21 501–02
Algemene Raad

24 609
Intergouvernementele Conferentie 1996

nr. 169
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 mei 1996

De algemene commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 9 mei 1996 overleg gevoerd met minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Patijn van Buitenlandse Zaken over:

– verslag Algemene Raad van 22/23 april 1996;

– agenda Algemene Raad van 13/14 mei 1996;

– voortgang Intergouvernementele Conferentie (IGC).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Van den Bos (D66) stelde vast dat het gevaar dreigt dat het Nederlands niet meer wordt gehanteerd tijdens de discussies in de informele raden. Hij pleitte ervoor vast te houden aan het 3–3-talenregime (een vertaling vanuit en naar het Duits, Frans en Engels) of het 11-3-talenregime (een vertaling vanuit alle talen naar het Duits, Frans en Engels). De heer Van den Bos voelde er weinig voor dat alleen het Duits, Frans, Engels, Italiaans en Spaans in EU-verband worden gehanteerd.

Wat behelst precies het actieplan ten behoeve van de Russische Federatie? Ten slotte merkte de heer Van den Bos op zich grote zorgen te maken over de houding van Griekenland ten opzichte van de douane-unie met Turkije. Hoe kan de EU ervoor zorgen dat Griekenland zijn blokkerende houding opgeeft?

De heer Houda (PvdA) merkte op dat het Europese Hof Nederland in het ongelijk heeft gesteld als het gaat om de bestuurlijke informatie; hij vond dat dit pleit voor een duidelijker regeling in het EU-verdrag. Hoe oordeelt de staatssecretaris hierover?

Ook de heer Houda wilde graag uitgebreider worden geïnformeerd over de inhoud van het actieplan met de Russische Federatie en de inzet van de EU aan de vooravond van de presidentsverkiezingen in Rusland. De indruk wordt gewekt dat de EU alle kaarten op Jeltsin zet, maar het leek hem gewenst dat er een meer diepgaande analyse van de politieke situatie in Rusland wordt gemaakt. Hoe zal de EU reageren op de mededeling dat Rusland – ondanks de gedane toezeggingen ter zake – de afschaffing van de doodstraf zal uitstellen?

De relatie tussen Griekenland en Turkije blijft een heikele zaak. Hoe oordeelt de regering over de houding van Griekenland, dat elke gelegenheid aangrijpt om de EU-betrekkingen met Turkije te frustreren? Kan de EU bijvoorbeeld een positieve rol spelen door beide partijen ertoe te brengen hun bilaterale problemen voor te leggen aan het Internationale Gerechtshof?

Ten slotte wilde de heer Houda nader geïnformeerd worden over de uitbreiding van de landbouwpreferenties in APS-kader.

Mevrouw Van Rooy (CDA) stelde allereerst vast dat ook dit keer de geannoteerde agenda weer buitengewoon laat is verschenen en bovendien uiterst summier is. Wat dit betreft geeft Buitenlandse Zaken niet bepaald een goed voorbeeld.

Mevrouw Van Rooy sloot zich aan bij de vragen over Rusland en de verhouding tussen Griekenland en Turkije.

Uit de agenda blijkt dat er nog steeds verschil van mening is over de vraag of er met Mexico al dan niet een preferentieel akkoord moet worden gesloten. Welke landen zijn er voorstander van en welke problemen doen zich voor wat betreft de liberalisering van diensten?

Ingaande op de Singapore-conferentie vroeg mevrouw Van Rooy welke richting wordt ingeslagen in de ontwerp-raadsconclusies naar aanleiding van de mededeling van de Commissie over de markttoegang. Zij ging ervan uit dat in ieder geval wordt aangegeven wat er naar de mening van de EU op de agenda in Singapore moet komen. Staat bijvoorbeeld een onderwerp als «handel en arbeidsnormen» op de agenda en hoe oordeelt de regering daarover?

Ten slotte merkte mevrouw Van Rooy op voorstander te zijn van uitbreiding van landbouwpreferenties in APS-kader. Zij benadrukte wel dat er wat dit betreft sprake moet zijn van een evenwichtige aanpak in EU-verband en dat de situatie moet worden vermeden dat er lidstaten zijn die om uitzonderingen vragen waarvoor andere lidstaten dan weer de prijs moeten betalen.

