Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 21501-02 nr. 1500 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 21501-02 nr. 1500 |
Vastgesteld 19 mei 2015
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 8 mei 2015 over de Geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1497), over de brief van 24 april 2015 over het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 april 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1496) en over de brief van 17 april 2015 over de Kabinetsappreciatie van de jaarlijkse voortgangsrapportage ten aanzien van het Europees nabuurschapsbeleid en de Nederlandse visie op de herziening van dit beleid (Kamerstuk 22 112, nr. 1961)
De vragen en opmerkingen zijn op 12 mei 2015 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 13 mei 2015 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Eijsink
De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de toegezonden stukken betreffende de Raad Buitenlandse Zaken van 20 april en 18 mei en de Kabinetsappreciatie EU Nabuurschapsbeleid. De leden van de VVD-fractie hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda en kabinetsappreciatie van het EU Nabuurschapsbeleid. Zij hebben enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 mei 2015. Zij hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken van 18 mei 2015. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen.
EU strategic review
De leden van de fractie van D66 lezen dat het kabinet wil aandringen op een geïntegreerde samenwerking op verschillende beleidsterreinen, en dat de samenwerking tussen de Europese Commissie en de EU Dienst voor Extern Optreden (EDEO) moet worden versterkt. Wat zijn hierbij de kritieke punten? Welke praktische en institutionele barrières ten aanzien van het gebruik van het EU-instrumentarium ziet het kabinet en welke mogelijkheden zijn er om deze barrières te verlagen? Welke prioriteiten heeft de nieuwe Hoge Vertegenwoordiger op dit punt geformuleerd? Zijn er afrekenbare doelen opgesteld, of blijven de doelstellingen relatief abstract? De leden lezen dat er gekeken wordt naar nieuwe partners. Naar welke mogelijke partners wordt gekeken en op basis waarvan zijn zij geselecteerd?
Reactie van het kabinet:
De EU, als internationale actor, heeft de middelen om op een breed spectrum van beleidsterreinen geïntegreerd op te treden. Daarmee kan het haar positie in de wereld en die van haar lidstaten versterken. Het is daarbij van belang dat de inspanningen van EDEO, de Europese Commissie als van de lidstaten met elkaar samenhangen. Een overkoepelende strategie met een visie en duidelijk ambitieniveau kan de inspanningen van de verschillende spelers op de beleidsterreinen bijeen brengen. Op dit moment is nog te veel sprake van institutionele barrières voor optimale samenhang tussen Europees beleid en instrumentarium. Veel hiervan is terug te voeren op de wijze waarin competenties in het verdrag van Lissabon zijn belegd. Door systematische samenwerking te stimuleren en vast te leggen in actieplannen, wordt de inzet van EU-middelen geoptimaliseerd. Met eenzelfde gedachte hebben de lidstaten de Hoge Vertegenwoordiger, samen met de Commissie, destijds de opdracht gegeven om tot een geïntegreerde strategie te komen voor Syrië, Irak en de dreiging van ISIS. Dit leidde tot een Gezamenlijke Mededeling van EDEO en Commissie, die op16 maart door de EU-lidstaten is aangenomen. Deze strategie biedt nu op al de verschillende beleidsterreinen een overkoepelende EU-reactie op de crisis in Irak en Syrië, waaronder ook een apart opgericht fonds om delen van de strategie – over institutionele barrières heen – te implementeren. Een toekomstige strategie voor buitenland- en veiligheidsbeleid zou een kader kunnen vormen om het externe beleid van de Unie langs deze lijnen verder vorm te geven.
De noodzaak tot geïntegreerd optreden op het externe beleidsterrein van de Unie wordt door de HV benoemd in haar analyse (assessment) van de veranderende geopolitieke en veiligheidscontext en het beschikbare EU-instrumentarium. Deze analyse zal zij tijdens de a.s. Raad Buitenlandse Zaken in meer detail uiteen zetten. De eventuele prioriteiten die daaruit voortvloeien zouden geformuleerd kunnen worden in een nieuwe strategie. Dit geldt ook voor het niveau van abstractie ten aanzien van het formuleren van doelen. Echter, het verlenen van een opdracht tot het schrijven van een strategie is aan de Europese Raad van juni a.s.
Ten aanzien van nieuwe partners doelt het kabinet op partners die niet traditioneel zo worden benoemd of waarmee wij in een internationale organisatie samenwerken, zoals bijvoorbeeld het trans-Atlantisch partnerschap met de VS en Canada. Het gaat dan om nieuwe partners met wie wij in een specifiek kader samenwerken op basis van gemeenschappelijke belangen. Een voorbeeld is de Coalitie van verschillende landen, waaronder Arabische, met wie ISIS wordt bestreden.
De genoemde leden constateren dat het kabinet ernaar uitkijkt om aan de nieuwe EU strategie bij te dragen. Kan het kabinet concreet uiteenzetten hoe Nederland dit proces zal ondersteunen en welke doelen het kabinet zichzelf stelt met betrekking tot het Nederlands voorzitterschap in het kader van dit proces?
Reactie van het kabinet:
Naar verwachting zal de Hoge Vertegenwoordiger, indien de Europese Raad van juni a.s. de opdracht verleent om een strategie op te stellen, beginnen met een consultatieperiode. Tijdens dit proces zal zij met verschillende spelers, waaronder het brede maatschappelijk middenveld, NGO’s, denktanks, academici, parlementen, het gesprek aan willen gaan over deze nieuwe strategie. Nederland zou de HV daarin graag ondersteunen op basis van de behoeften die zij formuleert. Daarbij kan gedacht worden aan het geven van impulsen op voor de strategie belangrijke communautaire terreinen, waar Nederland het voorzitterschap op vervult, of door het organiseren van bijvoorbeeld publieksbijeenkomsten.
Midden-Oosten Vredesproces (MOVP)
Aangaande het Israëlisch-Palestijnse conflict staat in de geannoteerde agenda dat Nederland en andere EU-lidstaten Hoge Vertegenwoordiger Mogherini hebben gevraagd haar visie op een grotere EU-rol vorm te geven, voortbouwend op de kaders die de Raad in diverse Raadsconclusies heeft vastgelegd. De leden van de SP-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken van deze visie. Wanneer is de verwachting dat die wordt gepresenteerd? Wat is de inzet van Nederland in deze discussie?
Net als HV Mogherini vinden de leden van de PvdA-fractie dat de EU een meer proactieve rol moet spelen bij het weer op gang brengen van het vredesproces. Zij vragen wanneer de nieuwe EU-strategie betreffende het MOVP, die HV Mogherini momenteel opstelt, naar verwachting in de Raad gepresenteerd en besproken zal worden.
Reactie van het kabinet:
De bespreking tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 18 mei a.s. zal zich toespitsen op recente ontwikkelingen zoals de nieuwe Israëlische regering en de toestand in Gaza. Naar verwachting zal het MOVP vóór de zomer opnieuw geagendeerd worden in de Raad Buitenlandse Zaken waarbij verder zal worden gesproken over de EU-inzet.
Zoals bekend is het kabinet van mening dat de EU een grotere rol zou moeten spelen (zie Kamerbrief van 5 december 2014, Kamerstuk 32 623, nr. D). Mede op aandringen van Nederland heeft HV Mogherini in april een Speciale Vertegenwoordiger voor het MOVP benoemd. Het kabinet verwelkomt deze stap en kijkt uit naar een proactieve rol van EUSV Gentilini, waarbij hij nu eerst ruimte moet krijgen om, in samenwerking met de HV, een grotere EU-inzet vorm te geven, voortbouwend op de kaders die de Raad in diverse Raadsconclusies heeft vastgelegd. De HV en EUSV zijn voornemens om na de beëdiging van het Israëlische kabinet op korte termijn naar de regio te reizen.
Eensgezind EU-optreden is van belang om Europese – en daarmee Nederlandse – invloed te maximaliseren om uit de huidige impasse te komen. In de EU-inzet dienen het behoud van de twee-statenoplossing en toewerken naar gunstig klimaat voor vredesonderhandelingen centraal te staan. Bij een effectief en strategisch EU-optreden dienen de zorgen en belangen van zowel Israël als de Palestijnen zorgvuldig in acht te worden genomen.
Het kabinet is van mening dat EU zou moeten inzetten op een aantal parallelle sporen. In de eerste plaats zou de EU een voortrekkersrol moeten spelen in de opzet van een nieuw raamwerk voor geloofwaardige onderhandelingen. Daarin hebben de EU, de VS, maar ook de Arabische landen een belangrijke rol te spelen. Het Arabische Vredesinitiatief is daarbij een goed uitgangspunt. De kans van slagen wordt groter als de EU en VS samenwerken, in partnerschap, waarbij beider beschikbare instrumenten vis-à-vis de Israëli's en de Palestijnen kunnen worden ingezet. Voorts zouden hernieuwde onderhandelingen plaats moeten vinden op basis van door de internationale gemeenschap vastgestelde ijkpunten. Daarom zou de EU moeten streven naar een VN Veiligheidsraadresolutie met parameters die op consensus binnen de VN-Veiligheidsraad kan rekenen.
