21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1578 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 januari 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 15 januari 2016 over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken inzake handelsvraagstukken op 2 februari 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1576).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 januari 2016 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 26 januari 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De Adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven van de Minister over de Raad Buitenlandse Zaken Handel. De leden van de VVD-fractie hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven die de Minister onlangs de Kamer toezond. Met name over de belangrijke stappen die zijn gezet tijdens de 10e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Nairobi en de toelichting op de totstandkomingsprocedure van handelsverdragen. Graag willen zij het onderstaande inbrengen.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de RBZ Handelsraad en aanverwante stukken. De leden betreuren het dat ervoor gekozen is om het algemeen overleg om te zetten in een schriftelijk overleg, gezien de hoeveelheid nieuwe informatie op het gebied van handelsverdragen en andere belangrijke thema’s, waaronder de potentiële vrijemarkteconomiestatus van China. De leden gaan ervan uit dat het omzetten van algemene overleggen RBZ Handelsraad in schriftelijke overleggen geen staande praktijk wordt, en waarschuwen ervoor dat een dergelijk patroon het democratische debat over relevante onderwerpen depolitiseert en ondermijnt.

De leden van de SP-fractie hebben zeer genoten van de eindejaarsuitzending van Arjen Lubach, waar onder meer de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te gast was. Zij vragen om een afschrift van de beloftes die genoemde Minister tijdens de uitzondering schriftelijk bevestigd heeft.

Antwoord van het kabinet:

In de bijlage1 vindt u de ondertekende briefjes uit de uitzending van Arjen Lubach met de beloftes dat investeringsbescherming in CETA aangepast moet worden en dat TTIP niet mag leiden tot verlaging van standaarden op het gebied van dierenwelzijn en voedselveiligheid. Het kabinet heeft deze beloftes eerder ook al in de Eerste en Tweede Kamer gedaan in verschillende debatten en in Kamerbrieven.

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor het toezenden van de stukken en hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de RBZ/Handelsraad.

Tevens wensen deze leden de Minister veel succes als voorzitter van alle raden die zij in het komende half jaar namens Nederland zal voorzitten.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de RBZ-Handelsraad en van de overige geagendeerde stukken. Zij willen graag nog een enkele vraag stellen.

WTO/post-Nairobi

De leden van de VVD-fractie juichen toe dat afspraken zijn gemaakt over het afschaffen van exportsubsidies in de landbouwsector. Te meer omdat de Europese Unie dit al enige tijd geleden gedaan heeft en er alleen een level playing field kan ontstaan als andere landen dit voorbeeld volgen. Kan de Minister een tijdpad schetsen van de termijnen die zijn afgesproken om deze subsidies geheel af te schaffen? En is meer inzicht te geven in wat deze maatregel Nederland en Europa concreet oplevert? Bestaan er bijvoorbeeld ramingen van extra marktaandeel en/of handelsinkomsten die gegenereerd kunnen worden door deze maatregel?

Antwoord van het kabinet:

Tijdens de Ministeriële Conferentie in Nairobi zijn afspraken gemaakt over de afschaffing van exportsubsidies op landbouwproducten door alle WTO-leden. Voor ontwikkelde landen geldt afschaffing van de exportsubsidies per direct, dat wil zeggen per 19 december 2015. Voor ontwikkelingslanden geldt volledige afschaffing per 31 december 2018.

De Europese Commissie is op dit moment bezig met het analyseren wat deze maatregel voor invloed heeft op de EU. Het is de verwachting dat de uitfasering van exportsubsidies voor landbouwproducten uit met name Zwitserland, Noorwegen, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland positieve gevolgen voor de Europese landbouwsector met zich meebrengt.

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enige onzekerheid over hoe realistisch het is dat alle landen deze maatregel daadwerkelijk op een constructieve manier gaan doorvoeren? Neem bijvoorbeeld landen met grote belangen zoals China en India. Bestaan er (nog) manieren waarop landen onder de radar onder de gemaakte afspraken uit kunnen komen? Zo ja, kan de Minister daarvan voorbeelden geven en bestaan er manieren om de risico’s hierop af te dichten?

Antwoord van het kabinet:

Het monitoren van de implementatie van WTO-akkoorden is een van de belangrijkste taken van WTO-leden. Het principe van transparantie is hierbij uitermate belangrijk. Op basis van het landbouwakkoord dienen leden aan de WTO te notificeren over hun gebruik van bijvoorbeeld exportsubsidies. Deze notificaties worden besproken in de reguliere WTO-comités. Als wordt vastgesteld dat een land verzuimt zich te houden aan zijn WTO-verplichtingen, kan dit in de reguliere WTO-comités worden aangekaart. In veel gevallen werkt dit mechanisme om gebrekkige implementatie een halt toe te roepen. Als een WTO-lid volhardt in het schenden van de WTO-regels is het mogelijk om de zaak aan de geschillencommissie van de WTO voor te leggen.

Tijdens het vorige algemeen overleg over de RBZ Handelsraad heeft de Kamer met de Minister gesproken over transparantie binnen de WTO.

De Minister schreef destijds te verwachten dat slechts een deelakkoord mogelijk zou zijn op dit terrein, meer specifiek gericht op visserijsubsidies. Ten aanzien van antidumpingmaatregelen, horizontale subsidies en regionale handelsakkoorden zou meer terughoudendheid worden betracht. Kan de Minister meer informatie geven over wat tijdens de Ministeriële Conferentie besproken en besloten is ten aanzien van dit thema? Zijn de verwachtingen van de Minister uitgekomen en hoe schat zij in dat de toekomst eruit ziet op dit punt?

Antwoord van het kabinet:

In de aanloop naar de WTO Ministeriële Conferentie zijn door verschillende partijen voorstellen gedaan om tot nieuwe transparantie-afspraken te komen. Geen van deze voorstellen werd breed gesteund, maar ze zijn toch op de agenda gehouden. De verwachting was dat met name over visserijsubsidies nieuwe afspraken konden worden gemaakt. Tijdens de Conferentie werd duidelijk dat hierover ook op politiek niveau geen overeenstemming zou worden bereikt door de WTO-leden. Vervolgens is besloten hieraan na de Conferentie verder te werken.

Nu de Ministeriële Conferentie voorbij is zullen de onderhandelingen in het kader van de Doha Ontwikkelingsagenda de komende maanden in een langzaam tempo worden hervat. Hierbij is de situatie van voor de Conferentie onveranderd: pas na voortgang op het landbouwdossier ontstaan mogelijkheden om op andere dossiers, zoals transparantie over WTO Regels, tot afspraken te komen.

De Minister schrijft dat de Information Technology Agreement wordt uitgebreid. Wederom goed nieuws, maar wat dit concreet oplevert voor Nederland is de leden van de VVD-fractie nog niet duidelijk. Kan de Minister hier inzicht in geven? In één van de brieven staat genoemd dat het voor de consument lagere prijzen voor eindproducten gaat opleveren en voor de producent lagere prijzen voor halffabricaten. Is er iets bekend over de totaalbedragen die vrijkomen door dit akkoord?