De staatssecretaris zegde toe erop toe te zullen zien dat de geannoteerde agenda's minder summier zijn en als het even kan ook eerder bij de Kamer zullen zijn. Wat dit laatste betreft moet echter worden gewacht totdat het Voorzitterschap de agenda vaststelt.

In informele raden heerst in beginsel een werktalenregime. Als echter een minister geen der werktalen machtig is of als een land vindt dat zijn taal ook gesproken moet worden tijdens informele raden, wordt daaraan tegemoet gekomen. Nu er steeds meer onderhandelingsonderwerpen naar de informele raden worden doorgeschoven, telt de beheersing van de taal en ook de tactiek van het taalgebruik. Soms is het handig om Engels te spreken en soms is het handig eerst vijf minuten in het Nederlands te praten en ondertussen de gedachten te ordenen. Als er echte onderhandelingen plaatsvinden in de informele raden, mag het talenregime echter niets aan duidelijkheid te wensen overlaten. De 3-3-formule dijt in de praktijk vaak uit; de 11-3-formule is in het algemeen wel haalbaar. Iedereen spreekt daarbij Engels, Frans of Duits maar als het echt ingewikkeld wordt, kunnen de onderhandelaars terugvallen op hun eigen taal. De 11-3-formule wordt meestal niet op prijs gesteld door het voorzitterschap als het een landstaal heeft die niet tot de werktalen behoort. Dan is er veelal sprake van een 11-4-formule. Er is grote weerstand om een dergelijke 11-4-formule ook voor de informele raden geformaliseerd te krijgen. Als in EU-verband wordt afgeweken van de 11-3- of 11-4-formule vraagt de Nederlandse onderhandelaar er altijd het Nederlands bij om marginalisering te voorkomen.

De staatssecretaris zegde toe de commissie schriftelijk te informeren over het actieplan ten behoeve van de ontwikkeling van de betrekkingen met de Russische Federatie.

Ook de staatssecretaris zei zich grote zorgen te maken over de houding van Griekenland bij het vormgeven van de betrekkingen tussen de EU en Turkije. Zo langzamerhand overschrijdt Griekenland de grenzen van het acceptabele nu dit land vanwege zijn problemen met Turkije weigert in te stemmen met de MEDA-verordening, die veel bredere implicaties heeft dan alleen de samenwerking met Turkije. Nederland zal alle politieke middelen, die aanvaardbaar zijn in de relaties tussen bevriende landen, aanwenden om Griekenland ervan te overtuigen dat zijn houding niet aanvaardbaar is. Het voorzitterschap zal dit probleem in samenwerking met de andere lidstaten op hoog politiek niveau in Athene aan de orde stellen.

Het arrest van het Europese Hof waarin Nederland ongelijk heeft gekregen over de rechtsbasis van het openbaarheidsregime van de Raad stelt teleur. Wel is er sprake van een tactische winst nu de andere lidstaten zich realiseren dat hier een politiek probleem blijft liggen. De staatssecretaris ging ervan uit dat dit probleem in het kader van de IGC opnieuw aan de orde zal worden gesteld. Nederland wenst het beginsel van openbaarheid van en toegang tot bestuurlijke informatie in het Verdrag vastgelegd te zien. In beginsel dient er openbaarheid te zijn en daarna kunnen eventuele beperkingen bij verordening worden geregeld.

Het gevoelige punt van de preferentiële behandeling van te importeren landbouwprodukten is van de agenda afgevoerd. Met name de zuidelijke lidstaten roeren zich nogal duchtig op dit punt, maar de staatssecretaris zei nadrukkelijk van mening te zijn dat een evenwichtig EU-beleid noodzakelijk is. Hij zei zich er zorgen over te maken dat concessies in de sfeer van de bloementeelt (snijbloemen) door de EU kennelijk nogal gemakkelijk worden verleend. Het zijn redelijke landen als Duitsland en Nederland die daar het meeste last van hebben maar tegelijkertijd ook het minste lawaai maken. De staatssecretaris zegde toe de studie naar de gevolgen van het EU-concessiebeleid voor de Nederlandse glastuinbouw, voorzien van een standpunt van het kabinet, naar de Kamer te sturen.