Ten tweede zou de EU partijen moeten bewegen vertrouwenwekkende maatregelen te nemen die bijdragen aan een gunstig klimaat voor hernieuwde onderhandelingen. Essentieel is dat beide partijen afzien van stappen die een twee-statenoplossing ondermijnen en verdere escalatie in de hand werken, in het bijzonder uitbreiding van nederzettingen. Voorts moet het aan Palestijnse zijde mogelijk zijn om de internationalisering van het conflict te temporiseren. Tevens zijn flankerende maatregelen nodig ter versterking van de Palestijnse economie.
In de derde plaats zou de EU meer druk op Palestijnen moeten uitoefenen om het eigen huis op orde te brengen. Daarbij gaat het om het daadwerkelijk nastreven van onderlinge verzoening, verbetering van het eigen bestuur, inclusief dienstverlening, en terugkeer van de Palestijnse Autoriteit (PA) naar Gaza.
Ten slotte kunnen beide partijen, door middel van meer druk van de EU via actievere inzet van EU-instrumenten, doordrongen worden dat de huidige status quo niet houdbaar is. Nederland zal samen met EU-partners tegenwicht bieden aan de ontwikkelingen die de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing bedreigen. Bij de inzet van instrumenten is effectiviteit voor het vredesproces doorslaggevend. Het hangt af van de situatie en de timing of inzet van instrumenten raadzaam en effectief is.
De leden van de PvdA-fractie steunen de kabinetsinzet op «het voorkomen van escalatie en het creëren van een politiek perspectief en gunstig klimaat voor hervatting van de vredesonderhandelingen». Zij vragen de Minister in hoeverre hij het vertrouwen heeft dat de nieuwe rechtse regering Netanyahu de stabiliteit, een gunstig klimaat en de politieke wil kan bieden welke nodig zijn voor hervatting van de vredesonderhandelingen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de op het laatste moment tot de coalitie toegetreden partij «Jewish Home» standpunten kent die hervatting van de vredesonderhandelingen in de weg kunnen staan. Zij vragen de Minister of hij de opvatting deelt dat het nastreven van de standpunten van «Jewish Home», zoals het uitbreiden van illegale nederzettingen in bezet gebied en annexatie van delen van de Westelijke Jordaanoever het perspectief op hervatting van vredesbesprekingen nog verder weg brengt.
De leden van de fractie van D66 constateren dat de nieuwe coalitie in Israël van rechts-conservatieve aard is. Welke verwachtingen heeft het kabinet van deze coalitie? Zullen er minder nederzettingen worden gebouwd? Krijgt het vredesproces een nieuwe impuls? Welke mogelijkheden zijn er om, samen met de EU-partners, escalatie te voorkomen? Is het kabinet er al van overtuigd om ergens in de bilaterale relaties tussen Nederland en Israël en Nederland en de Palestijnen een vorm van conditionaliteit in te bouwen?
Reactie van het kabinet:
De Israëlische parlementsverkiezingen op 17 maart 2015 werden gewonnen door de Likoed-partij onder leiding van premier Netanyahu. Netanyahu heeft op 6 mei jl. overeenstemming bereikt over een nieuwe regering met deelname van Likoed, Shas, United Torah Judaism, Kulanu en Jewish Home. Deze partijen hebben samen de kleinst mogelijke meerderheid van 61 zetels van de in totaal 120 zetels in de Knesset.
Het kabinet verwacht van de nieuwe Israëlische regering dat zij de twee-statenoplossing onderschrijft en daar actief naar zal streven in woord en daad. Dat wil zeggen concrete stappen die het vertrouwen tussen partijen doen vergroten en een terugkeer naar de onderhandelingstafel mogelijk maken. Het nastreven van standpunten van de partij Jewish Home met betrekking tot het nederzettingenbeleid zou daar haaks op staan. Het kabinet zal de nieuwe Israëlische regering beoordelen op zijn daden.
Het kabinet is van mening dat het inbouwen van conditionaliteit niet verstandig is. Dankzij de goede toegang die Nederland tot beide partijen heeft als gevolg van de investering in de bilaterale relaties, is Nederland op vele terreinen een partner waar serieus naar wordt geluisterd. Dat heeft het kabinet in staat gesteld een kritische beleidsdialoog te voeren ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces. Op die wijze probeert Nederland, ook nu er geen sprake is van voortgang in het vredesproces, een bijdrage te leveren aan het scheppen van een klimaat waarin een hervatting van onderhandelingen mogelijk is.
Zie voor wat betreft de EU-rol het antwoord op voorgaande vraag.
De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd over de toetreding van mevrouw Ayalet Shaked tot het kabinet als Minister van Justitie. Zo citeerde zij een uitspraak van een adviseur van Netanyahu waarin staat dat het conflict een «oorlog is tussen twee volken», dat het Palestijnse volk de vijand is en Palestijnse kinderen «kleine slangen» zijn. Verder zette ze zich als parlementariër in voor het beperken van de macht van het Hooggerechtshof. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij de zorgen over het aantreden van mevrouw Shaked deelt en welke invloed haar positie kan hebben op zowel de perspectieven voor vredesbesprekingen, waar haar ambtsvoorganger als hoofdonderhandelaar optrad, en voor specifieke justitiedossiers, zoals de zorgelijke behandeling van Palestijnse minderjarigen in Israëlische detentie.
Klopt het dat de nieuwe Staatssecretaris voor Defensie Eli Ben-Dahan de Palestijnen «dieren» heeft genoemd? Welk signaal gaat volgens het kabinet uit van zijn benoeming?
Reactie van het kabinet:
Het kabinet kan niet vooruitlopen op benoemingen, zolang de nieuwe Israëlische regering niet is ingezworen. Overigens keurt het kabinet omstreden uitspraken die Ayelet Shaked en Eli Ben Dahan in het verleden hebben gedaan over Palestijnen af.
Heeft de Hoge Vertegenwoordiger haar visie op een grotere EU-rol in het MOVP al vorm gegeven? Wanneer wordt dit verwacht? Welke toegevoegde waarde zal de EU Speciaal Vertegenwoordiger Gentilini hebben in het vredesproces en hoe zullen de taken verdeeld zijn tussen de HV en de EU Speciaal Vertegenwoordiger? Welke verdere acties is de EU van plan te ondernemen? Op welke manier bevorderen Nederland en de EU een versnelling van de (trage) wederopbouw in Gaza?
Reactie van het kabinet:
Zie voor wat betreft de EU-rol het eerdere antwoord op de vragen van de fracties van de SP en de PvdA.
EUSV Gentilini heeft als taak om het gemeenschappelijke Europese beleid en gezamenlijke belangen in de regio te behartigen. Hij vertegenwoordigt de HV en zal, met standplaats Jeruzalem, de EU op verschillende niveaus en met name in de regio een gezicht en stem kunnen geven.
Met betrekking tot Gaza is het kabinet is zeer bezorgd over de trage wederopbouw en het risico van een hernieuwde gewapende confrontatie. In EU-kader heeft het kabinet ervoor gepleit om Gaza prioriteit te geven en de invloed van de EU aan te wenden om partijen te bewegen voortgang te maken met de terugkeer van PA naar Gaza en intra-Palestijnse verzoening. In diplomatieke contacten zou de EU bij landen uit de regio moeten aandringen hun invloed aan te wenden bij betrokken partijen om deze terugkeer te bevorderen en de beloofde financiële toezeggingen voor wederopbouw Gaza over te maken. Bilateraal blijft het kabinet inzetten op Movement & Access, met name verdere opening van Gaza via de Nederlandse containerscanner, daarbij rekening houdend met veiligheidszorgen van Israël. In bilaterale contacten met de belangrijkste donoren vraagt Nederland tevens nadrukkelijk aandacht voor Gaza.
Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor het recent gepubliceerde rapport «Breaking the silence. This is how we fought in Gaza». In dit rapport staan 111 getuigenverklaringen van meer dan 60 soldaten uit zeer uiteenlopende eenheden die deelnamen aan het offensief in Gaza afgelopen zomer. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister om een reactie op het rapport en daarbij in het bijzonder in te gaan op het ongepaste gedrag dat sommige soldaten in het veld vertoonden en de zeer hoge aantallen burgerslachtoffers en fysieke schade. Zij vragen de Ministers tevens of hij de conclusie van het rapport deelt dat de immense schade die de geldende militaire doctrine, die onder meer de levens van Palestijnse burgers onderschikt maakt aan de veiligheid van eigen soldaten, heeft veroorzaakt, voorspelbaar was en bij de verantwoordelijken tijdens operatie «Protective Edge» bekend was.
