21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1359 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2014

Hierbij bied ik u het verslag aan van de Raad Buitenlandse Zaken van 17 maart 2014.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

VERSLAG VAN DE RAAD BUITENLANDSE ZAKEN VAN 17 MAART 2014

Oekraïne

De Raad sprak de dag na het referendum op de Krim over de ontwikkelingen in Oekraïne. De Raad veroordeelde ten sterkste het organiseren van het illegale referendum, dat in strijd is met de Oekraïense grondwet. De EU zal het referendum en de uitslag ervan niet erkennen. De Raad neemt in dit verband kennis van het concept advies van de Venetië Commissie (zie ook onder kopje Raad van Europa). De EU betreurt het dat vertegenwoordigers van de VN en OVSE zijn tegengewerkt in hun poging de Krim te bereiken op verzoek van Oekraïne.

In navolging van de verklaring van de Europese Raad van 6 maart jl. besloot de Raad dat vanwege het uitblijven van concrete resultaten om de situatie via onderhandelingen op te lossen, sancties worden ingesteld tegen personen die verantwoordelijk zijn voor het ondermijnen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne. Deze sancties bestaan uit een reisverbod naar de EU en tegoedenbevriezing tegen 21 personen en zijn op 17 maart direct van kracht geworden.

De Raad bood opnieuw aan faciliterend te willen zijn bij een dialoog tussen Oekraïne en Rusland. De Ministers riepen Rusland op om de-escalerende stappen te zetten en per direct onderhandelingen met Oekraïne aan te gaan om tot een politieke oplossing te komen. De EU staat klaar voor een constructieve dialoog met alle betrokken partijen. De Ministers riepen Rusland op de Krim niet te annexeren en daarmee het internationale recht te schenden. Eventuele verdere stappen van Rusland om de situatie in Oekraïne te destabiliseren zullen verreikende gevolgen hebben voor de relaties tussen de EU en Rusland ten aanzien van een breed spectrum van economische gebieden. Nederland heeft aangegeven dat een wapenembargo meegenomen moet worden in de voorbereiding van economische sancties. De Raad riep Rusland op zich niet verder diplomatiek en economisch te isoleren.

De Ministers gaven aan de terughoudendheid van zijde van de Oekraïense regering te prijzen. De Raad riep de Oekraïense regering op de nodige structurele hervormingen door te voeren om corruptie tegen te gaan en transparantie te bevorderen. Tevens riep de Raad op om middels een inclusief proces vrije en eerlijke verkiezingen voor te bereiden en constitutionele hervormingen door te voeren, waarbij de Raad van Europa een adviserende rol kan vervullen. Tot slot herhaalde de Raad de afspraak om het contact met de bevolking te versterken (people to people), onder andere door middel van visumliberalisatie op termijn, op basis van de overeengekomen voorwaarden van het visumliberalisatie actieplan.

Energiediplomatie

De bespreking van het onderwerp energiediplomatie stond in het teken van de situatie in Oekraïne. De Raad bevestigde de bereidheid om Oekraïne te blijven steunen om de energieaanvoer verder te diversifiëren, verdere energy efficiency te bereiken en effectiever te worden aangesloten op het Europese transitnetwerk. Tijdens de bespreking kwam ook de vraag op hoe de dialoog en samenwerking met Rusland op energiegebied verder vorm gegeven moet worden in het licht van de huidige situatie.

Associatie- en Vrijhandelsakkoord (AA & DCFTA)