De discussie over de betrekkingen tussen de EU en Mexico stagneert enigszins. Er zijn drie landen die de dringende wens hebben om toch een preferentieel akkoord aan te gaan: Spanje (historische banden), het Verenigd Koninkrijk (toegang op de belangrijke Mexicaanse markt) en Zweden. De verwachting is dat Europese dienstverleners minder gemakkelijk toegang tot de Mexicaanse markt zullen verkrijgen en met dat gegeven moet rekening worden gehouden bij de samenstelling van het onderhandelingspakket.

De EU heeft nog geen standpunt bepaald over de samenstelling van de WTO-agenda. De interne discussies zijn nog niet afgerond en het leek de staatssecretaris beter eerst de voorstellen van de Commissie af te wachten alvorens zelf initiatieven te ontplooien.

De heer Weisglas (VVD) constateerde dat er inmiddels drie zittingen van de persoonlijke vertegenwoordigers hebben plaatsgevonden. Hij had er begrip voor dat de Kamer geen verslag krijgt van die zittingen, maar zei toch wel enigszins verbaasd zijn over het feit dat er in de media berichten zijn verschenen over bedoelde vergaderingen. Volgens enkele kranten heeft de staatssecretaris gezegd dat meerderheidsbesluitvorming in de EU op het terrein van de buitenlandse politiek zeer onwaarschijnlijk is omdat een aantal lidstaten wil vasthouden aan het vetorecht. Kloppen deze berichten? Dat zou betekenen dat de internationale solidariteit met het VVD-standpunt groeiende is, zei de heer Weisglas.

De heer Weisglas wees er nogmaals op dat het onderwerp «werkgelegenheid» ten onrechte de status van verdragstitel zou krijgen. Gelukkig is ook het kabinet van mening dat verantwoordelijkheden voor problemen die de lidstaten zelf moeten oplossen niet mogen worden doorgeschoven naar de EU. Aan het adres van welke landen is deze waarschuwing gericht? Hij ging ervan uit dat Nederland de bekende voorwaarden (geen extra bevoegdheden en financiële middelen voor de werkgelegenheid naar de EU en het vasthouden aan de EMU-criteria) naar voren heeft gebracht. Hoe is hierop gereageerd door de andere onderhandelingspartners?

Hebben de landen, die zeer huiverig zijn voor een aanscherping van de subsidiariteitstoets, negatief gereageerd op de goede Nederlandse gedachten op dit punt, zoals verwoord in de vierde IGC-nota?

EU-commissaris Van den Broek heeft gezegd dat na vertrek van de Amerikanen uit voormalig Joegoslavië in de regio een Europese IFOR moet worden gestationeerd. De heer Weisglas zei deze opmerking zeer voorbarig te vinden en het er ook inhoudelijk niet mee eens te zijn. Bovendien is de heer Van den Broek bepaald niet de eerst aangewezene om uitspraken te doen over militair optreden van de EU. Hoe oordeelt de minister hierover?

In de brief die de minister zeer onlangs de Kamer heeft doen toekomen staat dat de Algemene Raad van 22 april jl. de conclusie heeft getrokken dat het huidige EU-beleid ten aanzien van Iran (kritische dialoog) verdient te worden voortgezet. Waarom staat deze belangrijke conclusie niet in het raadsverslag? Uit antwoorden op schriftelijke vragen blijkt dat de EU-ministers het erover eens waren dat specifieke gevoeligheden zouden kunnen worden vermeden indien in de periode tot aan de verkiezingen in Israël van bezoeken aan dat land zou worden afgezien. Zoiets had indertijd toch ook in een verslag kunnen worden meegedeeld?

De minister wees er per interruptie op dat hierover tijdens de lunch is gesproken, dat er geen beslissing is genomen en ook dat het niet de bedoeling was dat dit naar buiten zou komen. Het is evident: als iemand gevoeligheden wil vermijden, zet hij dat niet in de krant.

Mevrouw Van Rooy (CDA) constateerde dat de eerste ministeriële IGC-zitting onbevredigend is verlopen. Er was te weinig tijd en er waren te veel onderwerpen. Denkt de minister dat zich dat tijdens de eerstvolgende zitting weer zal voordoen? Zij vond het verslag van de zitting overigens buitengewoon summier en drong aan op ruimere en meer adequate informatie.