Reactie van het kabinet:
Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van het rapport van Breaking the Silence. Het rapport herbevestigt de noodzaak van transparant en geloofwaardig onderzoek door beide zijden naar vermeende schendingen van humanitair oorlogsrecht in het Gaza-conflict. Het kabinet roept Israël op de in het rapport genoemde incidenten nauwgezet te onderzoeken, voor zover dat nog niet het geval is. Het is ook in het belang van Israël om een volledig beeld te geven aan buitenwereld.
Follow-up buitengewone Europese Raad 23/04 (Migratie, Libië)
Betreffende Libië zijn de leden van de VVD-fractie het met de Minister eens dat politieke stabiliteit nodig is om een duurzaam antwoord op de migratiestromen via dat land te formuleren. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt inderdaad primair bij de Libiërs zelf. De Minister schrijft dat de posities van de onderhandelende partijen nog ver uit elkaar liggen. Kan de Minister dat concreet toelichten? Waar bevinden zich momenteel de grootste knelpunten die een akkoord in de weg staan? Hoe groot acht de Minister de kans dat er op korte termijn een akkoord zal worden bereikt en welke rol speelt Nederland precies bij het faciliteren daarvan?
Reactie van het kabinet:
Het grootste knelpunt is de legitimiteit die de verschillende partijen elkaar toekennen en de vraag welke rol zij bij in een toekomstige eenheidsregering zullen krijgen toebedeeld. De verschillende inzichten die hierover bestaan maken het ingewikkeld om alle partijen aan tafel te houden. Op basis van contact met VN Speciaal Gezant Leon is bekend dat er hard gewerkt wordt aan het bereiken van een akkoord. EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini heeft de partijen op 30 april tijdens een bezoek aan Tunis opgeroepen akkoord te gaan met de hun gepresenteerde ontwerpverklaring. De kans dat dit op korte termijn gaat gebeuren lijkt evenwel niet groot. Nederland waakt er binnen de EU voor dat onze gezamenlijke inspanningen ondersteunend zijn aan het VN-geleide vredesproces. Daarnaast steunt Nederland verschillende initiatieven gericht op capaciteitsopbouw voor lokaal bestuur in Libië en op het versterken van vrouwenrechten.
Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie zich – naar aanleiding van het laatste AIV-rapport «Instabiliteit rondom Europa: confrontatie met de nieuwe werkelijkheid» – af of de verantwoordelijkheid voor de stabilisatie niet meer aan omliggende landen gegeven moet worden, met een toezichthoudende rol voor de EU. Hoe denkt de Minister hierover?
Reactie van het kabinet:
Landen in de regio hebben een belangrijke rol bij het creëren van randvoorwaarden om het vredesproces in Libië te laten slagen. Vanwege de banden met de verschillende partijen kunnen zij erop aandringen dat deze gecommitteerd blijven aan de politieke dialoog. In contacten met deze landen benadrukt het kabinet het belang van het nemen van die verantwoordelijkheid. De door de VN geleide besprekingen tussen de verschillende partijen vinden overigens (afhankelijk van het onderwerp) plaats in Marokko, Egypte, Algerije en Tunesië. Indien een politiek akkoord bereikt wordt, is het nodig dat de EU een eenheidsregering steunt in haar vervolgstappen. Desgevraagd zou de EU ook bereid moeten zijn om bij te dragen aan een missie die een staakt-het-vuren monitort en verifieert.
De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele specifieke vragen over de aanpak van vluchtelingenstromen. Deze komen aan de orde in de paragraaf over Nabuurschapsbeleid.
De leden van de SP-fractie merken op dat over Libië in de brief van de Minister staat dat het van belang is dat VN Speciaal Gezant Léon maximaal gesteund wordt in zijn pogingen de strijdende partijen in het land aan tafel te houden om te komen tot een politiek akkoord, een staakt-het-vuren en een regering van nationale eenheid. De leden van de SP-fractie vragen de Minister een laatste update te geven van deze politieke dialoog. Zijn er vorderingen gemaakt? Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat het van groot belang is dat de EU zich neutraal opstelt met betrekking tot de verschillende strijdende partijen in Libië en dat een politiek akkoord een voorwaarde is voor het intensiveren van de betrekkingen met de regering van het land?
Reactie van het kabinet:
Zie ook het antwoord op de vraag van de VVD met vergelijkbare strekking. Het kabinet acht het van groot belang dat VN Speciaal Gezant Léon maximaal gesteund wordt in zijn pogingen de partijen aan tafel te houden om te komen tot een politiek akkoord, een staakt-het-vuren en een regering van nationale eenheid. Naast politieke steun, biedt de EU ook praktische ondersteuning, bijvoorbeeld t.a.v. het betrekken van lokale bestuurders, zakenlieden en vrouwen bij het politieke proces. Daarnaast stelt de EU steun in het vooruitzicht voor de eenheidsregering die als uitkomst van de dialoog gevormd moet worden. Hierbij wordt gekeken naar verschillende thema’s, waarbij het kabinet voorlopig denkt aan transitional justice, het scheppen van voorwaarden voor Security Sector Reform (SSR), het in kaart brengen van de illegale wapenhandel, de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en capaciteitsopbouw van migratiemanagement. Ook ondersteuning van het Libische constitutionele proces past in deze aanpak (zie ook de Kamerbrief van 27 februari jl. Kamerstuk 32 623, nr. 145).
Verder schrijft de Minister in de geannoteerde agenda dat mogelijk wordt besloten tot het uitwerken van een missie om het zogenaamde business model van mensensmokkelaars te ondermijnen, onder meer door het verzamelen en delen van inlichtingen en het onbruikbaar maken van boten. De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat Libië zich verzet tegen zo’n missie, onder andere vanwege het onbruikbaar maken van boten? Kan ook worden toegelicht wat dit in de praktijk betekent? Is hiervoor nodig dat militairen in Libië aan land gaan?
Reactie van het kabinet:
Enkele Libiërs hebben zich terughoudend of negatief uitgelaten over een mogelijke missie, onder meer vanwege het risico op het ongewild vernietigen van vissersboten. Voor wat betreft deze missie, die tot doel heeft het «business model» van smokkelaars aan te pakken, acht het kabinet het van groot belang dat er wordt gehandeld op basis van een adequaat volkenrechtelijk mandaat. De eventuele missie zou in beginsel een maritieme missie betreffen, echter over de precieze invulling van deze missie wordt nu in EU-verband gesproken. Essentieel onderdeel van de missie is het verzamelen van inlichtingen om de smokkelnetwerken in kaart te brengen. Daar hoort ook bij het identificeren van boten die door smokkelaars worden gebruikt. Als een schip op zee wordt aangetroffen zal de veiligheid van de migranten aan boord voorop staan.
De Raad zal spreken over de follow-up van de buitengewone Europese Raad (ER) van 23 april jl. over migratie. Het aantal mensen dat verdrinkt in de Middellandse Zee schokt de fractie van D66. Zij zijn van mening dat de Europese Unie in de afgelopen weken stappen heeft gezet, maar een bredere agenda moet uitwerken om de problematiek aan te pakken. Dat betekent harde aanpak van mensensmokkelaars, échte en veilige opvang in de regio en een evenwichtigere verdeling van vluchtelingen over de 28 lidstaten. Met name op het laatste punt verwachten de leden een pro-actievere rol van Nederland. Nederland zou dit idee bovenaan de agenda moeten zetten en een concreet voorstel moeten doen. Deelt het kabinet die mening? Waarom staat hierover bijna niets in kabinetsbrieven? Vindt het kabinet ook dat er zo snel mogelijk een formule moet komen met criteria als BNP, bevolkingsdichtheid en opnamecapaciteit om vluchtelingen beter te verdelen?
Reactie van het kabinet:
De genoemde actiepunten zijn onderdeel van de 13 mei jl. door de Europese Commissie verschenen Agenda voor Migratie. Het kabinet is van mening dat alle lidstaten hun verantwoordelijkheid dienen te nemen in het kader van de migratieproblematiek, o.a. bij de bescherming van vluchtelingen, aanpak van mensensmokkel, opvang in de regio en de bewaking van de buitengrenzen. Nederland zal hier constructief aan bijdragen.
