21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1022 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2011

Onder voorzitterschap van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton kwamen de ministers van Defensie op 9 december jl. te Brussel bijeen in de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ).

EU-NAVO

Tijdens een informeel overleg met de SG NAVO werd van EU-zijde verslag gedaan van de praktische samenwerking die tot stand was gebracht op gebied van de bestrijding van «improvised explosive devices» en medische ondersteuning. SG NAVO Rasmussen bevestigde dit en pleitte ervoor deze praktische samenwerking op capaciteitengebied voort te zetten. Hij betreurde echter het gebrek aan politieke dialoog tussen beide organisaties, als gevolg van de bekende politieke tegenstelling tussen Turkije en Cyprus. Hij refereerde hierbij aan de positie van Turkije, dat de lang beloofde samenwerkingsregeling met het Europees Defensie Agentschap en de veiligheidsovereenkomst met de EU nog niet had gekregen. Enkele lidstaten wezen echter op de verantwoordelijkheid die bij Turkije rustte om eerst alle lidstaten van de Unie te erkennen.

Ondanks deze complexe situatie beloofden de SG NAVO en de HV om te blijven zoeken naar een oplossing voor deze impasse. Meerdere lidstaten steunden dit streven van de HV en de SG NAVO, en bepleitten verdere praktische samenwerking waar mogelijk. Zij wezen erop dat de bezuinigingen in Europa ook de EU en NAVO zou moeten dwingen tot meer samenwerking. Ik heb met klem opgeroepen om te komen tot een politieke oplossing, die nodig is om veilige werkomstandigheden van ons personeel in civiele EU missies en militaire NAVO operaties te kunnen blijven garanderen en het gezag en de geloofwaardigheid van beide instituties niet te ondermijnen.

Militaire Capaciteiten

De Raad besprak vervolgens de mogelijkheden voor internationale samenwerking op gebied van militaire capaciteiten. HV Ashton wees op de uitdaging om in tijden van bezuinigingen op de defensiebudgetten de krijgsmachten zo efficiënt mogelijk in te richten en aan het Europese ambitieniveau te blijven voldoen. Transparantie over die bezuinigingen, meer internationale samenwerking en het voorkomen van duplicatie tussen de EU en de NAVO waren belangrijk in dit verband.

Duitsland en Zweden lichtten hun gezamenlijke voorstel toe dat alle lidstaten nationaal zouden inventariseren welke mogelijkheden er bestaan voor samenwerking, en de resultaten hiervan zouden delen op Europees niveau. Ze beklemtoonden hierbij dat het aan de lidstaten zelf was om te besluiten welke opties voor samenwerking ze zouden aangrijpen. Het Europees Defensie Agentschap zou een faciliterende rol kunnen spelen. Veel lidstaten spraken in grote lijnen hun steun uit voor deze voorstellen, al waarschuwden sommige lidstaten daarbij wel dat het proces licht en pragmatisch zou moeten blijven. Ik heb me daarbij aangesloten en heb verklaard dat Nederland open staat voor verdieping van de bestaande samenwerking met het VK, Duitsland en België en voor nieuwe samenwerking met eventuele andere partners.

Ten aanzien van de verlenging van de Headline Goals, het ambitieniveau van de EU, steunden vele lidstaten de lijn van het politiek-strategische document met aanvullende richtlijnen voor het verdere capaciteitenproces binnen de bestaande kaders, dat inmiddels door de RBZ op 13 december jl. is aangenomen. Een enkel land onderstreepte het belang van verdere civiel-militaire samenwerking in dit verband. Anderen verwezen naar de mogelijkheden van het Verdrag van Lissabon, inclusief de bepalingen over een Permanente Gestructureerde Samenwerking.

Ook de EU Battlegroups kwamen aan de orde. De HV riep de lidstaten op om de gaten in het rooster voor 2012 en 2013 te vullen. Er werden hiervoor ter plekke geen aanbiedingen gedaan, maar verschillende lidstaten bepleitten wel dat naar bredere inzetmogelijkheden voor de EU Battlegroups moet worden gekeken. Ik heb aangekondigd dat Nederland in de eerste helft van 2011 een EU Battlegroup leidt.

Ten slotte stelde de HV het budget voor het Europees Defensie Agentschap voor 2011 aan de orde, waarover bij consensus besloten moest worden. De HV onderstreepte dat de lichte verhoging van het budget van 2011 bedoeld was voor het operationele budget vanwaaruit samenwerking gestimuleerd zou worden. Eén lidstaat gaf echter aan niet te kunnen instemmen met deze verhoging en wilde handhaving van het budget op het niveau van 2010. Uiteindelijk werd zonder verdere discussie ingestemd met het voorstel van de HV om het budget te bevriezen op het niveau van 2010, zijnde 30,5 miljoen euro.