Antwoord van het kabinet:

Het CBS heeft uitgerekend dat de Nederlandse uitvoer van producten die onder ITA-II vallen in 2014 ongeveer 49 miljard euro bedroeg. De invoer bedroeg in datzelfde jaar ongeveer 40 miljard euro. Dit resulteert in een positieve handelsbalans voor de toegevoegde ITA-producten van 9 miljard euro. Nu de tarieven op deze producten zullen worden afgebouwd wordt de handel in IT-producten gestimuleerd. Dit zal naar verwachting leiden tot een competitievere exportsector en een toename van de Nederlandse uitvoer van IT-producten. Een precieze schatting van de totaalopbrengsten van dit akkoord is in dit stadium niet mogelijk.

Daarnaast vinden besprekingen plaats over het Verdrag inzake de handel in diensten. De leden van de VVD-fractie juichen de voortgang op dit terrein toe. Kan de Minister een tijdpad schetsen van de stappen die binnen de onderhandelingen nog genomen gaan worden?

Antwoord van het kabinet:

In het najaar van 2015 hebben de drie voorzitters van de onderhandelingen, de Europese Unie, de Verenigde Staten en Australië, een gezamenlijk tijdspad opgesteld, met als doel de onderhandelingen eind 2016 te kunnen afronden. Volgens dit tijdspad zijn tot en met september 2016 vijf onderhandelingsrondes gepland.

De eerstkomende onderhandelingsronde zal plaatsvinden van 31 januari tot en met 5 februari, en richt zich op digitale handel, telecommunicatie, kennismigratie, en financiële diensten. Vervolgens zijn er onderhandelingsrondes tijdens de tweede week van april, laatste week van mei, tweede week van juli, en de derde week van september.

En marge van het World Economic Forum vond op zaterdag 23 januari een ministeriële ontmoeting plaats tussen de Ministers van handel van de landen die aan de onderhandelingen deelnemen. Tijdens deze ministeriële ontmoeting hebben de Ministers bevestigd te streven naar afronding van de onderhandelingen in 2016. Tevens zijn er afspraken gemaakt over de verschillende tussenstappen die daartoe genomen moeten worden. Zo is overeengekomen dat uiterlijk in mei partijen een herzien aanbod voor markttoegang indienen.

De Minister schrijft ten slotte over de ruimte voor nieuwe onderwerpen op de WTO-agenda. Als voorbeeld wordt e-commerce genoemd. Zijn er buiten dit voorbeeld andere nieuwe thema’s waarover het kabinet zou willen onderhandelen en die voorheen uitgesloten waren? Zo ja, om welke thema’s gaat het en kan de Minister haar antwoord beargumenteren?

Antwoord van het kabinet:

De WTO-akkoorden GATT (1994) inzake de handel in goederen en GATS (1995) inzake de handel in diensten zijn inmiddels meer dan twintig jaar oud. De internationale handel heeft echter niet stilgestaan. De afgelopen twintig jaar zijn er ontwikkelingen geweest die vragen om multilaterale afspraken. Voor de relevantie van de onderhandelingen is het belangrijk dat de onderhandelingsagenda de huidige en toekomstige uitdagingen van de economie adresseert.

In 1996 bij de Ministeriële Conferentie in Singapore is een aantal van deze thema’s op de multilaterale agenda gezet, de zogenaamde Singapore-issues. Het ging toen om handel en investeringen, handel en publieke aanbestedingen, handel en mededinging en handelsfacilitatie. Alle onderwerpen, behalve handelsfacilitatie, zijn in 2004 weer van de agenda gehaald toen bleek dat er te weinig animo was binnen de WTO om hierover verder te spreken. Deze onderwerpen zijn wat het kabinet betreft nog steeds relevant. Het kabinet zou het een goede ontwikkeling vinden als deze onderwerpen multilateraal worden geadresseerd.

Een ander thema waarbij een multilaterale benadering past is duurzaamheid. In onderhandelingen over bilaterale handelsverdragen, zoals TTIP of het handelsverdrag met Japan, streeft de EU naar afspraken over duurzaamheid. Als binnen de WTO minimumstandaarden overeengekomen kunnen worden, zou dat bijdragen aan de verduurzaming van handel wereldwijd.

De leden van de VVD-fractie hebben vorige keer aangegeven bezorgd te zijn dat WTO-onderhandelingen over bestaande thema’s die al niet vlot lopen, nog verder in de verdrukking komen door het agenderen van nieuwe onderwerpen. Hoe gaat de Minister zich ervoor inspannen dat dit niet het geval zal zijn?

Antwoord van het kabinet:

In de Ministeriële Verklaring is opgenomen dat op verkennende basis kan worden gekeken naar nieuwe onderwerpen voor onderhandelingen in multilateraal verband.

Deze onderwerpen kunnen alleen geagendeerd worden als alle WTO-leden hiermee akkoord gaan. Het is de inschatting van het kabinet dat dit het komende jaar nog niet zal gebeuren. Veel ontwikkelingslanden hebben eerder aangegeven geen behoefte te hebben aan het agenderen van andere onderwerpen.

Nieuwe thema’s kunnen eveneens onderwerp zijn van onderhandelingen in plurilateraal verband. Een deel van de WTO-leden onderhandelt dan over een onderwerp, waarin deze leden een belang hebben. Een voorbeeld hiervan is de pas overeengekomen uitbreiding van het Information Technology Agreement. In plurilateraal verband kunnen nieuwe afspraken gemaakt worden zonder de Doha Ontwikkelingsagenda in de weg te staan.

De leden van de PvdA-fractie zijn erg blij met de voortgang op de Doha-ontwikkelingsagenda die afgelopen najaar in Nairobi is geboekt. Het is bemoedigend om te lezen dat de eerste bindende afspraken zijn gemaakt om te stoppen met exportsubsidies op landbouw. Voor de leden van de PvdA-fractie is het belangrijk zo snel mogelijk een einde te maken aan deze subsidies, met name gezien de negatieve en bovenal oneerlijke impact die het heeft op ontwikkelingslanden. In dit licht is er ook tevredenheid over het opheffen van steunmaatregelen voor katoenproductie omdat dit voor diverse Afrikaanse landen een gelijkwaardigere positie op de wereldmarkt oplevert.

Het is voor de leden van de PvdA-fractie een goed teken dat er brede steun is om de onderhandelingsstructuur verder te hervormen en daarbij nieuwe onderwerpen bespreekbaar te maken. Nederland als EU-voorzitter trekt deze zogenoemde «post-Nairobi discussie» het komende half jaar. Een eerste goede stap is de overeengekomen tekst om bij voedselhulp beter te kijken naar de (lange) termijn effecten daarvan op de lokale markten, en hoe deze markten juiste te versterken in plaats van te verstoren. Kan de Minister aangeven waar voor haar verdere prioriteiten liggen in deze discussie? En is zij bereid zich, ondanks de Nederlandse positie van EU-voorzitter, zo proactief mogelijk op te stellen om het Nederlandse hulp- en handelsbeleid beter ingebed te krijgen in toekomstige handelsafspraken?

Antwoord van het kabinet:

De Ministeriële Verklaring roept de WTO-leden op om – naast de multilaterale onderhandelingen over de onderwerpen op de Doha Ontwikkelingsagenda – met voorstellen te komen voor mogelijke herzieningen van de onderhandelingsstructuur. Ook biedt de Ministeriële Verklaring ruimte om te verkennen welke onderwerpen op de multilaterale agenda zouden moeten staan. Nieuwe onderwerpen kunnen pas daadwerkelijk worden geagendeerd als de WTO-leden daarmee unaniem instemmen.