Zo heeft het kabinet het Kustwachtvliegtuig reeds aangeboden en op basis van de behoeftebepaling van Frontex wordt bezien welke extra concrete bijdragen mogelijk zijn. Nederland zal bovendien de leiding nemen van het zogenaamde EU «Regional Development and Protection Programme» in de Hoorn van Afrika. Nederland ziet dat als een kans om een geïntegreerde benadering van de migratieproblematiek te realiseren en beoogt een breed partnerschap op migratieterrein, waar zowel de EU, de landen in Hoorn van Afrika als migranten en vluchtelingen in de regio voordeel van hebben («triple win»). Hierbij kan onder meer gedacht worden aan aanpak van grondoorzaken van illegale migratie, informatiecampagnes, verminderen van de spanningen tussen gastgemeenschappen en vluchtelingen en gezamenlijke aanpak van mensensmokkel en -handel. Hiertoe is betere coördinatie en meer coherentie van de vele EU betrekkingen met de Hoorn van Afrika van belang.
Het kabinet zet in op een eerlijker en rechtvaardiger verdeling van verantwoordelijkheden met betrekking tot de migratieproblematiek. Een betere verdeling van de migrantenstroom is daar onderdeel van en kan in algemene zin daarom rekenen op de steun van het kabinet. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe de Europese Commissie de verschillende voorstellen in dit kader concreet zal uitwerken. Deze voorstellen richten zich op hervestiging van erkende vluchtelingen van buiten de Unie, een tijdelijk noodmechanisme voor relocatie van migranten in gevallen waarin lidstaten te maken krijgen met hoge toestroom van migranten, en een meer permanent noodmechanisme voor verdeling van verantwoordelijkheid voor vluchtelingen en asielzoekers tussen de lidstaten in gevallen van hoge instroom. Zodra de Europese Commissie haar ideeën hierover heeft uitgewerkt tot concrete plannen, zal het kabinet de Kamer informeren over zijn standpunt.
Strategische discussie Latijns-Amerika en de Cariben (LAC)
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister over de strategische discussie Latijns-Amerika en de Cariben stelt dat in de ogen van de Raad het accent moet liggen op het afronden en moderniseren van lopende onderhandelingen, voordat de EU inzet op het aangaan van nieuwe overeenkomsten. Kan de Minister uitweiden over hoe het met de afronding en modernisering van deze lopende onderhandelingen gaat? Wat zijn de belangrijkste zaken waarover op dit moment nog wordt onderhandeld en is op welke termijn verwacht de Minister resultaten op die terreinen?
Reactie van het kabinet:
De Europese Commissie onderhandelt op dit moment over de totstandkoming van een nieuw associatieakkoord met vrijhandelscomponent (MERCOSUR); is begonnen aan de onderhandelingen ten aanzien van de modernisering van een associatieakkoord (Mexico); verkent de mogelijkheden voor de modernisering van een associatieakkoord (Chili) en is in de implementatiefase van de akkoorden met Colombia, Peru en Ecuador (Andean gemeenschap), Midden-Amerika en het Caribisch gebied (EPA Cariforum).
De onderhandelingen met MERCOSUR lopen al geruime tijd moeizaam. Sinds het opnieuw lanceren van de onderhandelingen in 2010 zijn er 9 onderhandelingsrondes geweest waarin veel vooruitgang is geboekt op het normatieve deel van het akkoord. De laatste overlegronde dateert van oktober 2012. Beide partijen zouden nu een markttoegangsaanbod moeten doen om het overleg inhoudelijk verder op weg te helpen. Een deadline hiervoor is echter niet voorzien. Afronding van de onderhandelingen is vooral afhankelijk van de politieke situatie in de MERCOSUR-lidstaten. Het blijkt vanuit MERCOSUR-zijde een moeilijke opgave te zijn om met een onderling afgestemd markttoegangsaanbod te komen. Zodra dat aanbod vanuit MERCOSUR gereed is kan er verder onderhandeld worden.
De EU en Mexico zijn op 11 mei jl. overeengekomen om het bestaande verdrag dat dateert uit 1997 en waarvan het handelsdeel sinds 2000 in werking is getreden te vernieuwen. Dit handelsakkoord is zeer succesvol en heeft geleid tot een grote handelsstijging tussen de twee partijen. Op dit moment loopt een verkennend onderzoek (scoping exercise) naar het bereik en de ambitie van de modernisering van het akkoord voordat daadwerkelijk met de onderhandelingen gestart zal worden. Concreet wordt o.a. gedacht aan verbetering van handelsfacilitatie, uitbreiding van de handel in diensten en bescherming van intellectueel eigendom.
Het huidige Associatieakkoord tussen Chili en de EU is in 2002 uitonderhandeld en het handelsdeel (DCFTA) is sinds februari 2003 in werking. Het is een goed functionerend akkoord dat voor beide partijen de nodige welvaartswinst oplevert. Chili en de EU hebben tijdens de associatieraad van 21 april jl. de wens uitgesproken om een Gezamenlijke Werkgroep in te richten die zich bezig zal houden met de modernisering en verdieping van het bestaande associatieakkoord. Concreet wordt gedacht aan de verdere liberalisering van de handel in diensten en landbouwproducten en het verder beschermen van geografische indicaties. De werkgroep zal moeten bekijken of er voldoende potentie is om formele onderhandelingen over modernisering te starten.
De EU en de Midden-Amerikaanse regio (Guatemala, Costa Rica, El Salvador, Honduras, Nicaragua en Panama) hebben een nieuw Associatieakkoord, inclusief een DCFTA (Deep and Comprehensive Free Trade Area) onderhandeld dat op 29 juni 2012 is ondertekend. Doel ervan is om de economische groei, de democratie en de politieke stabiliteit in Midden-Amerika te ondersteunen. De handelspijler van het Associatieakkoord, de DCFTA, wordt sinds 1 augustus 2013 voorlopig toegepast met Honduras, Nicaragua en Panama, sinds 1 oktober 2013 met Costa Rica en El Salvador, en sinds 1 december 2013 met Guatemala.
Voor Colombia en Peru geldt dat vrij recent de handelsakkoorden met de EU voorlopig in werking zijn getreden. Peru vanaf 1 maart 2013 en Colombia vanaf 1 augustus 2013. Dit heeft geleidt tot stevige intensivering van de handel tussen de EU en deze landen. In juli 2014 werden de onderhandelingen afgerond voor de toetreding van Ecuador tot de handelsovereenkomst met Colombia en Peru. Beide partijen zijn nu bezig met de relevante interne procedures voor de goedkeuring van het akkoord.
De EU blijft de mogelijkheid onderzoeken om Bolivia, dat ook lid is van de Andean gemeenschap, te integreren in deze handelsovereenkomst met de EU.
Het handels- en ontwikkelingspartnerschap van de EU met het Caribisch gebied bestaat al meer dan 30 jaar. De tegenwoordige kern hiervan is de economische partnerschapsovereenkomst (EPA) CARIFORUM-EU. Dit is een nieuw partnerschap dat Cariforum – een groep van 15 Caribische landen – en de EU in 2008 ondertekend hebben. Deze overeenkomst bevat ook een aanzienlijke EU-steun voor handelsontwikkeling van betrokken partners.
De leden van de PvdA-fractie verwelkomen nogmaals de toenadering en normalisering van de banden tussen de VS/EU enerzijds en Cuba anderzijds. Zij constateren dat de Cubaanse Minister van Buitenlandse Zaken recent Nederland bezocht heeft en Minister Koenders vervolgens in Cuba op bezoek is geweest. Zij vragen de Minister wat er tijdens deze gesprekken naar voren is gekomen en welke afspraken er zijn gemaakt.
Reactie van het kabinet:
Gesproken is over de recente ontwikkelingen in Cuba. Cuba heeft de eerste stappen gezet op het pad van hervorming. Het gaat om een lastig maar belangrijk proces. Het is van belang Cuba hierin te ondersteunen door hen te betrekken in plaats van te isoleren. Dit biedt een kans om de economische en politieke veranderingen te helpen versnellen en verdiepen. Een goede relatie en het voeren van een dialoog biedt ook de mogelijkheid om gevoelige onderwerpen te bespreken, zoals mensenrechten. Tijdens de gesprekken is tevens de wens uitgesproken de bilaterale betrekkingen verder te verdiepen. Afgesproken is op een aantal gebieden nauwer samen te gaan werken, te denken aan kennisuitwisseling over de verhoging van landbouwproductie, het aanbieden van deskundigheid op het gebied van watermanagement en luchthavenveiligheid, en informatieoverdracht op het gebied van preventieve gezondheidszorg.