In het verslag staat dat de meeste ministers wat betreft de werkgelegenheid een nieuwe verdragstitel hebben bepleit waarin afspraken worden vastgelegd zoals die in de praktijk al sinds de Europese Raad van Essen tussen de lidstaten zijn gemaakt. Deze passage geeft duidelijk de overbodigheid van een dergelijke verdragstitel aan. Een werkgelegenheidsbeleid is van belang, maar kan nu al worden gevoerd. Welke landen dringen precies aan op een veel substantiëlere werkgelegenheidsparagraaf?

Er is kennelijk bereidheid om een algemene non-discriminatieclausule in het verdrag op te nemen. Is de minister ook niet van mening dat een dergelijke clausule niet op gespannen voet mag staan met de Nederlandse wetgeving inzake gelijke behandeling?

De minister wees er bij interruptie op dat de regering niet voornemens is zaken te bepleiten die strijdig zijn met de nationale wetgeving. Als er al sprake is van strijdigheid door de inbreng van andere lidstaten, zal dat ongetwijfeld ter discussie worden gesteld in de Kamer.

Mevrouw Van Rooy (CDA) vroeg verder of de minister iets dieper kan ingaan op de kwestie van de sanctionering. Uit het verslag valt niet op te maken of er sprake is van een toenadering tussen de onderhandelende partijen; of was de ministeriële zitting niet meer dan een herhaling van eerder ingenomen standpunten en het opbouwen van een eigen onderhandelingspositie?

Mevrouw Van Rooy sprak vervolgens de hoop uit dat de staatssecretaris wat betreft de transparantie van de besluitvorming zal vasthouden aan het Nederlandse standpunt ter zake en het ook met verve zal uitdragen.

Kort ingaande op de situatie in voormalig Joegoslavië vroeg mevrouw Van Rooy of naar verwachting van de minister de termijnen van het in Dayton vastgelegde verkiezingsschema zullen worden gehaald.

Hoe oordeelt de minister over het recente besluit van de Palestijnse Raad met betrekking tot het handvest van de PLO? Zal er in de Algemene Raad worden gesproken over het onderzoek naar de Israëlische beschietingen van Libanon? Mevrouw Van Rooy zei ten slotte enigszins verbaasd te zijn over de positieve woorden in de «declaration de l'Union Europeenne sur le Liban» over de bemiddelingsrol van Frankrijk in het Midden-Oosten. Het is immers duidelijk dat Frankrijks solo-optreden de positie van de EU geen goed heeft gedaan.

De heer Houda (PvdA) merkte op dat in de discussie over de verankering van de fundamentele rechten van de mens in de EU-rechtsorde ook de mogelijkheid van sancties jegens de lidstaten die deze rechten schenden aan de orde is. Aan welk soort sancties wordt gedacht en dreigen er geen doublures te ontstaan met de sancties die het Europese Hof kan opleggen?

Frankrijk heeft besloten toe te treden tot alle militaire activiteiten van de NAVO en de nieuwe Spaanse regering heeft aangekondigd Frankrijk hierin te volgen. Dit geeft een nieuwe impuls aan de totstandkoming van een Europese pijler binnen de NAVO. Ziet de minister aanleiding om tegen deze achtergrond de ontwikkeling van een eigen EU-defensiebeleid te beoordelen en de Kamer hieromtrent te informeren?

Na de succesvolle donorconferentie is het zaak dat de hulp aan voormalig Joegoslavië snel en effectief kan worden aangewend. Hoe is een en ander te bespoedigen zonder afbreuk te doen aan de Dayton-afspraken? De heer Houda wees in dit verband op verontrustende berichten over het functioneren van de Commissie in dezen.

De PvdA-fractie is geschokt door berichten in de media over het rapport van de VN-onderzoekscommissie die zich heeft gebogen over de Israëlische beschietingen van de VN-basis in Cana. Beschikt de minister over dat rapport? Als sprake is van een bewuste beschieting van de VN-basis, moet het «onaanvaardbaar» worden uitgesproken en dient de VN-Veiligheidsraad een scherpe veroordeling uit te spreken. VN-missies dienen immers overal ter wereld op bescherming te kunnen rekenen. Zonder bij te willen dragen aan enige vorm van polarisatie in het huidige vredesproces en nog zonder een hard bewijs van Israëlische opzet in dezen, moest de heer Houda voorshands toch constateren dat op grond van het niveau van de Israëlische verkenningscapaciteit en de lange duur en precisie van de beschietingen Israël in belangrijke mate verantwoordelijk moet worden geacht voor het grote aantal onschuldige slachtoffers in en rond de VN-basis in Cana. De risico's voor onschuldige burgers en VN-personeel die Israël kennelijk genomen heeft, staan in geen verhouding tot de aangebrachte schade door de raketten van de Hezbollah. Van Israël mag in dit stadium een constructieve opstelling worden verwacht, zeker als het gaat om het verbeteren van de communicatielijnen tussen zijn militaire commandanten en de VN-missies.