Bestuursraad van het Europees Defensie Agentschap

De Bestuursraad nam het werkplan voor 2011 aan en stemde zonder discussie in met o.a. de publicatie van statistische gegevens over de Europese defensie-inspanningen in 2009; de vervolgstappen om in samenwerking met de Europese Commissie en het Europees Ruimte Agentschap projecten uit te voeren op het gebied van bescherming tegen chemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN) dreigingen; en het voorgestelde werkplan voor een stapsgewijze groei naar een gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt.

Het EDA gaf vervolgens een overzicht van enkele van de belangrijke lopende initiatieven, zoals het «European Air Transport Fleet» project dat beoogt onderlinge samenwerking op gebied van luchttransport te bevorderen. Ook werd gewezen op de voortgang in de voorbereiding van een uitzendbaar forensisch laboratorium, bekostigd uit het operationeel budget van het EDA, dat zal bijdragen aan de inlichtingenverzameling bij incidenten met geïmproviseerde explosieven. Onder leiding van Frankrijk zal dit laboratorium worden ingezet in ISAF in Afghanistan. Uiteindelijk moet het een «blauwdruk» en lessen opleveren waarvan alle lidstaten gebruik kunnen maken. Verder werd gerefereerd aan de training van helikopterbemanningen, vooral uit Oost-Europese landen, die dankzij inspanningen van het EDA werden opgeleid om ook onder operationeel moeilijke omstandigheden te kunnen vliegen. Dankzij dit project waren ruim 60 bemanningen klaargestoomd voor inzet in onder meer ISAF. Ten slotte werd gewezen op de kostenbesparende projecten op gebied van gezamenlijke inkoop op gebied van satellietcommunicatie en logistieke «outsourcing».

De bestuursraad stemde ook in met de EDA-voorstellen voor onderzoek naar verdere samenwerking («pooling and sharing»), in het bijzonder op gebied van luchttransport, medische ondersteuning, CBRN-bescherming, helikopters, maritieme logistiek en onbemande systemen. Ook werd ingestemd met onderzoek naar de rol die het EDA kan spelen namens de ministeries van Defensie bij de verdere ontwikkeling van Single European Sky en het daaraan gerelateerde onderzoek naar technologische systemen. Tot slot werd een voortgangsrapportage aangenomen over samenwerking op gebied van onderzoek en technologie met de Europese Commissie.

Werklunch

Tijdens de informele werklunch gaven de operatiecommandanten van Atalanta, EUTM en Althea een overzicht van de drie operaties.

Bij de bespreking van operatie Atalanta werd vooral aandacht besteed aan het huidige mandaat van de missie en wezen enkele collega’s op het belang van een bredere EU-inzet in de regio. Deze inzet zou zich moeten richten op regionale (maritieme) capacteitsopbouw en op het sluiten van overdrachtsovereenkomsten met meerdere landen in de regio om de berechting en detentie van piraten beter te laten verlopen. De HV werd aangespoord zich hiervoor verder in te zetten.

Wat betreft EUTM waren de meeste lidstaten positief over de training die de Somalische rekruten in Oeganda ontvingen, maar spraken zij hun zorgen uit over de reïntegratie van de eerste lichting rekruten die binnenkort naar Mogadishu terugkeert. Het zo goed mogelijk vervullen van de randvoorwaarden die eerder in dit kader zijn genoemd (soldij, commandostructuur, infrastructuur, etc.) is nog steeds van groot belang om deze reïntegratie goed te laten verlopen.

Tot slot is er kort gesproken over operatie Althea. Het mandaat van de missie is op 18 november jl. door de VN Veiligheidsraad met een jaar verlengd, maar een aantal van mijn collega’s wezen erop dat de verkiezingen in Bosnië-Herzegovina in alle rust zijn verlopen en vonden dat er niet langer noodzaak was om de executieve taken van Althea te behouden.

Tegen de achtergrond van de blijvende politieke onrust en de rol van de OHR, pleitten enkele andere collega’s ervoor om de executieve taken vooralsnog wel te behouden. U ontvangt binnenkort een artikel 100-brief inzake de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan Althea.

De minister van Defensie,

J. S. J. Hillen

Naar boven