Ook op economisch terrein liggen er kansen voor meer samenwerking tussen Cuba en het Koninkrijk. Daarom is de inzet erop gericht begin 2016 een handelsmissie naar Cuba te laten afreizen. In de gesprekken met de Cubaanse autoriteiten zijn de EU-Cuba onderhandelingen ook aan de orde gekomen. Nederland heeft een belangrijke voortrekkersrol gespeeld bij het op gang brengen van de onderhandelingen en blijft inzetten op nauwere samenwerking tussen de EU en Cuba. De gesprekken met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, onder wie kardinaal Ortega, schrijvers en economen bevestigden dat Cuba langzaam aan het veranderen is, maar dat nog veel stappen gezet zullen moeten worden. Dezerzijds is benadrukt dat verbetering van de mensenrechtensituatie in Cuba een cruciaal onderdeel van het hervormingsproces dient te zijn.
De leden van de PvdA-fractie benadrukken wederom dat het belangrijk is om een onderscheid te maken tussen economische hervormingen enerzijds en politieke hervormingen, of het gebrek daaraan, anderzijds. Want hoewel er economisch inderdaad vooruitgang lijkt te zijn moet er politiek gezien nog veel gebeuren bijvoorbeeld op het gebied van democratische hervormingen, mensenrechten, en vrijheden. Daarom vragen zij de Minister of de regering nog steeds het standpunt heeft dat het Europees gemeenschappelijk standpunt leidend moet zijn en dat een akkoord over meer samenwerking met Cuba dus afhangt van de verbeteringen op het gebied van mensenrechten en politieke vrijheden. Voor de leden van de PvdA-fractie blijft dit gelden als harde voorwaarde voor toenadering en een mogelijk toekomstig akkoord tussen de EU en Cuba. Ook vragen zij de Minister of hij dit Nederlandse en EU-standpunt tijdens zijn gesprekken naar voren heeft gebracht.
Reactie van het kabinet:
Het Gemeenschappelijk Standpunt is van kracht sinds 1996. Het Gemeenschappelijk Standpunt beoogt een vreedzame overgang naar een pluralistische democratie en het eerbiedigen van mensenrechten door het voeren van een dialoog met de Cubaanse autoriteiten en met het Cubaanse maatschappelijk middenveld. Het EU-mandaat van februari 2014 voor de onderhandelingen met Cuba over een politiek akkoord bepaalt dat het Gemeenschappelijk Standpunt van kracht blijft zolang de onderhandelingen gaande zijn. Het doel van de EU-Cuba onderhandelingen is te komen tot een politiek akkoord, waar mensenrechten een integraal en onlosmakelijk onderdeel van uit maken. Nederland heeft zich hieraan volledig gecommitteerd. Het hervormingsproces in Cuba is een langzaam maar onomkeerbaar proces. Het is van belang dit proces te ondersteunen door de mensenrechtensituatie hoog op de agenda te houden in de dialoog met de Cuba. In de gesprekken met de Cubaanse autoriteiten zijn de EU-Cuba onderhandelingen ook aan de orde gekomen.
Jemen
De leden van de VVD-fractie volgen met zorgen de ontwikkelingen in Jemen, waar het conflict ondanks een naderend staakt het vuren niet lijkt te gaan liggen. Hoe schat de Minister de kans in op een duurzaam staakt-het-vuren, gevolgd door een bredere politieke oplossing voor het conflict in Jemen? Heeft de Minister hierover zelf contact met partijen die betrokken zijn in het conflict – en dan met name de Arabische landen in de Golfregio? Zo ja, kan de Minister daarover meer informatie verstrekken aan de Kamer?
Reactie van het kabinet:
Het staakt-het-vuren dat deze week is ingegaan zal moeten uitwijzen of er kansen zijn op een duurzaam staakt-het-vuren in opmaat naar de gewenste bredere politieke oplossing van het conflict. Het kabinet verwelkomt in dit kader het tijdige bezoek van de nieuwe VN-gezant Ould Cheikh Ahmed aan Sana’a op 12 mei jl. als ook de bijeenkomst die op 17 mei georganiseerd wordt door de legitieme regering van Jemen in Riyad.
Deze gezant zal in contact met alle partijen moeten kijken naar de mogelijkheden voor een doorstart van consultaties. De bijeenkomst van 17 mei in Riyad kan de start vormen van een hernieuwd politiek proces. Helaas zijn de Houthi’s hierbij niet aanwezig.
De situatie in Jemen, en mogelijkheden voor de-escalatie van dit conflict, wordt in diverse gremia besproken. Zo ook tijdens een vergadering in Brussel van regionale directeuren uit EU-lidstaten en Golflanden op 5 mei jl. waar het streven naar een politieke oplossing door alle EU-lidstaten werd herbevestigd.
De leden van de SP-fractie constateren dat de ontwikkelingen in Jemen niet worden genoemd in de brief van de Minister aangaande de Raad Buitenlandse Zaken van 18 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1498). Gezien de zeer zorgelijke ontwikkelingen in het land hebben de leden van de SP-fractie desondanks een aantal vragen hierover.
De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd over de escalatie en internationalisering (met name de betrokkenheid van Saoedi-Arabië en Iran) van het conflict in Jemen. Het bedreigt de regionale stabiliteit en vormt een veiligheidsrisico vanwege de ligging aan de straat van Bab al-Mandab. Omdat de humanitaire situatie in Jemen zeer zorgwekkend is, vinden de leden van de PvdA-fractie het goed dat er vanaf dinsdag een vijfdaagse wapenstilstand is afgekondigd om hoognodige humanitaire hulp te verschaffen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister hoe hij aankijkt tegen de voortgaande interventie van Saoedi-Arabië en de recente luchtaanvallen met burgerslachtoffers bijvoorbeeld dit weekend op Sa’dah. Zij vragen de Minister ook te reageren op de uitspraken van de Nederlandse VN-gezant voor Jemen Van de Klaauw die stelde dat alle partijen zich meermaals schuldig hebben gemaakt aan schending van zowel humanitair als internationaal oorlogsrecht en dat «ook civiele installaties, burgers en kampen van ontheemden doelwit zijn geweest van bombardementen en gevechten.»
Reactie van het kabinet:
De recente luchtaanvallen zijn desastreus voor de bevolking. Niet alleen vallen er veel slachtoffers, maar ook voelen velen zich genoodzaakt te vluchten en huis en haard achter te laten. De humanitaire noden worden op deze manier almaar groter. Er is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om een afgewogen oordeel te geven of de luchtaanvallen in overeenstemming met het toepasselijk humanitair oorlogsrecht zijn uitgevoerd. De EU heeft in haar Raadsconclusies over Jemen van 20 april jl. wel opgeroepen tot een onafhankelijk onderzoek naar alle vermeende schendingen van mensenrechten en oorlogsrecht en dat alle maatregelen genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat het oorlogsrecht en mensenrechten worden gerespecteerd.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of de EU-inzet nog steeds gericht is op een politieke oplossing en hoe er volgens hem om moet worden gegaan met de discrepantie van dit standpunt met het Amerikaanse standpunt dat vooral gericht is op militaire interventie. Zij vragen op welke wijze beide benaderingen op elkaar worden afgestemd en hoe de regering aankijkt tegen de Amerikaanse inmenging en steun aan de coalitie geleid door Saoedi-Arabië. Tenslotte vragen zij of het wapenembargo aan de Houthi rebellen standhoudt
Reactie van het kabinet:
Zowel westerse landen als de landen in de Golf streven uiteindelijk naar een politieke oplossing. Dat is in de afgelopen weken alleen nog maar duidelijker geworden. Ik zou daarom niet willen spreken van een discrepantie tussen de Amerikaanse en de Europese aanpak. De beste manier om dat te bereiken is onderwerp van besprekingen. Het VN-wapenembargo lijkt intussen stand te houden.
De leden van de SP-fractie merken op dat volgens de VN de Arabische coalitie onder leiding van Saudi-Arabië het internationaal recht schendt door bombardementen uit te voeren op bewoonde gebieden als Sa’dah. Dat heeft de VN-coördinator voor humanitaire zaken voor Jemen, Johannes van der Klaauw, onlangs gezegd. Kan de Minister hierop reageren, vragen de leden van de SP-fractie. Deelt de Minister de opvatting dat het oorlogsrecht is geschonden? Hoe beoordeelt de Minister meer in het algemeen de aanvallen van de coalitielanden op Jemen, waarbij veel burgerslachtoffers zijn gevallen? Heeft de Minister zich tegen de militaire campagne uitgesproken?