Tijdens het EU-voorzitterschap wil het kabinet deze discussie voeren binnen de Europese gremia, zoals het Handelspolitiek comité van de Raad en de (informele) Raden voor Buitenlandse Zaken over handelsvraagstukken. Tijdens het voorzitterschap zal de rol van Nederland vooral faciliterend zijn. Binnen de EU hebben verschillende lidstaten een positie die dicht tegen die van Nederland zit.

Het kabinet vindt het multilaterale handelssysteem het meest geschikte forum om afspraken te maken over de kaders van het handelsbeleid. Het «één-land-één-stem»-principe schraagt het draagvlak voor de WTO-onderhandelingen.

Daarnaast hebben afspraken die gemaakt worden met 164 WTO-leden, door hun reikwijdte, direct een groot effect op de wereldhandel. Ten slotte kunnen landen onderlinge geschillen oplossen door ze voor te leggen aan de geschillencommissie van de WTO. In het kader van eenduidige regels en voorspelbaarheid zijn een goed werkende WTO en regels geënt op bestaande WTO-afspraken daarom van groot belang.

Het kabinet hecht eraan dat de WTO-onderhandelingen leiden tot nieuwe danwel verbeterde internationale handelsregels. Dit is wenselijk omdat zo de positie van de WTO als hoeder van het internationale handelssysteem wordt veiliggesteld. In de huidige Doha Ontwikkelingsagenda is de voortgang beperkt. Het kabinet vindt daarom de herziening van de onderhandelingsstructuur prioritair. Hierbij willen we het inclusieve karakter van de onderhandelingen in stand houden en de positie van minder ontwikkelde landen niet uit het oog verliezen.

In september vorig jaar hebben de leden Agnes Mulder en Omtzigt van de CDA-fractie vragen gesteld over douaneheffingen door de Turkse overheid (2015Z14745). De Minister schrijft in haar beantwoording dat door de maatregelen «de Europese en Nederlandse export wordt geraakt» en «dat de EU haar zorgen hierover heeft geuit in verschillende fora». De signalen die de leden van de CDA-fractie bereiken, zijn dat de situatie nog steeds ongewijzigd is.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of deze maatregelen niet in strijd zijn met het handelsakkoord met de EU en/of met WTO-regels? Heeft de Minister al zicht op een uitkomst van het onderzoek door de Europese Commissie over deze maatregelen? Wil zij aandringen op een spoedige toetsing aan het handelsverdrag, en aan de WTO-regels? Welke acties wil de Minister concreet ondernemen om de huidige situatie aan te pakken en hoe gaat zij daaraan werken met haar Europese collega’s? Heeft de afspraak met de Nederlandse transporteurs reeds plaatsgevonden? Zo ja, kan de Minister de Kamer hierover informeren, zo nee, wanneer gaat dit plaatsvinden?

Antwoord van het kabinet:

Op dit moment wordt de omvang van het probleem door verladersorganisatie EVO en exportvereniging Fenedex in kaart gebracht en worden bedrijven die last hebben van de Turkse maatregelen opgeroepen zich bij hen te melden.

Ik heb de zorgen opgebracht in een gesprek met de vorige Turkse Minister van Economische Zaken Zeybekci op 5 oktober 2015. Ik heb hierbij aangegeven dat dergelijke belemmeringen niet in overeenstemming zijn met de afspraken uit de douane-unie. Dezelfde boodschap heeft Minister President Rutte in september en december met zijn collega besproken.

Het Nederlandse postennet in Turkije heeft met regelmaat contact met Nederlandse bedrijven die door deze maatregelen worden geraakt. De ambassade bespreekt de kwestie bij gelegenheid met de Turkse autoriteiten. De ambassade blijft de EU-delegatie hierop attenderen, samen met vertegenwoordigers van andere Lidstaten. De nieuwe Turkse regering heeft tot nu toe geen nieuwe handelsbeperkende maatregelen heeft ingevoerd.

De Europese Commissie onderzoekt ook zelf de door Turkije ingevoerde maatregelen en heeft in verschillende fora haar zorgen hierover geuit, onder andere in het Gemengd Comité van de douane-unie. Europees Commissaris Malmström heeft de kwestie herhaaldelijk met leden van het Turkse kabinet besproken.

De eerder aangekondigde onderhandelingen over de modernisering van de douane-unie zullen waarschijnlijk later dit jaar van start gaan, nadat zowel Turkije als de EU hun onderzoeken naar de reikwijdte van de modernisering hebben afgerond. Deze heffingen zullen daarbij ook aangekaart worden. Eén van de punten die bij de modernisering zal worden meegenomen is namelijk het instellen van een effectief geschillenbeslechtingsmechanisme. Want zonder een conflictmechanisme is het moeilijk een oplossing te bereiken.

Vrijhandelsakkoord tussen de EU en de VS (TTIP)

Over het Vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) hebben de leden van de VVD-fractie het goede nieuws gelezen over de afspraak het werk te intensiveren om verdere voortgang in de onderhandelingen te bewerkstelligen. Betekent dit dat het tijdpad voor de onderhandelingen formeel gewijzigd gaat worden? Zo ja, kan de Minister concreet aangeven op welke wijze? En verwacht de Minister dat de onderhandelingen zullen zijn afgerond voordat deze zullen stil komen te liggen in verband met de Amerikaanse presidentsverkiezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord van het kabinet:

De ambitie van de EU en de VS is om de onderhandelingen eind 2016 af te ronden. Intensivering van de onderhandelingen is daarvoor wel nodig, maar er is geen formele wijziging van het tijdspad. Of eind 2016 haalbaar is valt nu nog niet te zeggen. Uiteindelijk gaat inhoud boven snelheid.

De gesprekken over, de in de ogen van de leden van de PvdA-fractie hard nodige, verbeteringen in ISDS (een investeringsbeschermingsmechanisme) binnen TTIP worden hopelijk tijdens de 12e onderhandelingsronde over dit Europees-Amerikaanse handelsverdrag voortgezet. Deze leden kijken uit naar de reactie van de Amerikanen op het door de Commissie in november toegestuurde voorstel ISDS te vervangen door een Investment Court System.

Tijdens de begrotingsbehandeling van afgelopen november, heeft de PvdA samen met de VVD een motie ingediend met eveneens het verzoek om ISDS aan te passen. Dit keer in het reeds uitonderhandelde maar nog niet geratificeerde handelsverdrag tussen de EU en Canada: CETA. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister toe te lichten hoe de gesprekken hierover met de Canadezen zijn verlopen. En kan zij daarbij ook ingaan op een eventueel veranderend tijdpad dat de aanpassing van ISDS in CETA teweeg brengt?

Antwoord van het kabinet:

CETA is al verbeterd ten opzichte van bestaande arbitragebepalingen. Zo zijn er specifieke bepalingen opgenomen over transparantie in arbitrageprocedures, worden oneigenlijke (frivole) claims uitgesloten, wordt voorzien in een vaste lijst van arbiters en een gedragscode en zullen Verdragspartijen de mogelijkheid van een beroepsprocedure nader uitwerken. Verder wordt de beleidsruimte van overheden gegarandeerd.

De vernieuwingsvoorstellen van de EU voor TTIP bevatten ook een aantal aanvullende elementen. De Europese Commissie voert daarover op dit moment informele gesprekken met Canada om het investeringshoofdstuk in CETA daarmee verder in lijn te brengen.