Op 6 maart jl. verklaarden de Europese regeringsleiders de politieke provisies van het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne «zeer binnenkort» te zullen tekenen. Premier Jatsenjoek verzocht de regeringsleiders nadrukkelijk om deze steun in de rug. De Raad concludeerde op 17 maart dat ondertekening van de politieke delen van het akkoord zal plaatsvinden en marge van de Europese Raad op 21 maart. De wijze waarop deze ondertekening gestalte zal krijgen waarborgt de integraliteit van het akkoord. Er is geen sprake van een «splitsing» van de politieke delen en de bepalingen van economische samenwerking – zoals neergelegd in het Deep and Comprehensive Free Trade Agreement (DCFTA) dat integraal deel uitmaakt van het associatieakkoord: de Raad benadrukt dat het associatieakkoord één instrument is. Hiertoe is een slotakte opgesteld waarin partijen stellen dat zij gecommitteerd zijn aan ondertekening en afronding, te zijner tijd, van het gehele associatieakkoord; dat gegeven de politieke ontwikkelingen het van belang wordt geacht zo spoedig mogelijk de politieke delen van het akkoord1 te tekenen met het oog op de voorlopige toepassing van de bepalingen die onder de competentie van de EU vallen; dat het niet opportuun wordt geacht in dit stadium de delen te ondertekenen die buiten het politieke deel vallen en dat deze resterende delen op een later, niet nader aangeduid, tijdstip zullen worden getekend. Het kabinet steunt de ondertekening van de politieke delen van het akkoord op 21 maart a.s. en benadrukt dat het hier om een sui generis benadering gaat die wordt ingegeven door de uitzonderlijke omstandigheden. Omdat het akkoord nadrukkelijk één geheel blijft en er geen splitsing in een politiek en een niet-politiek deel is voorzien anders dan dat deze beide delen op een ander moment worden getekend, kan deze benadering voor Armenië niet worden toegepast zoals uw Kamer suggereerde tijdens het Algemeen Overleg van 12 maart jl.: Armenië heeft immers aangegeven geen vrijhandelsverdrag (DCFTA) met de Europese Unie na te streven vanwege de onverenigbaarheid van de vrijhandelsbepalingen daarin met het door Armenië beoogde lidmaatschap van de Euraziatische Douane-unie. Dit ondermijnt de integraliteit van een associatieakkoord met de Europese Unie. Om deze reden zoekt de EU met Armenië naar alternatieve vormen om de samenwerking gestalte te geven: het kabinet zal uw Kamer op de hoogte houden van het verloop van deze besprekingen. Vanzelfsprekend zal de regering het associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne te zijner tijd, zodra alle delen van het verdrag ondertekend zijn, in zijn geheel ter goedkeuring voorleggen aan het parlement.

Autonome tariefpreferenties

De Europese regeringsleiders verklaarden op 6 maart jl. eveneens dat de EU de kwetsbare economie in Oekraïne wil ondersteunen onder meer door autonome tariefpreferenties te verstrekken. De Europese Commissie presenteerde op 11 maart jl. een verordening waarin deze unilaterale preferenties gestalte krijgen2. Onderstaande appreciatie van het voorstel van de Commissie komt, gezien de urgentie waarmee een en ander wordt besproken, in de plaats van een BNC-fiche3.

De door de Commissie voorgestelde afschaffing van invoertarieven was al overeengekomen in het geparafeerde vrijhandelsakkoord tussen EU en Oekraïne (DCFTA) als onderdeel van het bredere associatieakkoord. Met deze maatregel haalt de Commissie die afspraken als het ware naar voren. Het betreft de onderdelen van het akkoord die vanaf dag één van de inwerkingtreding al zouden gelden. Hierdoor kunnen producten afkomstig uit Oekraïne met een lager invoertarief op de EU-markt gebracht worden. Voor sommige landbouwproducten gaat het niet om een tariefreductie maar om het openstellen of verruimen van een quotum. Tarieven op gevoelige producten die in een later stadium in het vrijhandelsakkoord zouden worden afgebouwd, zullen nu nog niet worden verlaagd. De Commissie stelt voor deze afspraken per eind april a.s. te implementeren tot 1 november 2014. Raad en Europees Parlement moeten hiermee instemmen. Het kabinet verwelkomt het voorstel, dat een concrete maatregel behelst om de kwetsbare Oekraïense economie te stimuleren. Voor Nederland lijkt de eenzijdige voorlopige invoering van tariefafspraken niet direct grote nadelige gevolgen te hebben: voor de sector «margarine, vetten, oliën» levert snelle voorlopige toepassing van het akkoord juist voordelen op, omdat deze sector vooral ruwe zonnebloemolie importeert uit Oekraïne. De markttoegang voor Oekraïense ei-producten is gevoelig voor Nederland. Deze toegang wordt door het akkoord vergroot door verlaging van tarieven en openstelling van een beperkt in te voeren hoeveelheid (quotum).

Overigens is in beginsel een waiver in de WTO nodig om unilaterale preferenties te kunnen verschaffen. Er bestaat dan ook een mogelijkheid dat een ander WTO-lid (Rusland) een geschillenbeslechtingsprocedure aanvangt. Met oog op de nadrukkelijke intentie van de Raad ook de vrijhandelsbepalingen (DCFTA) in het associatieakkoord tussen de EU en Oekraïne te tekenen (zie hierboven) acht het kabinet een dergelijke procedure weinig kansrijk. Immers, vanaf het moment dat ook de resterende (niet-politieke) delen van het associatieakkoord zijn ondertekend en voorlopig worden toegepast is er sprake van een volwaardig en WTO-conform handelsakkoord met tweezijdige handelspreferenties waarvan ook de EU-exporteurs zullen profiteren.