Reactie van het kabinet:
De inspanningen zouden zichtbaar gericht moeten zijn op het bereiken van een politieke oplossing. In dit kader verwelkomt het kabinet het tijdige bezoek van de nieuwe VN-gezant Ould Cheikh Ahmed aan Sana’a. De berichten over de schendingen van oorlogsrecht zijn zeer zorgwekkend als ook de beelden van de aanvallen op Sa’dah. Er is op dit moment echter onvoldoende informatie beschikbaar om een afgewogen oordeel te geven of de luchtaanvallen in overeenstemming met het toepasselijk humanitair oorlogsrecht zijn uitgevoerd. De EU heeft in haar Raadsconclusies over Jemen van 20 april jl. wel opgeroepen tot een onafhankelijk onderzoek naar alle vermeende schendingen van mensenrechten en oorlogsrecht en dat alle maatregelen genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat het oorlogsrecht en mensenrechten worden gerespecteerd.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister verder in te gaan op de humanitaire situatie in dit armste land in de regio? Klopt het dat door de aanvallen en de blokkade de humanitaire situatie in Jemen ernstig verslechterd is? Hoe dringt de Minister, eventueel in EU-verband, erop aan dat niet wordt belemmerd dat noodzakelijke hulp het land bereikt? Hoe wordt het optreden van Saudi-Arabië in dit verband beoordeeld? Kan daarbij worden toegelicht welke hulp Nederland zelf biedt, vragen de leden van de SP-fractie.
Reactie van het kabinet:
Al voor aanvang van de aanvallen was de helft van de bevolking afhankelijk van humanitaire hulp. Sindsdien is de situatie verder verslechterd. Dat komt vooral doordat de toegang tot de hulp wordt bemoeilijkt door de gevechten die in verschillende steden aan de gang zijn. Saoedi-Arabië is zich bewust van de moeilijke humanitaire omstandigheden. Mede daarom is vorige week aangekondigd een humanitair coördinatiecentrum te zullen openen en hebben ze ingestemd met een gevechtspauze van vijf dagen die inmiddels is ingegaan.
De situatie in Jemen verandert echter van dag tot dag. Zo is het staakt het vuren in de eerste nacht al geschonden. In de Raadsconclusies van 20 april jl. roept de EU alle partijen op om humanitaire toegang te verlenen. Nederland volgt de situatie nauwlettend en brengt de belemmeringen om noodhulp te kunnen verlenen in Jemen waar nodig in internationale fora op. Daarnaast draagt Nederland zelf 5 miljoen euro bij aan noodhulp voor Jemen. Uw Kamer ontvangt spoedig een brief over de Nederlandse inzet in Jemen.
Iran
De leden van de VVD-fractie constateren dat er met Iran inmiddels gesprekken zijn hervat die moeten leiden tot een duurzaam akkoord. Kan de Minister informatie verschaffen over het verloop van de gesprekken die de afgelopen weken zijn gevoerd? Acht de Minister op basis van recente ontwikkelingen de deadline haalbaar?
Reactie van het kabinet:
Sinds 2 april jl. zijn de E3+3 en Iran op verschillende niveaus bijeengekomen om te onderhandelen over de uitwerking van de parameters voor een alomvattend akkoord over het nucleaire programma van Iran. Ook deze week zullen de partijen hiervoor weer bijeen zijn in Wenen.
De partijen geven aan te zijn begonnen met het bespreken van de verschillende onderwerpen en het schrijven van een uitgewerkt alomvattend akkoord. Zij stellen nog altijd ernaar te streven om dit voor 30 juni af te ronden. Ondanks de complexiteit van de onderhandelingen, hoopt het kabinet van harte dat dit de partijen zal lukken.
De tijdlijn voor het opheffen van sancties zou het bereiken van een eindakkoord in de weg kunnen staan. Ook blijft het onduidelijk of Iran het additioneel protocol van het non-proliferatieverdrag (NPV) zal gaan ratificeren, zoals in het raamwerkakkoord staat genoemd. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of de meest recente gespreksrondes aanleiding geven om vraagtekens bij deze beide zaken te plaatsen.
Reactie van het kabinet:
Sinds 2 april jl. onderhandelen de E3+3 en Iran over de nadere uitwerking van de parameters voor een alomvattend akkoord over het nucleaire programma van Iran. Dit betekent dat er oplossingen moeten worden gevonden voor complexe vraagstukken, waaronder de invulling van de sanctieverlichting en de transparantiemaatregelen. Het kabinet heeft sinds lange tijd de positie – en draagt dit ook uit – dat Iran het additioneel protocol dient te ratificeren en volledig dient te implementeren. De partijen zijn begonnen met het bespreken van deze onderwerpen en met het schrijven van een uitgewerkt alomvattend akkoord. Het is daarom nog te vroeg om hierop vooruit te lopen.
Oostelijk Partnerschap
De leden van de fractie van D66 zouden voor deze aanstaande Raad graag een opmerking maken over de Top van het Oostelijk Partnerschap in Riga, aangezien dit onlosmakelijk verbonden is met de actualiteit waar de Raad zich over zal buigen. Binnen het hoofdthema’s van het Partnerschap, de politieke associatie en economische integratie met de Europese Unie, vragen de genoemde leden graag aandacht voor flexibiliteit in de relatie met «de zes.» Ten aanzien van democratie, rechtsstaat, mensenrechten, fundamentele vrijheden en de geopolitieke context vragen de leden aandacht voor flexibele instrumenten van de EU, en actieve terughoudendheid ten aanzien van een «one size fits all» model. Deelt het kabinet die mening? Hoe zal hiervoor aandacht worden gevraagd bij onze EU-partners? Is dit inderdaad het moment om het partnerschap in die zin te flexibiliseren en moderniseren?
Reactie van het kabinet:
Het kabinet pleit actief voor een meer flexibele inzet van instrumenten en het minder strak hanteren van het «one size fits all» model. De huidige herziening van het EU Nabuurschapsbeleid is het juiste moment om deze omslag te maken (zie ook kabinetsappreciatie herziening EU Nabuurschapbeleid, d.d. 17 april 2015, Kamerstuk 22 112, nr. 1961). Het kabinet zal dit, evenals andere punten ten aanzien van de herziening, op verschillende niveaus actief onder de aandacht brengen van Commissie en EDEO. Ook tijdens de Top van het Oostelijk Partnerschap zal dit met de partnerlanden worden besproken (zie ook Kamerbrief Top Oostelijk Partnerschap, d.d. 8 mei 2015, Kamerstuk 21 501-20, nr. 982).
EU Nabuurschapsbeleid
De leden van de VVD-fractie staan positief tegenover een kritische beschouwing en herijking van het EU-nabuurschapsbeleid en ondersteunen de notie dat in de huidige situatie meer focus moet komen te liggen op de veiligheidscomponent.
Wat betreft grote vluchtelingenstromen en irreguliere migratie stelt de Minister dat er positieve resultaten zijn behaald in Marokko, Tunesië, Algerije en Egypte. Libië wordt niet genoemd in het rijtje, omdat dat één van de landen is waarmee geen actieplan is vastgelegd. Betekent dat dan ook dat samen met dat land momenteel geen adequate maatregelen worden genomen binnen het nabuurschapsbeleid om de irreguliere migratiestromen in te dammen? Indien wel, om welke maatregelen gaat het? Zo nee, waarom niet en zijn er concrete plannen om daar verandering in aan te brengen? Kan de Minister daarbij in beide gevallen specifiek ingaan op de relatie met (1) de uitwerking van het recentelijk opgestelde tienpuntenplan bootmigranten en (2) de notie dat grote irreguliere migratiestromen en de aanpak van mensensmokkel een regionale strategie verdient (p.17 kabinetsappreciatie)?
Reactie van het kabinet:
De huidige situatie in Libië maakt uitvoering van de gebruikelijke programmering onder het EU nabuurschapsinstrument en het opstellen van een gezamenlijk actieplan nagenoeg onmogelijk. Dit betekent echter niet dat er niets gebeurt. De EU-inzet is allereerst gericht op de ondersteuning van het politieke proces onder leiding van VN Speciaal Gezant Leon. Naast politieke steun, biedt de EU ook praktische ondersteuning, bijvoorbeeld t.a.v. het betrekken van lokale bestuurders, zakenlieden en vrouwen bij het politieke proces. Een politieke oplossing zal daarbij de grondvoorwaarde scheppen voor hernieuwde samenwerking, waaronder ten aanzien van de politieke transitie, openbare financiën, lokaal bestuur en op het terrein van migratie. In het verleden zijn er verschillende projecten opgezet op het gebied van migratie, waaronder een project met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) t.a.v. migratiebeleid en wetgeving en een programma ter preventie van illegale migratie vanuit de Sahara.
In het kader van de verklaring van de Europese Raad van 23 april jl. is de Hoge Vertegenwoordiger eveneens gevraagd tot het uitwerken van een mogelijke GVDB-missie (paragrafen 3b t/m d uit de ER-verklaring) om het «business model» van mensensmokkelaars aan te pakken, onder meer door het verzamelen en delen van inlichtingen over smokkelnetwerken en het onbruikbaar maken van voor mensensmokkel bedoelde schepen. Als een schip op zee wordt aangetroffen zal de veiligheid van de migranten aan boord voorop staan. Over de precieze invulling van een eventuele missie wordt nu in EU-verband gesproken, zodat deze mogelijk tijdens de RBZ van 18 mei kan worden ingesteld.