De Commissie wil daarbij, evenals Nederland, voorkomen dat het akkoord opengebroken wordt. Het is op dit moment echter nog onduidelijk wat de formele reactie van Canada is en hoe die gesprekken verlopen. Daarover heeft de Europese Commissie nog geen informatie verstrekt. Het is op dit moment ook onduidelijk of het tijdpad voor CETA aangepast zal worden, maar dit is niet de insteek van de Commissie.

De leden van de SP-fractie merken op dat volgens de ambassadeur in de VS, David O’Sullivan, TTIP laat in 2016 kan worden afgesloten. Dat betekent dat de onderhandelingen tijdens het Nederlands Voorzitterschap van doorslaggevend belang zullen zijn. Kan de Minister aangeven welke doelen Nederland zichzelf stelt tijdens het Voorzitterschap? Heeft de Europese Commissie daarbij specifieke doelen gecommuniceerd aan het Voorzitterschap? En kan de Minister de Tweede Kamer een agenda toesturen van alle momenten dat TTIP tijdens het Voorzitterschap aan bod komt? Verwacht de Minister dat TTIP nog dit jaar kan worden afgerond?

Antwoord van het kabinet:

Nederland beoogt onder het Voorzitterschap de TTIP-onderhandelingen efficiënt verder te brengen. TTIP staat op de agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 2 februari 2016. Waarschijnlijk wordt TTIP ook een agendapunt voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 13 mei 2016. Verder is TTIP een vast agendapunt bij de ambtelijke Raadswerkgroepen die Nederland voorzit.

Zoals hiervoor aangegeven, is de ambitie van de EU en de VS om dit jaar de onderhandelingen af te ronden.

Kan de Minister toelichten waarom er nog geen besprekingen hebben plaatsgevonden over het Investment Court System met de VS?

Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft de EU-voorstellen over investeringsbescherming en het Investment Court System op 12 november 2015 aan de VS gezonden. Dit was na de laatste onderhandelingsronde die eind oktober plaatsvond. De eerstvolgende onderhandelingsronde stond toen al gepland voor 22 februari 2016.

CETA is zo goed als afgerond, zo constateren de leden van de SP-fractie. 98% van de legal scrubbing is gedaan, en het enige pijnpunt is nog ISDS. Kan de Minister dat bevestigen?

Antwoord van het kabinet:

Het klopt dat de juridische revisie nagenoeg is afgerond en dat tegelijkertijd nog gesproken wordt met de Canadese regering over het investeringshoofdstuk. Uitgangspunt van deze gesprekken is dat CETA bovenop de reeds overeengekomen verbeteringen in het mechanisme voor investeringsbescherming verder in lijn wordt gebracht met de vernieuwde EU voorstellen op dit terrein.

Op de annual meeting van het World Economic Forum in Davos op 20-23 januari spreekt Europees Commissaris Malmström over ISDS met de Canadese Minister van Handel.

Wat kunnen we daarvan verwachten, vragen de leden van de SP-fractie. Worden er besluiten aangaande ISDS genomen? Verwacht de Minister dat de EU en Canada eruit komen? Waar zit nu nog de frictie? Welke principes van het ICS verwacht de Minister terug te zien nadat de legal scrubbing van CETA voltooid is? Is de Minister bereid de Kamer te informeren over de uitkomst van dit gesprek? Graag herinneren de leden de Minister in dit verband aan de aangenomen motie van de collega’s Vos en Teeven, waarin zij verzoeken «de ISDS-clausule in CETA aan te passen zoals er thans over ISDS binnen TTIP wordt onderhandeld».

Antwoord van het kabinet:

Over de gesprekken tussen de Europese Commissie en Canada is op dit moment geen nieuws te melden. Zodra dit wel het geval is, zal ik uw Kamer vanzelfsprekend direct informeren.

Donald Tusk, Voorzitter van de Europese Raad, heeft laten weten voorstander te zijn van een gemengd verdrag, zo onderstrepen de leden van de SP-fractie. Hij zal bovendien geen verdrag ratificeren voor er een advies is van het Europese Hof over het EU-Singapore verdrag, dat een precedent schept voor CETA en TTIP. De leden vragen of de Minister de laatste stand van zaken kan geven aangaande de behandeling van deze aanvraag.

Antwoord van het kabinet:

De partijen hebben inmiddels hun schriftelijke inbreng over het EU-Singapore verdrag bij het Europese Hof van Justitie ingediend. Naar verwachting zal later dit jaar een mondelinge behandeling door het Hof worden georganiseerd. Het advies van het Europese Hof van Justitie zelf wordt niet verwacht voor de zomer.

De leden van de CDA-fractie merken op dat 2016 op handelsgebied een belangrijk jaar wordt voor de Europese Unie. Deze leden vragen de Minister wat de stand van zaken is wat betreft de onderhandelingen met Japan. Welke rol speelt in dit akkoord een investeringsbeschermingsclausule? Wordt hierbij rekening gehouden met het nieuwe voorstel voor een ICS? Verwacht de Minister dat tijdens het Nederlands Voorzitterschap nieuwe onderhandelingen gestart zullen worden?

Antwoord van het kabinet:

Japan heeft in het najaar een handelsverdrag gesloten met 11 andere landen rond de Stille Oceaan, het Trans Pacific Partnership (TPP). Japan lijkt de afspraken in TPP als basis te nemen voor hun inzet voor het handelsverdrag met de EU. De EU wenst daarentegen meer ambitieuze afspraken te maken, bijvoorbeeld voor de dienstensector, de landbouw en non-tarifaire handelsbelemmeringen. Indien Japan bereid is ook hierover ambitieuze afspraken te maken, is de EU op haar beurt bereid invoertarieven voor Japanse producten (zoals personenauto’s) te verlagen. Het is niet goed in te schatten op welke termijn een doorbraak te verwachten is.

Wat betreft de onderhandelingen over investeringsbescherming heeft de Europese Commissie Japan steeds op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen binnen EU over modernisering van het mechanisme van investeringsbescherming. Tijdens de laatste onderhandelingsronde van 30 november–4 december jl. heeft de Commissie de nieuwe EU-voorstellen voor een Investment Court System (ICS) ingebracht in de onderhandelingen met Japan. Dit was een eerste bespreking, waarin de Commissie de voorstellen heeft toegelicht. Tijdens de volgende onderhandelingsronde eind februari 2016 zal hierover weer verder gesproken worden.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat er binnen de Raad een brede steun is voor TTIP waarbij de opvatting heerst dat het akkoord veel voordelen kan opleveren. De leden van de PvdD-fractie delen deze opvatting niet. TTIP biedt geen enkele waarborg voor handhaving van de huidige Europese regels op het gebied van milieu, natuur, voedselveiligheid, dierenwelzijn en al die andere dingen waarvan de Europese Commissie en de Staatssecretarissen van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu steeds hebben verzekerd dat vastgehouden moet worden aan EU-normen ter bescherming van mens, dier, plant en milieu. De leden van de fractie van de PvdD hebben kennis genomen van de publicatie van een nieuw rapport van UnternehmensGrün die de verwachtte effecten van TTIP op de Europese landbouw heeft onderzocht. Uit dit rapport blijkt dat TTIP de ondergang betekent van delen van de Europese landbouw, terwijl Amerikaanse boeren en grote bedrijven gaan profiteren. Kan de Minister een reactie geven op dit rapport?