Ziet de minister aanleiding om de situatie in Liberia opnieuw aan de orde te stellen in de Algemene Raad?

Ten slotte vroeg de heer Houda of de Kamer de beschikking kan krijgen over het eindverslag van de commissie-Kahn over racisme en vreemdelingenhaat. In welke zin moet volgens de minister het EU-verdrag in dezen worden aangepast?

De heer Van den Bos (D66) merkte allereerst op dat zijn verwarring over de status van het Benelux-memorandum door enkele uitlatingen van bewindslieden eerder is vergroot dan verkleind. Minister Voorhoeve liet namelijk onlangs weten dat het memorandum een perspectief voor de lange termijn voor een gezamenlijk optreden van de EU schildert. Is het memorandum nu bedoeld voor de IGC of voor de lange termijn? Staatssecretaris Patijn heeft verklaard dat meerderheidsbesluitvorming op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid kansloos is, terwijl in het Benelux-memorandum gedacht wordt aan besluitvorming bij meerderheid. Waarom denkt de regering aan kansloze opties?

Het is op zich niet zo'n ramp dat veel lidstaten huiverig zijn voor een aanscherping van de subsidiariteitstoets. Veel ernstiger zou het zijn als het voorstel met betrekking tot een ontvankelijkheidsdebat, ook als er slechts één lidstaat voorstander van is, algemene instemming krijgt. Dat is immers een open uitnodiging aan lidstaten om bepaalde zaken te traineren.

Hoe oordelen de lidstaten van de EU over de vraag of Kroatië lid kan worden van de Raad van Europa? Daaraan voorafgaand moet uiteraard de vraag worden gesteld welk standpunt de minister inneemt.

Ten slotte zei ook de heer Van den Bos verbaasd te zijn over de lovende woorden over de Franse bemiddelingspogingen in het Midden-Oosten. Hoe oordeelt de minister over deze pogingen en over de pogingen van de EU en de VS? Als lidstaten afzonderlijk effectiever kunnen optreden dan het voorzitterschap van de EU, trekt dat een zware wissel op de toekomst van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en dus ook op de discussie hierover in IGC-verband.

De minister merkte allereerst op dat de Kamer een verslag zal ontvangen van zijn rondreis door Bosnië en Kroatië. Wel wilde hij nu al zeggen dat er enorm veel afhangt van de verkiezingen in Mostar. Naar verwachting zal het verkiezingsschema worden gehaald, maar als dat echt niet haalbaar blijkt, zal er enig uitstel moeten worden geboden. Er moet rekening worden gehouden met verlenging van het mandaat, al was het maar om ervoor te zorgen dat de machtsvorming na de verkiezingen op een fatsoenlijke manier gestalte krijgt.

Kernvraag is niet of Kroatië voldoet aan de mensenrechtencriteria voor toetreding tot de Raad van Europa; er kan veel van Kroatië worden gezegd, maar niet dat het minder voldoet aan die criteria dan Rusland. Nederland verzet zich dan ook niet tegen toelating van Kroatië tot de Raad van Europa, maar vraagt zich wel af het verstandig is nú een besluit te nemen en of niet beter nog een paar maanden kan worden gewacht gezien het feit dat Kroatië met twee andere staten de opdracht heeft om in zeer moeilijke omstandigheden vrede te realiseren, of althans een labiele en voorlopige vrede een definitief karakter te geven. Is het verstandig om Kroatië uit die drie-eenheid te tillen en toe te laten treden tot de Raad van Europa? Deze vraag is zeer ter zake, ook al kunnen er verschillende antwoorden op worden gegeven. Het is in ieder geval niet de bedoeling om Kroatië in de strafkamer te plaatsen. Hopelijk zal er na een dialoog in EU-kader een gezamenlijke conclusie kunnen worden getrokken, maar Nederland zal in ieder geval niet op eigen houtje een bepaalde oplossing blokkeren.