De autonome tariefpreferenties leveren Oekraïne volgens berekeningen van de Commissie EUR 487 miljoen op jaarbasis op aan niet langer te betalen douanerechten. Voor de EU betreft dit gederfde inkomsten. Deze zullen voor een groot deel ten laste komen van de EU-begroting: 75% van de douane inkomsten wordt rechtstreeks afgedragen aan de EU.

Het voorstel van de Commissie heeft betrekking op het gehele grondgebied van Oekraïne, inclusief de Krim. Wanneer de Oekraïense autoriteiten geen certificaten van oorsprong afgeven voor goederen afkomstig uit de Krim, zullen deze goederen niet onder de handelspreferenties vallen, zoals met uw Kamer besproken tijdens het algemeen overleg van 12 maart jl. Het is uitgesloten dat wordt samengewerkt met autoriteiten die niet door de EU en haar lidstaten worden erkend. Het niet afgeven van certificaten van oorsprong door de Oekraïense autoriteiten voor goederen afkomstig uit de Krim is mogelijk, zonder dat dit een impliciete erkenning inhoudt van het verlies van soevereiniteit over de Krim. Hetzelfde geldt voor de EU lidstaten die weigeren certificaten van oorsprong te erkennen die niet door de centrale regering van Oekraïne zijn afgegeven: hier gaat geen erkenning van een de facto ander regime op de Krim van uit. Hiervoor bestaan precedenten (Cyprus). Op deze basis kan het associatieakkoord dat van toepassing is op het gehele grondgebied van Oekraïne (inclusief de Krim) worden afgesloten en zouden lidstaten certificaten van oorsprong die niet afkomstig zijn van de centrale regering van Oekraïne, maar van de Krim (of andere) autoriteiten, moeten weigeren. Een dergelijke opstelling ten aanzien van goederen afkomstig uit de Krim vereist dat de centrale regering van Oekraïne weigert certificaten van oorsprong af te geven voor goederen afkomstig uit de Krim.

Overige besprekingen

De afgelopen dagen is door verschillende organisaties gesproken over de situatie in Oekraïne.

NAVO

De Noord-Atlantische Raad (NAR) van de NAVO kwam op 14 en 17 maart jl. bijeen en nam op 17 maart jl. een verklaring aan waarin het zogenaamde referendum in de Krim als illegaal en onrechtmatig wordt beschouwd. Afgelopen vrijdag kwam de NAVO ook bijeen met de landen in het kader van het Euro-Atlantische Partnerschapscomité (EAPR). Hiertoe behoren ook Oekraïne en Rusland. In deze bijeenkomst werden bekende standpunten uitgewisseld. Afgelopen weekend vonden DDoS-aanvallen plaats op enkele NAVO-systemen. De integriteit van data in deze systemen heeft niet onder deze aanvallen geleden. De Nederlandse inzet in de NAVO blijft gebaseerd op de wens te de-escaleren. Tegelijkertijd moet een balans worden gevonden met de noodzaak rekening te houden met de oostelijke bondgenoten die de Russische acties als een bedreiging voor hun eigen veiligheid ervaren. Daartoe zijn ook de in mijn brief van 12 maart jl. gemelde maatregelen genomen.

OVSE

Binnen de OVSE wordt verder gesproken over het mandaat voor een uitgebreide langdurige monitormissie. Ondermeer de vaststelling van het geografische werkgebied van een dergelijke missie bepaalt de discussie. De waarnemingsmissie van ongewapende militairen, in het kader van het Weens Document, is verlengd tot donderdag 20 maart a.s., waarbij opnieuw zal worden gepoogd toegang te krijgen tot de Krim. Nederland neemt aan de missie deel met twee militairen. De missie heeft in het oosten van Oekraïne inmiddels een bezoek afgelegd, waarmee een goed inzicht is verkregen in de – gespannen – lokale verhoudingen en de militaire situatie ter plekke.