Antwoord van het kabinet:

Er is een groot aantal rapporten verschenen die verschillende uitkomsten laten zien van TTIP op de landbouwsector. De auteurs van de studie van UnternehmensGrün geven aan dat hun studie vanwege de kwalitatieve aard van het onderzoek «noch representatief noch volledig» is (pagina 9). De studie laat zien dat Duitse MKB’ers in de landbouw- en voedingssector zorgen hebben over TTIP, omdat de Europese standaarden op het gebied van dierenwelzijn, gewasbeschermingsmiddelen hormoonvlees, en genetisch gemodificeerde organismen zouden worden verlaagd. De conclusie van de auteurs, dat de geschetste gevaren alleen te voorkomen zijn door de landbouw- en voedingssector volledig buiten TTIP te houden, is veel te drastisch en gaat ook voorbij aan de kansen die de landbouw- en voedingssector in TTIP hebben. Het kabinet en de Europese Commissie hebben daarnaast herhaaldelijk bevestigd dat TTIP niet mag leiden tot verlaging van EU-standaarden.

Het Ecorys-rapport dat het kabinet heeft laten uitvoeren in 2012 kijkt onder meer naar de topsectoren land- en tuinbouw. In 2014 is er tevens in opdracht van het kabinet een studie door het Landbouw-Economisch Instituut uitgevoerd, waarbij specifiek naar de impact van TTIP op landbouw gekeken is. Ook het Europees Parlement heeft eerder een onderzoek laten uitvoeren naar de impact van TTIP op de Europese landbouw. Hierover heeft het kabinet op 13 januari 2015 een brief naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 820). De conclusie in alle studies is dat er door TTIP kansen en risico’s zijn. De inzet van het kabinet is erop gericht kansen zoveel mogelijk te verzilveren en risico's af te dekken. Het onderhandelingsmandaat van de Commissie en de breed gedeelde positie in de EU (zowel Raad en de Commissie) en de VS is dat het niveau van bescherming van mens, plant, dier en het milieu niet ter discussie staat.

Verdrag inzake de Handel in Diensten (TiSA)

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met de inzet, zoals verwoord in de brief die de Minister toezond op 15 januari jl., met betrekking tot het Trade in Services Agreement (TiSA). De nadruk mag wat betreft deze leden daarbij nog sterker op het tegengaan van oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt. Dit door te pleiten voor voldoende waarborgen ten behoeve van sociale en arbeidsrechten zoals wij die kennen binnen de EU.

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister verwacht dat de Europese Commissie ernaar streeft TiSA tot een EU-only competentie te maken.

Antwoord van het kabinet:

Op grond van artikel 207 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie behoort het sluiten van akkoorden over de handel in diensten tot de gemeenschappelijke handelspolitiek en daarmee tot de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het is denkbaar dat de Europese Commissie zal inzetten op een zogenaamd EU-only akkoord. Het kabinet daarentegen hecht aan een gemengd akkoord, met name omdat sommige aspecten van de handel in diensten (bijvoorbeeld kennismigratie en internationaal transport) onder de gedeelte competentie van de EU en de lidstaten vallen.

Wanneer zijn de onderhandelingen over TiSA naar verwachting afgerond? Kan de Minister aangeven wat de bereikte consensus is over de hoofstukken die betrekking hebben op transparantie over nationale eisen, financiële dienstverlening en kennismigratie, zoals genoemd in de brief over TiSA? Heeft Nederland al bepaald welke nationale eisen gesteld worden?

Antwoord van het kabinet:

De Verenigde Staten lijken in te zetten op afronding van de onderhandelingen voor het eind van 2016. Dit is ook het uitgangspunt bij het tijdspad dat de drie voorzitters van de onderhandelingen (de EU, de Verenigde Staten en Australië) in het najaar van 2015 overeenkwamen en dat door de overige deelnemers van de onderhandelingen is geaccordeerd.

Er is consensus bereikt over het hoofdstuk transparantie van nationale eisen. Hierin is onder meer overeengekomen dat vergunningverlening dient te geschieden op efficiënte wijze, en waar mogelijk langs elektronische weg. Tevens dienen overheden waarborgen in te bouwen, bijvoorbeeld in beroep- en bezwaarprocedures, om willekeur bij vergunningverlening te vermijden. Daarnaast dienen overheden informatie te verschaffen over de geldende wet- en regelgeving in hun land, indien mogelijk online en naast de landstaal tevens in het Engels. Nederland kent een groot aantal verplichtingen voor dienstverleners, zoals vergunningseisen, of registratieverplichtingen. Deze nationale eisen zal Nederland in het kader van TiSA niet afschaffen. Deze eisen worden, net als andere wet- en regelgeving, gepubliceerd op www.overheid.nl en het digitale ondernemersplein. Hiermee voldoet Nederland aan de verplichtingen ten aanzien van transparantie over nationale eisen.

Op het gebied van financiële dienstverlening is er overeenstemming over de eisen waaraan grensoverschrijdende financiële dienstverleners dienen te voldoen, en op welke wijze toezichthouders uit verschillende landen moeten samenwerken. Daarnaast wordt een verplichting ingevoerd om wettelijke monopolies te melden.

Vanwege de essentiële rol van de financiële sector voor de algemene economische stabiliteit, zijn banken, verzekeringsmaatschappijen en andere financiële dienstverleners onderworpen aan nauwgezet financieel toezicht door overheden. Om duidelijk te maken dat dergelijk overheidsingrijpen gerechtvaardigd en noodzakelijk is, is een bepaling opgenomen waarin expliciet uiteen wordt gezet dat overheden vrij zijn om prudentiële maatregelen vast te stellen om investeerders, depositohouders, verzekeringnemers of andere consumenten te beschermen en dat overheden de opdracht hebben te zorgen voor de integriteit en stabiliteit van het financiële stelsel.

Ten aanzien van het hoofdstuk over kennismigranten is er onder andere overeenstemming over de lengte van procedures en de mogelijkheid voor ondernemingen om namens hun personeel de aanvraag in te dienen. Tevens lijkt er consensus te zijn over de opname van een speciaal protocol voor terugkeer van ongeoorloofde kennismigranten, inclusief belangrijke waarborgen tegen misbruik van kennismigrantenregelingen.

De leden van de SP-fractie willen van de Minister weten in hoeverre de mogelijkheid bestaat om in het TiSA-akkoord beschermingsconstructies op te nemen voor water en energie. Kan Nederland aangeven voor welke diensten beschermingsconstructies dan wel uitzonderingsbepalingen nodig worden geacht? De leden willen ook graag weten waarom de EU geen voorbehoud heeft gemaakt voor het geven van markttoegang en nationale behandeling aan buitenlandse dienstverleners op het gebied van energie (in tegenstelling tot drinkwater en waterbeheer).

Antwoord van het kabinet:

De deelnemers aan de onderhandelingen aan TiSA kunnen zelf aangeven op welke sectoren zij markttoegang willen verlenen aan buitenlandse dienstverleners. De Europese Unie heeft, zoals standaard in ieder handelsverdrag, een uitzondering opgenomen voor alle publieke diensten. Daarnaast heeft de Europese Unie specifieke uitzonderingsbepalingen opgenomen voor drinkwater en energie. In het kader van energie, behoudt de EU het recht voor discriminerende maatregelen te nemen op het gebied van energiedistributie, voor transport en opslag van energie, en voor handel en verkoop van brandstoffen en andere energiebronnen. Hiermee is de bescherming van energie en water adequaat gewaarborgd.

