21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1033 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2011

Graag bied ik u hierbij de geannoteerde agenda aan van de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») van 11 en 12 maart 2011.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Geannoteerde agenda Gymnich

Op het moment van schrijven van deze brief heeft Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton de agenda voor de informele bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie op 11 en 12 maart a.s. nog niet bekendgemaakt. Het ligt voor de hand dat zal worden gesproken over actuele ontwikkelingen in de Arabische regio en de financiering van het externe beleid van de Europese Unie. Als gebruikelijk zullen de ministers van Buitenlandse Zaken van de kandidaat-lidstaten van de Europese Unie een deel van de bijeenkomst bijwonen. Ook zal mogelijk een ontmoeting met ministers van Buitenlandse Zaken van de landen van de Westelijke Balkan plaatsvinden.

Arabische regio

De ministers zullen spreken over de dan actuele situatie in de Arabische regio en de Europese reactie op de ontwikkelingen aldaar.

HV Ashton bereidt een samenhangend pakket voor met korte en middellange termijn maatregelen die de Unie kan nemen om landen in de Arabische regio te steunen bij de overgang naar een pluriform democratisch staatsbestel waarin burgerlijke vrijheden en mensenrechten worden gerespecteerd. Het is haar streven dit pakket voor te leggen aan de Europese Raad van 24–25 maart a.s.

Het kabinet meent dat de maatregelen moeten inspelen op zowel de kansen die de transitie biedt als op de uitdagingen: democratisering, verbeterde rechtsstatelijkheid en economische groei, maar ook illegale migratiestromen en instabiliteit.

Uiteraard berust de eerste verantwoordelijkheid bij de landen in de regio. Zij zullen geloofwaardige en beslissende maatregelen moeten nemen om noodzakelijke politieke, sociale en economische hervormingen in gang te zetten en verbetering van de mensenrechtensituatie te bewerkstelligen. Het garanderen van de vrijheid van meningsuiting, van de vrije communicatie en de vrije toegang tot internet is daarbij van bijzonder belang. Daar waar sprake is van geweld of schending van de mensenrechten of burgerlijke vrijheden, dient de Europese Unie de machthebbers daarop aan te spreken en moeten sancties worden overwogen.

De instrumenten die de Unie ter beschikking staan – hulp, handelspreferenties, leningen, dialoog, technische assistentie – moeten zo flexibel mogelijk worden ingezet om de positieve ontwikkelingen in de regio te bevorderen en te ondersteunen. Hierbij is herstructurering van de European Neighbourhood Policy Instrument (ENPI)-middelen aan de orde, zodat deze directer bijdragen aan het transitieproces, het verlenen van technische assistentie ten behoeve van democratiseringsprocessen, intensievere politieke dialoog, het ondersteunen van verkiezingsprocessen en het verruimen van handelspreferenties (inclusief die met betrekking tot landbouwproducten). Ook in de lopende herziening van het Nabuurschapsbeleid moeten deze elementen worden meegenomen.

Naar verwachting zullen specifieke landensituaties al naar gelang de dan actuele stand van zaken aan de orde komen.

Het kabinet heeft met grote instemming kennis genomen van het unanieme besluit van de VN-Veiligheidsraad om een breed pakket aan gerichte sancties op te leggen aan het Libische regime. Het instellen van een wapenembargo, inreisverboden en tegoedenbevriezing jegens kolonel Khadaffi en zijn handlangers is in lijn met maatregelen die in EU-verband reeds werden voorbereid en die sterk door het kabinet werden bepleit. Het kabinet zal zorg dragen voor implementatie van de maatregelen in Nederland op de kortst mogelijke termijn. Het juicht toe dat de Veiligheidsraad een krachtig signaal tegen straffeloosheid heeft afgegeven, door het Internationaal Strafhof in Den Haag te verzoeken onderzoek te doen naar de gebeurtenissen in Libië.