Raad van Europa

Het Comité van Ministers (CM) van de Raad van Europa (RvE) heeft afgelopen donderdag een steunverklaring voor een politieke oplossing aangenomen waarin ernstige zorgen over het referendum worden geuit en de adviesaanvraag aan de Venetië Commissie wordt verwelkomd. Op verzoek van Oekraïne heeft het CM het adviescomité van het kaderverdrag voor de bescherming van nationale minderheden verzocht de positie van nationale minderheden in Oekraïne te onderzoeken en zo snel mogelijk het CM daarover te informeren. Ook verwelkomde het CM de oprichting van een tripartiete commissie in Oekraïne bestaande uit het parlement, het Ministerie van Justitie en de RvE, om de juridische hervormingen door te voeren. Het kabinet juicht toe dat de Raad van Europa wordt ingezet op haar kernkwaliteiten: bevorderen van mensenrechten en rechtsstaat. Twee zaken die prioritair zijn voor Oekraïne.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft een statenklacht van Oekraïne tegen Rusland in behandeling genomen. Het Hof heeft op basis van artikel 39 van het verdrag als interim maatregel beide landen opgeroepen zich te weerhouden van handelingen, in het bijzonder militaire handelingen, die mogelijk een inbreuk zouden betekenen op de rechten die het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens aan de burgers geeft, zoals respect voor het leven en verbod op onmenselijke behandeling en vernedering. Beide staten zijn gevraagd het Hof zo snel mogelijk te informeren welke maatregelen zij hebben genomen om veilig te stellen dat de landen in volledige overeenstemming met het EVRM handelen. In reactie op de vraag van het lid Omtzigt (CDA) over de statenklacht van Oekraïne tegen Rusland en de Nederlandse positie in deze zaak moge dienen dat Nederland het een goede zaak vindt dat het Hof hier nu naar kijkt en beide landen een interim maatregel heeft opgelegd.

De Venetië Commissie heeft twee conceptadviezen gemaakt over adviesverzoeken van SG Jagland over het referendum en de Russische wet die toelating tot de federatie mogelijk moet maken. Conclusies zijn als verwacht. De grondwet van Oekraïne staat geen referendum toe over afscheiding; wel een consultatief referendum over meer autonomie. Het concept-advies over de Draft Federal Constitutional Law No. 462741–6 On Amending the Federal Constitutional Law on the Procedure of Admission to the Russian Federation and Creation of a New Subject within the Russian Federation, geeft aan dat deze wet niet in overeenstemming is met internationaal recht. Het schendt de principes van territoriale integriteit, nationale soevereiniteit, non-interventie in een andere staat en het uitgangspunt dat pacta sund servanda. De Venetië Commissie roept Rusland op zich van toepassing van de wet te weerhouden. Beide adviezen zijn zoals gezegd conceptadviezen, die in de plenaire vergadering van de Venetië commissie van 21 maart worden behandeld.

VN

Op 15 maart heeft Rusland in de VN-Veiligheidsraad een veto uitgesproken over een door de VS ingediende resolutie over de situatie in Oekraïne. De resolutie benadrukte de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne en betwistte de geldigheid van het referendum van 16 maart. De resolutie werd mede gesponsord door 42 landen, waaronder alle EU-lidstaten. Nederland heeft tijdens het weekend contact gehad met EU-partners over een gemeenschappelijk standpunt inzake Oekraïne. In de Veiligheidsraad stemden 13 landen voor de resolutie, China onthield zich. Tijdens het debat volgend op de stemming uitten veel landen scherpe kritiek op de Russische opstelling. De verwachting is dat Oekraïne op korte termijn opnieuw wordt besproken in de Veiligheidsraad en, na het Russisch veto, mogelijk ook in de Algemene Vergadering. De Nederlandse inzet is tot een politieke oplossing te komen tussen Oekraïne en Rusland die recht doet aan de territoriale integriteit van Oekraïne. Verschillende VN-vertegenwoordigers blijven in overleg met Kiev en Moskou om tot een vreedzame oplossing van de situatie te komen.

OVERIGE AGENDAPUNTEN VAN DE RAAD BUITENLANDSE ZAKEN VAN 17 MAART 2014

Syrië en regionale context

De Ministers stonden stil bij het nu al drie jaar durende conflict in Syrië en de onverminderd slechte situatie, in het bijzonder op humanitair terrein. Hoge Vertegenwoordiger Ashton wees op de noodzaak van voortgang op het politieke spoor en verwelkomde de inspanningen van VN Speciaal Vertegenwoordiger Brahimi, die op 13 maart jl. verslag deed aan de VN Veiligheidsraad over het Genève II-proces en de mogelijkheden tot voortzetting van de dialoog. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 12 maart, is de Luxemburgse Minister van Buitenlandse Zaken verzocht in de VN Veiligheidsraad aandacht te vragen voor de uithongeringsstrategie van het Assad-regime. En marge van de RBZ vond een bilaterale ontmoeting plaats met Ahmed Jarba, president van de Syrische Oppositie Coalitie (SOC).