De leden van De CDA-fractie merken op dat op de geannoteerde agenda het Verdrag inzake de Handel in Diensten (TiSA) staat. Hierbij geldt net als bij TTIP dat de leden van de CDA-fractie in beginsel positief zijn, maar dat het wel nodig is om de gemaakte afspraken kritisch te bekijken. Kan de Minister toelichten wat de inzet van Nederland zal zijn wanneer gesproken wordt over telecommunicatie, digitale economie en elektronische handel? Hoe voorkomen we dat ontwikkelingslanden grote schade ondervinden van een dergelijk akkoord? Kan de Minister aangeven hoe het ratificatieproces van het verdrag er uit ziet? Moet ieder land dit verdrag afzonderlijk ratificeren?

Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft een sterke dienstensector en een hoogwaardige digitale infrastructuur. TiSA kan Nederlandse dienstverleners eenvoudiger toegang geven tot andere landen. Op dit moment is het bijvoorbeeld praktisch onmogelijk om als Nederlandse telecomaanbieder een vergunning te krijgen voor de Amerikaanse markt. Daarnaast kan TiSA ertoe bijdragen dat er mondiale afspraken komen over telecommunicatie en grensoverschrijdende elektronische handel, bijvoorbeeld ten aanzien van netneutraliteit, datastromen en erkenning van elektronische handtekeningen.

Nederland spant zich in om de voordelen van een uiteindelijk akkoord zonder tegenprestatie tevens te gunnen aan de minst ontwikkelde landen. Hierdoor kan TiSA bijdragen aan de aansluiting van ontwikkelingslanden op de wereldmarkt in diensten.

Zoals hierboven aangegeven, is het denkbaar dat de Europese Commissie wat betreft TiSA zal inzetten op een zogenaamd EU-only akkoord.

Het kabinet daarentegen hecht aan een gemengd akkoord, met name omdat sommige aspecten van de handel in diensten (bijvoorbeeld kennismigratie en internationaal transport) onder de gedeelde competentie van de EU en de lidstaten vallen. Als TiSA een gemengd akkoord is zullen de nationale parlementen ook hun instemming moeten verlenen aan het akkoord.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie de Minister hoe in dit onderhandelingsproces transparantie gewaarborgd wordt? Hoe wil zij de Tweede Kamer zo volledig mogelijk informeren over de vorderingen van de onderhandelingen?

Antwoord van het kabinet:

De informatievoorziening van de Europese Commissie ten aanzien van de onderhandelingen over TiSA zijn een voorbeeld voor andere onderhandelingen. Zowel het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie als het Europese aanbod van markttoegang zijn reeds gepubliceerd op de website van de Europese Commissie.2 In het Handelspolitiek comité van de Raad wordt de voortgang en de inhoud van iedere onderhandelingsronde besproken tussen de Europese Commissie en de lidstaten. De Europese Commissie consulteert daarnaast tijdens iedere onderhandelingsronde met stakeholders, waaronder bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daarnaast wordt het verslag van iedere onderhandelingsronde op de website van de Europese Commissie gepubliceerd.

De voortgang van de onderhandelingen zijn geregeld aan de orde gekomen tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer voorafgaand aan de Raad voor Buitenlandse Zaken Handel. Indien TiSA staat geagendeerd voor de Raad voor Buitenlandse Zaken Handel, wordt uw Kamer tevens geïnformeerd in de geannoteerde agenda.

Totstandkomingsprocedure handelsverdragen

Uit de brief over de totstandkoming van handelsverdragen vernemen de leden van de SP-fractie dat de voorlopige toepassing van handelsverdragen alleen kan worden beëindigd nadat daarover een besluit door de Raad is genomen. Deze leden vragen of het hier een unaniem besluit betreft.

Antwoord van het kabinet:

Een Raadsbesluit over de beëindiging van de voorlopige toepassing door de EU wordt vastgesteld op dezelfde wijze als het besluit over de voorlopige toepassing. Afhankelijk van de gekozen rechtsgrondslag, welke wordt bepaald door de inhoud van de bepalingen die voorlopig worden toegepast, stelt de Raad dit besluit vast met gekwalificeerde meerderheid of met unanimiteit.

Ook lezen deze leden dat de unanimiteitsregel onder bepaalde voorwaarden ook van toepassing is op culturele en audiovisuele diensten en op sociale, onderwijs en gezondheidsdiensten. Kan de Minister aangeven wat deze voorwaarden zijn, en in hoeverre de genoemde uitzonderingsterreinen terugkeren in respectievelijk CETA, TTIP en TiSA?

Antwoord van het kabinet:

Artikel 207, lid 4, derde alinea, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat de Raad met eenparigheid van stemmen besluit ten aanzien van de onderhandelingen over en de sluiting van akkoorden betreffende:

  • (a) de handel in culturele en audiovisuele diensten, indien deze akkoorden afbreuk dreigen te doen aan de verscheidenheid aan cultuur en taal in de Unie;

  • (b) sociale, onderwijs- en gezondheidsdiensten wanneer deze akkoorden de nationale organisatie van die diensten ernstig dreigen te verstoren en afbreuk dreigen te doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om die diensten te leveren.

Voorts bepaalt artikel 207, lid 4, tweede alinea, VWEU, dat ten aanzien van de onderhandelingen over en de sluiting van akkoorden betreffende de handel in diensten en betreffende de handelsaspecten van intellectuele eigendom en betreffende buitenlandse directe investeringen de Raad met eenparigheid van stemmen besluit voor zover het akkoord bepalingen bevat die met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld. Of een dergelijke uitzondering wordt opgenomen voor de Raadsbesluiten voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van akkoorden als TTIP, CETA en TiSA moet worden afgewacht.

In dezelfde brief lezen de leden dat de EU uitsluitend die onderdelen van het verdrag kan toepassen waarvoor de EU bevoegd is. De leden realiseren zich dat er momenteel een vraag bij het Europees Hof ligt over deze kwestie inzake het EU-Singapore Verdrag. Gelijktijdig vallen op basis van het Verdrag van Lissabon bepaalde onderdelen van handelsverdragen automatisch onder de competentie van de EU. Kan de Minister aangeven welke onderdelen in ieder geval onder de competentie van de EU vallen als het gaat om het EU-Singapore Verdrag en, indien mogelijk, inzake CETA, TTIP en TiSA?

Antwoord van het kabinet:

De bevoegdheden van de EU staan opgesomd in de artikelen 3 tot en met 6 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). De adviesvraag die nu voorligt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie over het handelsverdrag met Singapore zal meer duidelijkheid scheppen over de bevoegdheidsverdeling in het kader van handelsverdragen. In algemene zin bepaalt artikel 3 VWEU wanneer de EU exclusief bevoegd is om extern op te treden.

Enerzijds is de EU exclusief bevoegd op de terreinen die in lid 1 worden benoemd:

  • (a) de douane-unie;

  • (b) de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn;

  • (c) het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben;

  • (d) de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid; en

  • (e) de gemeenschappelijke handelspolitiek.