Het is inderdaad onbevredigend als wel in de media maar niet in het verslag melding wordt gemaakt van de resultaten van besprekingen tussen permanente vertegenwoordigers. Soms wordt echter over een bepaald onderwerp gesproken dat echter over de eerstvolgende ministeriële raad wordt heengetild en waarvan dus ook geen melding wordt gemaakt in het verslag. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat de pers meer informatie ontvangt dan de Kamer. Vergeleken met de andere lidstaten wordt Nederland overigens nog altijd zeer goed geïnformeerd over het IGC-proces, maar als verbeteringen in de informatieverstrekking mogelijk zijn, zullen ze zeker worden aangebracht.

De eerste ministeriële IGC-zitting was inderdaad weinig bevredigend. Standpunten werden herhaald en er werd geen echte discussie gevoerd. De minister zei geprotesteerd te hebben tegen het feit dat er zo weinig tijd was voor de deelnemers om hun visie op de diverse thema's uiteen te zetten. Op voorstel van Nederland zullen enkele onderwerpen worden geclusterd om de weinige tijd effectiever te kunnen gebruiken. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap zal in ieder geval op een andere wijze te werk worden gegaan, want de echte onderhandelingen worden gevoerd door de ministers en worden voorbereid door de permanente vertegenwoordigers.

Dat er een paragraaf over werkgelegenheid in het Verdrag wordt opgenomen, staat buiten kijf. Rekening houdend met dat gegeven moet ervoor worden gezorgd dat de paragraaf niet te veel verwachtingen wekt en vooral de taak tot uitdrukking brengt waarvoor de EU zich gesteld ziet. Het opnemen van een dergelijke paragraaf heeft naast een functionele ook een symbolische betekenis, waaraan overigens door de ene lidstaat meer betekenis wordt gehecht dan de andere. Het zijn met name Zweden, Denemarken, Oostenrijk en België die prijs stellen op opneming van een werkgelegenheidsparagraaf. In het algemeen wordt ingestemd met de voorwaarden die Nederland daaraan verbindt.

De regering is van mening dat de subsidiariteit zo zichtbaar mogelijk moet worden gemaakt. Vandaar ook het voorstel om een ontvankelijkheidsdebat te houden. Helaas is er tot nu toe weinig steun voor dit voorstel.

De staatssecretaris heeft vastgesteld dat de kans op substantiële verbreding van meerderheidsbesluitvorming gering is. Hij constateerde dat een aantal landen grote aarzelingen heeft om het vetorecht op te geven, maar dat tegelijkertijd het vetorecht als een verlammend instrument wordt ervaren. In het door de heer Van den Bos bedoelde krantebericht wordt ten onrechte vermeld dat de staatssecretaris van mening is dat meerderheidsbesluitvorming van de baan is. Nederland acht uitbreiding van de meerderheidsbesluitvorming nog steeds wenselijk.

Het leek de minister verstandig de uitspraken van commissaris Van den Broek over een Europese IFOR voor diens rekening te laten. Wel benadrukte hij dat de EU haar handelen niet volledig mag laten bepalen door de houding van de VS, want het is immers in de eerste plaats een Europese aangelegenheid. In de VS wordt met het oog op de komende verkiezingen over dit onderwerp niet vrijelijk gesproken en ook daarom vond de minister het niet raadzaam om uitgebreid op dit onderwerp in te gaan. Elke mededeling kan immers onbedoelde negatieve effecten hebben.

De bewindsman stelde met vreugde vast dat de Benelux binnen de IGC zeer effectief opereert.

In samenwerkingsovereenkomsten met derde landen worden in het algemeen sanctiebepalingen opgenomen die van kracht worden als de mensenrechten in die landen worden geschonden. Nederland is altijd van mening geweest dat van het morele recht om dergelijke sancties toe te passen alleen maar sprake kan zijn als de mensenrechten in de EU-lidstaten zelf optimaal worden geëerbiedigd. Het moet dus mogelijk zijn dat in voorkomende gevallen die lidstaten elkaar een spiegel voorhouden. De bevoegdheden van de EU en de te volgen procedure dienen in het Verdrag te worden geregeld. Bedacht moet worden dat de EU in de komende vijftien jaar een meer heterogeen karakter zal krijgen en dat er landen bij komen waar de democratische orde en de rechtsregels niet zo diep geworteld zijn als in de huidige EU. Het spreekt voor zich dat beslissingen ter zake niet strijdig mogen zijn met uitspraken van het Europese Hof.