Het conflict in Syrië heeft ook grote gevolgen voor andere landen in de regio, waarbij met name Libanon en Irak te lijden hebben onder een aanhoudende vluchtelingenstroom en een verslechterende veiligheidssituatie. In dat licht zullen de parlementsverkiezingen in Irak van 30 april a.s. een test case vormen. Hoge Vertegenwoordiger Ashton meldde dat geen volwaardige EU-verkiezingswaarnemingsmissie (Election Observation Mission) naar Irak zal worden gestuurd, maar een EU-verkiezingsexpertmissie (Election Expert Mission) om de lokale verkiezingswaarnemers te ondersteunen in hun werkzaamheden. Deze missie zal in nauwe samenwerking met VN Speciaal Vertegenwoordiger voor Irak Mladenov opereren.

Bosnië-Herzegovina

Hoge Vertegenwoordiger Ashton deed verslag van haar bezoek van 12 maart jl. aan Bosnië. Naar aanleiding van recente protesten sprak zij met politieke leiders en het maatschappelijk middenveld over de politieke situatie in Bosnië-Herzegovina. Hierbij heeft zij de boodschap overgebracht dat Bosnië achterloopt ten opzichte van de andere landen in de Westelijke Balkan ten aanzien van toenadering tot de EU en dat het noodzakelijk is dat de politieke leiders opereren in het landsbelang. De voorwaarden die de EU aan toenadering gesteld heeft, blijven onverminderd van kracht. De RBZ van 14 april a.s. zal naar verwachting opnieuw aandacht besteden aan Bosnië-Herzegovina.

Midden-Oosten Vredesproces

De Ministers stemden in met een aantal boodschappen die Hoge Vertegenwoordiger Ashton na afloop van de Raad zou afgeven ter ondersteuning van de vredesonderhandelingen tussen Israël en de Palestijnse gebieden onder leiding van de Amerikaanse Secretary of State Kerry. Deze boodschappen bevatten elementen die onderdeel uitmaken van het ongeëvenaarde steunpakket van de EU dat in de Raadsconclusies van 16 december jl. in het vooruitzicht is gesteld als een vredesakkoord gesloten wordt. De basis hiervoor zal een «Special Privileged Partnership» zijn met als doel grote kansen te creëren op het gebied van transport, energie, water, milieu en bedrijfsleven. De EU zet in op progressieve marktintegratie, facilitering van handel en investeringen, onderzoek en innovatie en samenwerking op het gebied van veiligheid te behoeve van Israeli en Palestijnen. Speciale aandacht zal uitgaan naar jongeren. Het partnerschap zal op maat gesneden zijn en zal met beide partijen individueel worden onderhandeld.

De HV gaf aan dat de EU tegen een boycot van Israëlische bedrijven is. De EU wil Israël niet isoleren. De HV herhaalde tevens de EU positie ten aanzien van nederzettingen en de territoriale toepasbaarheid van bilaterale overeenkomsten.

EU-Afrika Top

De Raad stond kort stil bij de voorbereidingen voor de EU-Afrika Top die op 2-3 april in Brussel zal plaatsvinden. De HV vroeg hierbij vooral aandacht voor de vrede en veiligheidsdimensie, mede in het licht van de Europese Raad van 20-21 maart, waar de EU-Afrika Top ook geagendeerd staat.

Centraal Afrikaanse Republiek (CAR)

De Raad nam nota van de stand van zaken met betrekking tot de troepenmacht in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR). Conform toezegging tijdens het AO RBZ d.d. 12 maart jl. wordt hier nader ingegaan op de opbouw van troepen voor de EU-missie. Vanwege een ontoereikend aantal troepen is het op dit moment nog niet mogelijk om de EUFOR CAR-missie te lanceren. De HV riep de lidstaten daarom op meer troepen te leveren. De landen die tot nu toe hebben aangegeven met troepen te zullen bijdragen aan EUFOR CAR zijn: Frankrijk, Spanje, Estland, Letland, Finland, Roemenië, Portugal en Polen. Niet EU-lidstaat Georgië draagt eveneens bij. Deze bijdragen tellen momenteel op tot ongeveer 436 troepen. De komende tijd zal in EU-verband verder worden gesproken op welke manier de troepenopbouw verder aangevuld kan worden, zodat de missie door middel van een volgend Raadsbesluit gelanceerd kan worden. Momenteel zijn ongeveer 8.000 troepen aanwezig in CAR, 2.000 van Franse zijde (Sangaris) en 6.000 in de missie van de AU, MISCA.