Anderzijds bepaalt artikel 3, lid 2 VWEU dat de EU exclusief bevoegd is om een verdrag te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, of indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen, of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Dit zal betekenen dat de handelstitels van genoemde verdragen grotendeels onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Hetzelfde geldt voor bepalingen die raken aan de terreinen die benoemd zijn in de gedeelde bevoegdheden van artikel 4 VWEU zoals milieu, vervoer, energie en de ruimte van vrijheid veiligheid en recht, voor zover dergelijke bepalingen gevolgen kunnen hebben voor eerder tot stand gekomen interne EU-wetgeving.

Publieke diensten in handelsakkoorden

Voor publieke diensten is een uitzonderingsclausule opgenomen in TTIP en alle voorgaande verdragen, zo vernemen de leden van de SP-fractie in de brief over dit onderwerp. Geldt deze clausule automatisch ook voor toekomstige verdragen, zoals TiSA?

Antwoord van het kabinet:

De Europese Unie neemt een dergelijke uitzonderingsbepaling standaard op in al haar handelsakkoorden. Een soortgelijke bepaling is inderdaad ook opgenomen in het aanbod voor markttoegang dat de Europese Unie heeft gedaan in het kader van de onderhandelingen over TiSA.3

De leden van de SP-fractie lezen tevens dat overheden zelf bepalen welke soort activiteiten zij als publieke diensten kwalificeren. Deze leden heugen zich dat er nog onduidelijkheid heerst over wanneer een publieke dienst geoormerkt kan worden als een publieke dienst, omdat er vaak sprake is van een hybride vorm. Begrijpen de leden van de SP-fractie de Minister correct dat deze vraag irrelevant is, aangezien het aan overheden is om te bepalen wat publiek is en wat niet?

Antwoord van het kabinet:

Overheden kunnen zelf bepalen welke soort activiteiten zij als publieke dienst kwalificeren. Het maakt hierbij geen onderscheid of publieke diensten door publiek of privaat geld (of een combinatie van beide) worden gefinancierd.

China

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een belangrijk onderwerp ontbreekt op de geannoteerde agenda: de discussie om China de status van markteconomie toe te kennen. Kan de Minister de Kamer zo snel mogelijk voorzien van een laatste stand van zaken?

Antwoord van het kabinet:

Tijdens de informele RBZ/handel zal een verkennend debat worden gevoerd over de toekenning van de status van markteconomie aan China. Dit onderwerp is zeer recent op verzoek van de Commissie toegevoegd aan de agenda, waardoor het ontbrak in de geannoteerde agenda.

Het toetredingsprotocol van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) geeft aanleiding om dit land uiterlijk 15 jaar na toetreding tot de WTO, oftewel vanaf 11 december 2016, de markteconomie status toe te kennen. De toekenning van de markteconomie status is relevant voor antidumpingwetgeving. Veel WTO-leden (waaronder Nieuw Zeeland, Singapore, Maleisië, Australia en een groot aantal ontwikkelingslanden) hebben deze status al aan China verleend. De EU, VS, Canada en Japan en anderen nog niet.

Om China de markteconomie status te verlenen dient de EU haar antidumpingwetgeving aan te passen. Hiertoe dient een volledig wetgevingsproces te worden doorlopen aan de hand van een wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie. De Commissie heeft onlangs aangegeven dat zij dit wetsvoorstel niet op korte termijn zal indienen. De Commissie wil eerst de economische effecten van toekenning van de markteconomie status in kaart brengen en de Europese industrie en andere stakeholders consulteren.

De Commissie heeft in theorie drie opties: (1) een voorstel om China per december 2016 onvoorwaardelijk de markteconomie status te verlenen, (2) een voorstel om de markteconomie status onder voorwaarden te verlenen of vergezeld van mitigerende maatregelen; (3) geen voorstel en China blijft voor de EU een niet-markteconomie.

Hoe bestempelt de Minister de gevolgen voor de Europese anti-dumpingmaatregelen, in bijvoorbeeld de melanine- en staalindustrie? En kan zij daarbij toelichten in hoeverre de Europese Commissie voornemens is een impact assessment uit te rollen? De leden van de PvdA-fractie laten zich daarnaast in het bijzonder graag informeren over te verwachten gevolgen voor de Nederlandse werkgelegenheid.

Antwoord van het kabinet:

Antidumping maatregelen hebben de vorm van een extra invoerheffing («antidumpingrecht»). De heffing is mogelijk voor zowel landen met de markteconomie status landen als landen zonder de markteconomie status. Het blijft dus sowieso mogelijk om antidumpingmaatregelen te nemen tegen China als het land de status van markteconomie krijgt. In de praktijk kan het er wel toe leiden dat de antidumpingheffingen lager zijn. Er is sprake van dumping als de exportprijs lager is dan de binnenlandse prijs of kostprijs. Bij niet-markteconomieën wordt er echter niet gekeken naar de binnenlandse prijs of kostprijs in het betreffende land, maar in een willekeurig ander land dat wel de status van markteconomie heeft. In het geval van China wordt dus de exportprijs van China vergeleken met de binnenlandse prijs of kostprijs in bijvoorbeeld India, Turkije, Canada of de VS. Dit leidt bijna altijd tot hoge dumping marges, maar heeft niet zo veel te maken met de werkelijkheid in China.

Als China de markteconomiestatus krijgt kan dit niet meer en moet naar de situatie in China zelf gekeken worden. Daarbij heeft de EU nog wel de mogelijkheid om in haar berekening de Chinese kostprijs te corrigeren als ze kan aantonen dat er sprake is van interne marktverstoringen (bijvoorbeeld niet-marktconforme leningen aan staatsbedrijven). Hoeveel lager de heffingen in de praktijk zullen worden is dan ook niet goed te voorspellen.

Omdat niet duidelijk is wat de heffingen in de praktijk zullen worden, zijn ook de verwachte gevolgen voor de Nederlandse werkgelegenheid niet in te schatten. Op dit moment gelden voor 1,38% van de Europese importen uit China antidumpingheffingen, vooral in de sectoren staal, chemie en keramiek. De Europese Commissie heeft onlangs aangegeven de economische effecten van de toekenning van de markteconomie status in kaart te brengen alvorens zij een wetgevingsvoorstel zal doen. Overigens kunnen de werkgelegenheidseffecten zowel positief als negatief zijn. Zo hebben industriële verwerkers van halffabricaten in bijvoorbeeld de chemische industrie baat bij lagere heffingen op de invoer van deze halffabricaten.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister om een appreciatie van de huidige ontwikkelingen rondom het verkrijgen van de markteconomiestatus door China. Is de EU automatisch verplicht tot het toekennen van deze status op basis van verplichtingen die voortvloeien uit het WTO-lidmaatschap? Kan de Minister tevens aangeven aan welke van de vijf criteria van de EU-Antidumping Verordening China momenteel niet voldoet?

Antwoord van het kabinet:

Over de vraag of er een automatische verplichting is om markteconomiestatus toe te kennen, bestaan verschillende opvattingen onder juristen. Op dit moment is er geen definitieve uitspraak van de juridische dienst van de Europese Commissie of de Europese Raad beschikbaar ten aanzien van deze vraag.

