegd. De regering begrijpt de motie van het lid Sjoerdsma
daarom in die zin dat het de regering oproept zich in te zetten voor een amendering
van artikel 15 bis, waardoor het Strafhof in de toekomst ook rechtsmacht zal kunnen
uitoefenen ter zake van het misdrijf agressie wanneer dit misdrijf wordt gepleegd
door onderdanen van een Staat die geen Partij is bij het Statuut van Rome.
Voor het amenderen van artikel 15 bis van het Statuut van Rome moeten twee hordes
worden genomen. Allereerst is krachtens artikel 121, derde lid, van het Statuut van
Rome voor het aannemen van een amendement op het Statuut waarover geen consensus kan
worden bereikt, een tweederde meerderheid van Staten die Partij zijn vereist. Op dit
moment zijn 123 Staten Partij bij het Statuut van Rome, waardoor een amendement op
artikel 15 bis door tenminste 82 Staten moet worden aangenomen. Vervolgens wordt krachtens
artikel 121, vierde lid, van het Statuut van Rome een aangenomen amendement pas voor
alle Staten die Partij zijn van kracht een jaar nadat zevenachtste van hen – thans:
108 Staten – hun akten van bekrachtiging of aanvaarding bij de Secretaris-Generaal
van de Verenigde Naties heeft neergelegd.
De regering hecht veel waarde aan de verdere ontwikkeling van het internationaal recht
ten aanzien van de aanpak van internationale misdrijven. Hoewel het op dit moment
evident is dat er – afgezet tegen bovengenoemde gekwalificeerde meerderheden – onvoldoende
draagvlak bestaat voor amendering van artikel 15 bis van het Statuut van Rome, zal
de regering de ontwikkeling van het internationale krachtenveld hieromtrent nauwlettend
blijven volgen. Daarbij merkt de regering op dat dit krachtenveld sinds de Russische
inval in Oekraïne in beweging is en dat artikel 15bis zal worden geëvalueerd tijdens
een Review Conference die in 2025 zal plaatsvinden.1 De regering acht het daarom opportuun om in de loop van 2024 te beoordelen of het
gelet op de ontwikkeling van het internationale draagvlak zinvol is om met gelijkgezinde
partners een amendementsvoorstel in te dienen die tijdens de Review Conference kan worden behandeld.
Indien de motie echter moet worden gelezen als een verzoek aan de regering om reeds
nu – in het huidige internationale krachtenveld – een voorstel tot wijziging van artikel
15 bis van het Statuut van Rome aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties
voor te leggen, moet de regering de motie ontraden.
Het aanspreken van Oekraïne op een zo snel mogelijke ratificatie van het Statuut van
Rome is staand beleid en de regering laat het oordeel over dit deel van deze motie
daarom aan de Kamer.