In het kader van de herziening van het EU Nabuurschapsbeleid pleit het kabinet voor geïntegreerde regionale strategieën, om grensoverschrijdende problemen het hoofd te bieden. Voor een effectieve aanpak van de migratieproblematiek, inclusief mensensmokkel en -handel, is nauwe samenwerking met landen van herkomst- en doortocht essentieel. De EU heeft al verschillende regionale samenwerkingsverbanden op migratieterrein, zoals de zogenaamde Rabat, Khartoum en Boedapest processen. Daarnaast zijn er diverse regionale EU-gefinancierde programma’s op migratieterrein, waaronder het regionale ontwikkelings- en beschermingsprogramma (RDPP) voor de buurlanden van Syrië, Noord-Afrika en de Hoorn van Afrika (dit laatste RDPP wordt geleid door Nederland).
Daarnaast hechten de leden van de VVD-fractie aan een systematische – al dan niet gemilitariseerde – aanpak van irreguliere migratie, dicht bij de bron. Belangrijk aspecten van een dergelijke aanpak zijn de aanpak van smokkelroutes op zee en op land (bijvoorbeeld in Mali waar Nederland een bijdrage levert aan MINUSMA) en opvang in de regio zelf. Daarover staat niets vermeld in de kabinetsappreciatie. Is er sprake van dat deze aspecten opgenomen worden in een geactualiseerd en gemoderniseerd nabuurschapsbeleid? Zo nee, wil de Minister de toezegging doen zich, nu de kans zich aandient, daarvoor alsnog in te spannen? Is de Minister samen met de VVD-fractie van mening dat een dergelijke aanpak zich bij uitstek leent binnen een geïntegreerde aanpak van de migratieproblematiek?
Reactie van het kabinet:
In het kader van het nabuurschapsbeleid steunt de EU derde landen actief bij opvang in de regio. Zo worden de buurlanden van Syrië intensief ondersteund bij de opvang van vluchtelingen. Het gaat daarbij onder andere om het opschalen van basisvoorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg, voor vluchtelingen en gastgemeenschappen.
De aanpak van smokkelroutes, zeker wanneer het gaat om een gemilitariseerde aanpak in bijvoorbeeld Mali, valt zowel qua instrumentarium als geografisch niet volledig binnen het bereik van het nabuurschapsbeleid. Migratie is een belangrijk onderwerp binnen dit kader, maar is niet het enige of sturende principe. Wel pleit het kabinet voor geïntegreerd beleid, waarbij de inzet van verschillende instrumenten, bijvoorbeeld GVDB-missies en thematische, op specifieke landen gerichte inzet vanuit het nabuurschapsinstrument, geïntegreerd worden bezien. Ook zal het kabinet mogelijkheden meewegen die andere internationale organisaties te bieden hebben. Het kabinet ziet tevens uit naar de Agenda voor Migratie van de Commissie en zal in de besprekingen daarover een geïntegreerde beleidsinzet bij de aanpak van de migratieproblematiek bepleiten.
Hoewel het kabinet van mening is dat de geografische focus van het nabuurschapsbeleid niet dient te worden opgerekt, moet er meer aandacht komen voor de regio’s van de nabuurschapslanden. In dat kader pleit het kabinet voor een regionale strategie voor Noord-Afrika ten aanzien van de grote irreguliere migratiestromen en de aanpak van mensensmokkel, waarin zowel herkomst- als transitlanden worden meegenomen.
Armenië heeft in 2014 besloten toe te treden tot de Euraziatische Economische Unie. De leden van de VVD-fractie vragen wat daar destijds de voornaamste redenen voor waren. De Minister schrijft dat de EU nu de mogelijkheden onderzoekt om tot een andere vorm van afspraken op economisch terrein te komen. Kan de Minister een overzicht geven van de bestaande mogelijkheden? Is de Nederlandse regering van mening dat de Europese Commissie beschikt over een mandaat om te zoeken naar een vorm van samenwerking of arrangementen – bijvoorbeeld handelspreferenties – zonder dat sprake is van een associatie-akkoord? En ziet de Minister Armenië ook als een voorbeeld van een land dat deel uitmaakt van de Euraziatische Unie, maar tegelijkertijd ook nog banden aan kan en wil gaan met de Europese Unie?
Reactie van het kabinet:
Het besluit van Armenië om de associatieovereenkomst inclusief DCFTA met de EU niet te paraferen, maar zich in plaats daarvan aan te sluiten bij de Euraziatische Economische Unie is een soevereine keuze die Nederland respecteert. Het is aan Yerevan om nadere toelichting te geven op de achtergrond van deze beslissing. Dit besluit betekende echter geenszins een einde van de relaties tussen de EU en Armenië. De EU en Armenië hebben de handels- en politieke dialoog voortgezet, voor zover compatibel met de nieuwe internationale verplichtingen van Armenië als onderdeel van de EEU. Het lidmaatschap van de EEU is dus geen factor die goede betrekkingen met de EU belemmert of uitsluit. Armenië en de EU zijn gecommitteerd om tot een nieuwe contractuele basis te komen voor de betrekkingen. Hoe een dergelijke overeenkomst zal heten is daarbij secundair aan de inhoud. Het wederzijdse streven is in ieder geval om zoveel mogelijk elementen uit de associatieovereenkomst te behouden, waarbij vooral de samenwerking op handelsterrein beperkter zal zijn dan in de reeds eerder uitonderhandelde DCFTA. Lidmaatschap van een douane-unie, zoals de Euraziatische Economische Unie (EEU), is juridisch niet verenigbaar met een DCFTA. Om de bepalingen van het vrijhandelsdeel in de associatieovereenkomst te kunnen uitvoeren, moeten landen soevereiniteit hebben over hun handelsbeleid, wat met deelname aan de EEU juist wordt beperkt doordat landen de zeggenschap over hun handelsbeleid overdragen aan een externe, supranationale instantie. Wanneer de EU en Armenië in kaart hebben gebracht wat de (on)mogelijkheden zijn, zal de EU een voorstel doen voor een onderhandelingsrichtlijn, ter goedkeuring door de Raad. Overigens blijft totdat de onderhandelingen over een nieuw akkoord zijn afgerond het EU-Armenia Partnership and Cooperation Agreement uit 1999 de basis vormen voor de betrekkingen. Ook dit akkoord voorziet in samenwerking op onder andere politiek, economisch en cultureel terrein.
In de betrekkingen met Rusland hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van een impliciete veiligheidsgarantie van Rusland aan Armenië. Kan de Minister uitleggen wat die voorstelt? Is die ook militair? En klopt het dat Rusland wapens met korting verkoopt aan Armenië en een militaire basis in Armenië heeft zitten? Wat stelt deze militaire relatie voor? Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie ook een vraag over de veiligheidssamenwerking met Rusland. Klopt het dat Armenië niet langer toegang heeft tot een veiligheidsprogramma van de Rijksuniversiteit Groningen, waar zij eerst wel deel van uitmaakte? Kan de Minister dit uitleggen?
Reactie van het kabinet:
Zowel Rusland als Armenië maken deel uit van de Collective Security and Treaty Organisation (CSTO). Deze organisatie is in 2002 gezamenlijk opgericht door Armenië, Wit-Rusland, Kazachstan, Kirgizië, Rusland en Tadzjikistan. Daarbij is de afspraak gemaakt dat een aanval op één van deze landen wordt gezien als een aanval op allemaal. Bilateraal bestaat er ook samenwerking op het gebied van veiligheid tussen Armenië en Rusland. Er is een Russisch helikopter regiment nabij Jerevan gestationeerd en een Russische militaire basis in Gyumri. Daarnaast zijn er «Early Warning» luchtverdedigingsradars in Armenië opgesteld. In 2010 stemde Armenië tijdens een bezoek van de Russische president Medvedev aan Armenië in met verlenging van de militaire samenwerkingsovereenkomst met Rusland tot 2044. De Russische militaire aanwezigheid in Armenië wordt geschat op 3.500 manschappen. Voor wat betreft de vraag over een veiligheidsprogramma van de Rijksuniversiteit Groningen verwijs ik u naar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De leden van de PvdA-fractie achten het EU Nabuurschapsbeleid van groot belang. De enorme migratiestromen uit regio’s nabij Europa, de escalerende en ontwrichtende conflicten rond Europa, en het geweld aan de grenzen van Europa – waar Nederland deze zomer met het neerhalen van MH17 ook direct door werd getroffen – toont aan dat investeren in vrijheid, veiligheid, democratie en stabiele ontwikkeling in de Europese buurlanden noodzakelijk is. Het EU Nabuurschapsbeleid dient het belang van de buurlanden, maar zeer zeker ook het Europese belang.