De EU heeft in 2004 en 2007/2008 onderzocht of China in aanmerking kwam voor versnelde toekenning van de markteconomie status, dat wil zeggen toekenning vóór de gestelde deadline in het WTO toetredingsprotocol. Dit onderzoek werd gedaan aan de hand van vijf criteria:

  • 1. Slechts beperkte staatsinvloed op allocatie van grondstoffen en op bedrijfsbeslissingen (bijvoorbeeld geen overheidsregulering van prijzen, geen discriminatie in belasting-, handel-, en valutaregimes);

  • 2. Het opereren van bedrijven wordt niet vervormd door erfenissen uit het voormalig staatsgeleide systeem;

  • 3. Transparante en niet-discriminerende bedrijfswetgeving, die er voor zorgt dat internationale accounting standaarden worden toegepast, aandeelhouders worden beschermd en bedrijfsinformatie openbaar is;

  • 4. Coherente, transparante en effectieve eigendoms- en faillissementswetgeving;

  • 5. Onafhankelijk opererende financiële sector, met adequate supervisie.

Op basis van deze criteria concludeerde de Europese Commissie in 2008 dat China alleen voldeed aan voorwaarde 2.

Deze bovengenoemde criteria zijn niet automatisch gekoppeld aan toekenning van de markteconomie status. Zo heeft de EU in 2002 de status van markteconomie verleend aan Rusland zonder dat dit land volledig aan alle bovengenoemde criteria voldeed.

Ook de leden van de CDA-fractie merken op dat in de Europese Commissie de vraag speelt of China in 2016 de status van markteconomie moet krijgen of dat China moet voldoen aan de vijf criteria van de EU-Antidumping Verordening. Dit is een punt dat zeer relevant is voor onze Europese handel, export en werkgelegenheid. De leden van de CDA-fractie vragen naar de inschatting van de Minister op dit punt.

Hoe kijken haar collega’s in de Handelsraad hier tegenaan? Is zij bereid dit onderwerp met haar collega’s te bespreken en hierover de Tweede Kamer te informeren? Hoe wordt de besluitvorming hiervan vormgegeven?

Antwoord van het kabinet:

Het onderwerp wordt besproken tijdens de informele Handelsraad. Besluitvorming zal verlopen via de gewone wetgevingsprocedure. Europese lidstaten hebben nog dusver geen officiële positie ingenomen ten aanzien van dit onderwerp, omdat zij wachten op het wetsvoorstel van de Europese Commissie. Uiteraard zal ik u nader over dit onderwerp informeren wanneer zich nieuwe ontwikkelingen voordoen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister voorts om een toelichting op de consequenties van het handelsakkoord tussen de VS en China voor de positie van de EU als handelspartner? In hoeverre is het volgens de Minister ook een mogelijkheid dat de VS een achterdeur vormt voor Chinese producten? De leden van de CDA-fractie zouden graag zien dat ook in deze context onze Europese waarden en standaarden beschermt worden.

Antwoord van het kabinet:

De VS en China hebben op dit moment geen vrijhandelsakkoord. Wel is er in de Azië -Pacific regio een regionaal vrijhandelsakkoord TPP gesloten, maar China maakt daarvan geen onderdeel uit. TPP heeft geen gevolgen voor de beleidsvrijheid van de EU om eigen wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel beperkingen in lijn met onder andere WTO-verplichtingen. Zo dienen de (handels)maatregelen proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel, mogen deze niet leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme zijn.

Verduurzaming mondiale waardeketens

Tot slot onderstrepen de leden van de PvdA-fractie de urgentie van het verder op gang brengen van de Europese discussie over mondiale productieketens. Een discussie die vooral moet gaan over hoe men de internationale richtlijnen voor eerlijk werk en het tegengaan van klimaatverandering wereldwijd gaat toepassen. De Europese dimensie is belangrijk voor een gelijk speelveld voor ondernemers, terwijl westerse overheden steeds meer hun verantwoordelijkheid nemen om bedrijven te betrekken bij de hulp- en handelsagenda.

Ook hier speelt de vraag: is de Minister bereid om ondanks de voorzitterspositie een proactieve rol te vervullen? En zijn naast het stimuleren van goed gedrag, ook de mogelijkheden om bedrijven ter verantwoording te roepen bij het schenden van mensen- en/of arbeidsrechten alsook milieustandaarden in hun productieketens onderdeel van gesprek?

Antwoord van het Kabinet:

In tegenstelling tot de rol van Raadsvoorzitter, waar Nederland zich neutraal en faciliterend opstelt, is dit onderwerp niet gebonden aan een wetgevingstraject. Nederland heeft hier dus een unieke kans om haar eigen agenda te promoten op EU niveau: meer beleidscoherentie tussen handelspolitiek en ontwikkelingssamenwerking onder meer met focus op maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Nederland heeft dit onderwerp als prioriteit aangemerkt en pakt het proactief op.

Zo heeft Nederland op 7 december 2015, reeds in aanloop naar het Voorzitterschap, een grote high-level conferentie georganiseerd over de bijdrage van de EU aan verduurzaming van mondiale waardeketens. Europees Commissaris Malmström was hierbij aanwezig.

Het thema EU en verduurzaming van mondiale waardeketens zal een rol spelen tijdens het gehele EU voorzitterschap in 2016. Op 2 februari discussiëren de Europese Ministers voor ontwikkelingssamenwerking en de Europese Ministers van internationale handel tijdens een gecombineerde lunch verder over dit thema. Die combinatie vindt voor het eerst plaats in de EU.

Met de inzet op verduurzaming van mondiale waardeketens wil Nederland een integrale beleidsaanpak onder de aandacht brengen van de EU lidstaten. Deze integrale aanpak bestaat onder meer uit:

  • Multi-stakeholder samenwerking – gericht op het aanpakken van de ergste milieu en mensenrechtenschendingen in productielanden – als alternatief voor wetgeving. Nederland is de eerste die via het sectorconvenantenproces problemen in de keten holistisch aanpakt. Opschaling hiervan naar EU niveau zou meer impact in de keten opleveren en een gelijk speelveld voor bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen vergroten;

  • Realisatie van een nieuw Europees MVO actieplan;

  • Inzet van het handelspolitieke instrumentarium om ketens te verduurzamen. Vooral effectieve implementatie van duurzaamheidsafspraken in vrijhandelsakkoorden kan hieraan een bijdrage leveren. Nederland verwelkomt de hieraan gerelateerde ambities van de Commissie in de Trade for All strategie 4.

  • Verduurzaming stimuleren via ontwikkelings- en samenwerkingsprogramma’s en projecten van zowel de EU-lidstaten als van de Europese Commissie.

Nederland vindt het belangrijk dat bedrijven opereren conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO Richtlijnen. Nederland spreekt bedrijven hier ook op aan, o.a. in het kader van de sectorconvenanten. Nederland gebruikt bovendien het voorzitterschap om de derde pijler van de Guiding Principles, «access to remedy» voor slachtoffers van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen, hoger op de EU-agenda te krijgen. Hiertoe wordt onder andere samen met MVO Platform een conferentie georganiseerd op 11 mei en zet Nederland in op EU-Raadsconclusies over de ervaringen met de Guiding Principles, met een nadruk op «access to remedy».

Het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO Richtlijnen is het instrument om bedrijven ter verantwoording te roepen bij het niet nakomen van de OESO richtlijnen. Onderdeel van de inzet op een nieuw Europees MVO Actieplan is dat de EU de lidstaten proactief stimuleert om NCPs – waar dat nog niet het geval is – op te zetten en hun functioneren waar dat nodig is te verbeteren. Zo wordt er gewerkt aan peer reviews van de nationale NCPs.

Naar boven