Egypte

Conform de toezegging tijdens het AO RBZ d.d. 12 maart jl. volgt hierbij de kabinetsreactie op het reisverslag van de ChristenUnie-delegatie naar Egypte (januari 2014). Deze reactie ziet in het bijzonder op de aanbevelingen zoals opgenomen in het verslag. Het kabinet betreurt de vele recente terreuraanslagen in Egypte en de slachtoffers die daarbij zijn gevallen. Ieder land heeft het recht zich te verdedigen tegen terreuraanslagen. Nederland zal in beginsel initiatief nemen tot het plaatsen van terreurgroeperingen op de EU-terrorismelijst als er sprake is van personen of organisaties die in Nederland actief zijn. Voor zover bekend is er geen sprake van activiteiten van de terreurgroep Ansar Bayt al-Maqdis in Nederland. Een voorstel voor listing moet bovendien vergezeld gaan van een juridische onderbouwing en een besluit van nationale competente autoriteiten (zoals een rechter) om een kans te maken. Daarvan is in het geval van Ansar Bayt-al-Maqdis geen sprake.

Ontwikkelingen ten aanzien van democratie, rechtstaat en mensenrechten bepalen in belangrijke mate de verhoudingen tussen de EU en Egypte. Zoals vermeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 oktober jl. heeft de EU na afronding van de toenmalige review van EU-fondsen haar steun aan Egypte gecontinueerd. Additionele fondsen die reeds in oktober 2012 zijn toegezegd – zoals macrosteun – blijven toegankelijk mits de Egyptische autoriteiten voldoen aan de daarvoor gestelde voorwaarden (o.a. IMF-lening). Voor wat betreft allocatie van EU SPRING-fondsen blijven de bekende principes van de «incentive based approach» leidend.

Nederland is voortdurend met Egypte in gesprek over de mensenrechtensituatie. Deze kwam ook aan de orde tijdens het bezoek van de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken aan Den Haag op 6 februari jl.; Minister Fahmy bevestigde toen dat er internationaal rechtelijke verplichtingen gelden waarop Egypte aangesproken kan worden. De EU is voornemens een EU-verkiezingswaarnemingsmissie te sturen naar de Egyptische presidentsverkiezingen. De EU is momenteel met de Egyptische autoriteiten in gesprek over de details van de missie. Het kabinet is van mening dat partijen en personen die vreedzaam opereren en zich committeren aan de principes van de rechtstaat niet uitgesloten mogen worden van verkiezingen.

Tot slot is er tot op heden geen bewijs gepresenteerd van verdachte banden tussen de terreurgroep Ansar Bayt al-Maqdis en de Moslimbroederschap.


X Noot
1

Het gaat hierbij om de preambule, artikel 1 (Objectives) en de Titels I (General Principles), II (Political Dialogue and Reform, Political Association, Cooperation and Convergence in the Field of Foreign and Security Policy) en VII (Institutional, General and Final Provisions) van het AA. In een later stadium worden de volgende onderdelen ondertekend: Titel III (Justice, Freedom and Security), Titel IV (Trade and Trade-related Measures), Titel V (Economic and Sector Cooperation) en Titel VI (Financial Cooperation with Anti-fraud Provisions).

X Noot
2

COM(2014)166.

X Noot
3

Het oordeel over de bevoegdheid is positief. Het kabinet acht artikel 207, lid 2 VWEU de juiste rechtsbasis. Het oordeel over subsidiariteit is niet van toepassing: tariefpreferenties behoren tot de gemeenschappelijke handelspolitiek en dus tot de exclusieve competentie van de Europese Unie. De maatregel wordt in het licht van de uitzonderlijke omstandigheden in Oekraïne eveneens proportioneel geacht: het kabinet vindt dat de opbrengsten voor de kwetsbare Oekraïense economie (EUR 487 miljoen volgens de Commissie) de gederfde inkomsten aan afgebouwde invoertarieven voor de EU rechtvaardigen, waarbij overigens nog onzeker is hoe een en ander precies uitwerkt op de totaalramingen voor 2014.

Naar boven