De bewindsman zegde toe na te zullen gaan wat de status is van het rapport van de VN-onderzoekscommissie die zich heeft gebogen over de Israëlische beschietingen in Libanon. Als het rapport openbaar is, zal het naar de Kamer worden gestuurd, voorzien van een reactie van het kabinet. Er is terechte kritiek geuit op de rol van Frankrijk in het vredesproces in het Midden-Oosten. Die kritiek was vooral procedureel van aard. De minister benadrukte dat hij geen inhoudelijke kritiek op de rol van Frankrijk heeft geleverd. In de verklaring wordt daarover positief geoordeeld, omdat achteraf is gebleken dat de Fransen goed werk hebben verricht. Dat heeft vooral te maken met het gegeven dat zij meer dan de Amerikanen toegang hebben tot een factor van gewicht, te weten Iran. Al met al heeft Frankrijk een constructieve rol gespeeld bij het tot stand brengen van een overeenkomst. Dit alles laat onverlet dat Frankrijk in procedureel opzicht niet netjes heeft gehandeld.

De minister benadrukte dat het kabinetsstandpunt met betrekking tot de relatie EU-WEU niet is gewijzigd en dat er over de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten geen verschil van mening bestaat. Aan het adres van de heer Van den Bos merkte hij op dat in de IGC een procedure wordt afgesproken voor de langere termijn. De minister gaf overigens toe dat het Benelux-memorandum op dit onderdeel niet uitblinkt in helderheid.

De minister zegde toe de commissie een korte notitie over Liberia te doen toekomen. Hij zag geen reden om dit onderwerp op de agenda van de eerstvolgende ministeriële raad te plaatsen.

De bewindsman deelde vervolgens mee nog geen definitief standpunt te hebben bepaald over het voorstel van de commissie-Kahn met betrekking tot een eigen observatorium voor mensenrechtenschendingen. Voorop staat dat overlappingen moeten worden vermeden. Met de heer Primakov is in tegenstelling wat in persberichten werd vermeld wel gesproken over de mensenrechten in de Russische Federatie. Dat betrof onder andere de afschaffing van de doodstraf. Primakov heeft duidelijk gemaakt dat dit een moeilijke zaak is. Het streven is wel gericht op een dergelijke afschaffing, maar het feit dat er binnenkort verkiezingen zijn in Rusland zal ongetwijfeld van doen hebben met een terughoudende opstelling van de Russische autoriteiten op dit punt. Primakov heeft gewezen op de toenemende criminaliteit in zijn land en ook op het feit dat er nog steeds leden van de Raad van Europa zijn die de doodstraf nog niet officieel hebben afgeschaft; bovendien wordt in veel VS-staten de doodstraf nog tot uitvoer gebracht. Dit alles maakt het er niet gemakkelijker op afschaffing van de doodstraf op afzienbare termijn te realiseren.

De voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken,

Ter Veer

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Traa

De griffier van de algemene commissie voor Europese Zaken,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Weisglas (VVD), Terpstra (CDA), Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ter Veer (D66), voorzitter, Ybema (D66), Van Middelkoop (GPV), Leers (CDA), Sipkes (GroenLinks), Van Rooy (CDA), Woltjer (PvdA), ondervoorzitter, Hendriks, Voûte-Droste (VVD), Schuurman (CD), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Rouvoet (RPF), Van Waning (D66), Houda (PvdA), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Traa (PvdA), Blaauw (VVD), Verhagen (CDA), Van der Ploeg (PvdA), De Jong (CDA), Deetman (CDA), De Graaf (D66), Van den Berg (SGP), Van der Hoeven (CDA), M.B. Vos (GroenLinks), Hillen (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Boogaard (groep-Nijpels), O.P.G. Vos (VVD), Poppe (SP), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Roethof (D66), Crone (PvdA), Verbugt (VVD), Leerkes (Unie 55+), Hoekema (D66), Adelmund (PvdA), Lilipaly (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa (PvdA), ondervoorzitter, Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Bukman (CDA), voorzitter, Boogaard (groep-Nijpels), Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Deetman (CDA), Hendriks, Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD).

Naar boven