Financiering extern beleid van de EU

Waarschijnlijk zullen de ministers een oriënterende discussie voeren over de financiering van het externe beleid van de EU in periode van de aankomende financiële perspectieven (2014–2020). De Europese Commissie heeft over dit onderwerp een consultatiedocument uitgebracht («What funding for EU external action after 2013?»). De kabinetsreactie op deze consultatie is uw Kamer op 7 februari jl. toegegaan en met de Tweede Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg van 10 februari jl. (voorbereiding informele OS-Raad).

Nederland pleit voor een sobere meerjarenbegroting van de EU. Bij de financiering van het externe beleid van de Europese Unie zullen scherpe keuzes moeten worden gemaakt. Het kabinet meent dat de samenwerking van de EU met derde landen sterker geconcentreerd moet worden op een beperkt aantal prioriteiten. Het ziet drie hoofdprioriteiten voor de periode 2014–2020:

  • 1. nabuurschapsbeleid;

  • 2. armoedebestrijding in de armste landen;

  • 3. stabiliteit, veiligheid en crisisbeheersing.

Het kabinet meent dat het Europese eigenbelang een prominente plaats moet innemen in de externe hulp van de EU. Het heeft tevens aandacht gevraagd voor flexibiliteit; die is nodig om snel te kunnen inspelen op veranderingen in de wereld en om in staat te zijn snel op te treden in crisissituaties. Ook reciprociteit en conditionaliteit zijn voor Nederland van groot belang. Tegenover Europese hulpinspanningen moeten concrete verplichtingen staan voor ontwikkelingspartners op het gebied van onder meer goed bestuur, macro-economisch beleid, mensenrechten en het nakomen van internationale afspraken (onder andere op het gebied van migratie en terugkeerbeleid). Ten slotte pleit Nederland voor het stroomlijnen van de bestaande instrumenten voor crisisbeheersing en conflictmanagement.

In de groep snel opkomende middeninkomenslanden (zoals India, China, Zuid-Afrika, veel landen in Zuidoost Azië en Latijns Amerika) zou de EU geen grote ontwikkelingsprogramma’s meer moeten uitvoeren. Ook de omvang van de EU-hulp aan Turkije (bijna 1 miljard euro per jaar, nagenoeg geheel ODA-toerekenbaar) kan tegen het licht worden gehouden.

Westelijke Balkan

De ministers van Buitenlandse Zaken zullen mogelijk een ontmoeting hebben met hun collega’s uit de landen van de Westelijke Balkan. Voor de hand liggende onderwerpen zijn de regeringsvorming in Bosnië-Herzegovina en de dialoog tussen Servië en Kosovo.

De EU streeft naar versterking van haar aanwezigheid in Bosnië-Herzegovina ter ondersteuning van de opbouw van stabiele staatsstructuren in dat land. HV Ashton heeft voorgesteld de functies van Hoofd van de EU-delegatie in Bosnië-Herzegovina en van Speciaal Vertegenwoordiger van de Europese Unie te combineren. Het kabinet steunt dit streven. De EU-aanwezigheid in Bosnië staat in nauwe relatie tot de toekomst van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië (OHR). Het kabinet meent dat de voorwaarden voor sluiting van het OHR moeten worden gehandhaafd, maar is – zoals ook op 17 februari jl. tijdens het AO Raad Buitenlandse Zaken met de Tweede Kamer door mij gezegd – bereid om mee te denken over een optie waarbij de OHR blijft bestaan, maar zich fysiek buiten Bosnië («over the horizon») bevindt. Het is voor Nederland van belang dat de EU over de besluitvorming nauw in contact blijft met de andere belangrijke spelers, zoals de VS. De EU-inzet in Bosnië-Herzegovina zal waarschijnlijk ook worden besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 21 maart a.s.

Het kabinet zal bij HV Ashton benadrukken dat de dialoog tussen Servië en Kosovo zo snel mogelijk moet beginnen nu ook de nieuwe Kosovaarse regering een vertegenwoordiger heeft aangewezen. Servië deed dat al eerder.

Naar boven