De leden van de PvdA-fractie steunen daarom de kabinetsinzet omtrent het Nabuurschapsbeleid. Daarbij is het inderdaad belangrijk dat het EU beleid aandacht heeft voor gelijkwaardigheid tussen Unie en buurlanden, een gerichte inzet toegespitst op de situatie waarin het betreffende buurland zich bevindt, en geïntegreerde samenhang van het Nabuurschapsbeleid met het bredere Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de Unie. Gezien de situatie aan de Oost- en Zuidgrenzen van Europa steunen zij ook de kabinetsinzet om veiligheid een grotere rol te laten spelen in het nabuurschapsbeleid. De leden van de PvdA-fractie vinden het uitgangspunt van belang dat het Nabuurschapsbeleid en de Oostelijk Partnerschappen geen valse verwachtingen wekken. Dat lezen zij ook naar tevredenheid terug in de kabinetsinzet voor de Top Oostelijk Partnerschap (OP) in Riga.
De leden van de PvdA-fractie zien echter ook een spanningsveld tussen aan de ene kant de wens om via het nabuurschapsbeleid Europese waarden uit te dragen, inclusief via een «incentive-based approach» en conditionaliteit, en aan de andere kant ook de noodzaak realistisch te zijn over onze invloed in de (na)buurlanden. Zij vragen de Minister hier nader op in te gaan. De kabinetsopvatting dat, als landen niet ontvankelijk zijn voor steun voor de opbouw van democratische instituties en rechtsstaat, EU hulp «via het spoor van economische hervormingen ... een stuk gemakkelijker en effectiever [kan] zijn om de rechtsstaat te versterken» roept in deze context vragen op. Zij vragen de Minister hier nader op in te gaan, met name in het geval dat een overheid niet ontvankelijk is voor steun voor democratie en opbouw van de rechtstaat juist omdat ze Europese kernwaarden als democratie en een vrije rechtsstaat afwijst. Zij vragen daarom of vooruitgang van landen kernwaarden als mensenrechten, democratie en rechtstaat harde voorwaarden blijven voor het ontvangen van EU-hulp als onderdeel van het Nabuurschapsbeleid.
Reactie van het kabinet:
Het kabinet is van mening dat de Europese uitgangspunten op het gebied van mensenrechten en democratie een ankerpunt moeten blijven van het nabuurschapsbeleid (zie ook kabinetsappreciatie herziening EU Nabuurschapbeleid, d.d. 17 april 2015, Kamerstuk 22 112, nr. 1961). Volgens het kabinet moet het uitgangspunt blijven dat de relatie met landen waar meer overeenstemming is over onze centrale waarden (democratie, de rechtsstaat en mensenrechten) intensiever moet zijn dan met landen waarmee minder overeenstemming is. Binnen dit kader zal de EU veel specifieker per land moeten bezien hoe de Europese waarden zo effectief mogelijk uitgedragen kunnen worden. In sommige landen werkt een steuntje in de rug via extra financiële steun in het kader van de «incentive based approach» – of juist het uitblijven daarvan – goed als politiek signaal. In andere landen of situaties is de «leverage» die de EU heeft om via deze weg haar waarden uit te dragen minder groot. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals het feit dat de regering in kwestie te weinig grip heeft op de situatie in het land om effectief de mensenrechtensituatie en democratie te bevorderen. In dat kader is het kabinet van mening dat voor het uitdragen van de Europese waarden ook naar andere instrumenten gekeken moet worden.
De «leverage» die de EU heeft, kan – naast de «incentive based approach» – ook vergroot worden door de samenwerking te richten op onderwerpen waar de partnerlanden noden hebben. Door hierin te voorzien, vergroot de EU haar invloed. Dit leidt ook tot een betere uitgangspositie bij het uitdragen van de EU-waarden. Bovendien kan de EU in landen waar een minder vruchtbare bodem is voor democratische hervormingen, via deze weg ingangen creëren om op een minder zichtbare, maar wellicht meer effectieve, manier de EU-waarden uit te dragen. Bijvoorbeeld door via de weg van economische hervormingen aan te dringen op rechtszekerheid en vanuit die invalshoek de samenwerking langzaam te verbreden naar hervorming van de rechtsstaat. Dit neemt echter niet weg dat er ook in dergelijke situaties ruimte blijft om uiting te geven aan zorgen over de situatie o.g.v. democratie en mensenrechten.
Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie de Minister om in te gaan op het politieke speelveld en de inzet en onderhandelingsposities van andere EU-lidstaten in Riga. Met name wat betreft de eventuele inzet van sommige lidstaten voor additionele steun voor Oekraïne, Moldavië en Georgië en ten aanzien van alternatieve samenwerkingsformats voor Armenië vragen zij de Minister een overzicht te geven van het speelveld en zijn inzet hieromtrent. Zij vragen ook op welke wijze het kabinet voornemens is invulling te geven aan haar overtuiging dat «Rusland de top niet mag overheersen» en vragen de Minister deze uitspraak nader toe te lichten.
Reactie van het kabinet:
De kernboodschap die van de Top uit zal gaan is dat de EU de zes landen van het Oostelijk partnerschap steunt bij het realiseren van de doelstelling van het Oostelijk Partnerschap: politieke associatie en economische integratie met de Europese Unie, waarbij het versterken van democratie, rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden het uitgangspunt blijft. Hierover is brede overeenstemming onder de EU-lidstaten, evenals over het feit dat deze Top bij uitstek een goed moment is om de stand op te nemen van het partnerschap en in het bijzonder de implementatie van de associatieakkoorden van de EU met Georgië, Moldavië en Oekraïne. Ook hier zal de EU uitdragen klaar te staan om deze landen te blijven assisteren in de daaruit voortvloeiende ingrijpende hervormingen. Het is hierbij niet de inzet om additionele steun aan te kondigen. Voor wat betreft het alternatieve samenwerkingsformat met Armenië verwijs ik u naar de beantwoording hierboven en -onder.
Het kabinet acht het van belang dat er in Riga geen valse verwachtingen worden gewekt bij de partnerlanden, in het bijzonder bij de drie met een associatieakkoord, over verdere integratie in de EU. Dit betreft op dit moment slechts een theoretische mogelijkheid – en niet een mogelijkheid die moet worden aangemoedigd of die wenselijk moet worden geacht, ook al hebben betreffende landen – en ook een aantal EU-lidstaten – daarover andere gedachten. Een lidmaatschapsperspectief is niet aan de orde, is onrealistisch, en biedt geen antwoord op de huidige problematiek in deze landen. Het kabinet zal scherp oog houden op de bewoordingen in de slotverklaring in relatie tot de Europese aspiraties van OP-landen (zie ook Kamerbrief Top Oostelijk Partnerschap, d.d. 8 mei 2015, referentie Minbuza-2015.228279).
Het is onmiskenbaar dat de top van het Oostelijk Partnerschap in Riga op 21 en 22 mei plaatsvindt tegen een achtergrond van toegenomen spanningen vanwege de Russische rol in de regio. Deze ontwikkelingen onderstrepen het belang van het partnerschap, maar veranderen niet de doelstelling. Het Oostelijk Partnerschap is primair gericht op het ondersteunen van de partnerlanden in hun transformatieproces en in hun verschillende, soevereine keuzes voor het verdiepen van de samenwerking met de EU. Het partnerschap is niet gericht tegen Rusland. De Top moet dan ook primair in het teken staan van de onderlinge relaties van de EU en haar Oostelijke partners.
De leden van de SP-fractie geven aan dat de Minister in de brief over het Europees nabuurschapsbeleid schrijft dat ondanks de recente toetreding van Armenië tot de Euraziatische Economische Unie de EU en Armenië mogelijke verdere toekomstige samenwerkingsterreinen onderzoeken. De leden van de SP-fractie vragen de Minister toe te lichten aan wat voor samenwerking hier wordt gedacht.
Reactie van het kabinet:
De EU en Armenië zijn, zoals hierboven gesteld, in gesprek over een nieuwe contractuele basis voor de betrekkingen. Het streven van beide zijden daarbij, is om zoveel mogelijk van de afspraken uit het eerder uitonderhandelde associatieakkoord over te nemen. Het nieuwe akkoord moet uiteraard compatibel zijn met de nieuwe verplichtingen van Armenië als lid van de EEU. Dit betekent dat een deel van de handelsonderdelen uit het associatieakkoord niet in een nieuwe overeenkomst terug kunnen komen. Terreinen waar wel ruimte is om de samenwerking op uit te breiden zijn bijvoorbeeld rechtsstaatsontwikkeling, afspraken over investeringsbescherming en het bevorderen van «people-to-people» contacten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-02-1500.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.