Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 21477 nr. 86 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 21477 nr. 86 |
Vastgesteld 12 augustus 2002
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 19 juni 2002 overleg gevoerd met minister Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening (SOZA-02-207);
– het kabinetsstandpunt over de rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening (21 477, nr. 83);
– de eerste en tweede kwartaalrapportages Arbeidsvoorziening (SOZA-02-012);
– de derde kwartaalrapportage 2001 en de begrotingswijziging 2001 van Arbeidsvoorziening (SOZA-02-161);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 24 mei 2002 over de strategische samenwerking NV KLIQ (26 448, nr. 46).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening; het kabinetsstandpunt over de rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening; de eerste en tweede kwartaalrapportages Arbeidsvoorziening; de derde kwartaalrapportage 2001 en de begrotingswijziging 2001 van Arbeidsvoorziening
Mevrouw Verburg (CDA) vindt dat de discussie over de afwikkeling Arbeidsvoorziening in een ander daglicht is komen te staan vanwege de nieuwe verhoudingen binnen het parlement. Tripartiete Arbeidsvoorziening is ontstaan op basis van het feit dat de publieke arbeidsvoorziening, die vanaf 1930 fungeerde, in feite failliet was. De gedachte was toen om sociale partners te betrekken bij en mede verantwoordelijk te maken voor arbeidsmarktbeleid en bemiddeling. Dat is nog steeds van groot belang, want de sociale partners kennen de arbeidsmarkt. Zij onderschrijft de kritiek van prof. Koopmans op de wijze waarop aan de tripartiete Arbeidsvoorziening uiteindelijk vormgegeven is. Hij stelt dat doel en organisatie paradoxen kennen en dat waar belangenbehartiging mogelijk is belangenverstrengeling op de loer ligt. Dat had anders gemoeten. Wat dat betreft heeft ook de Kamer de nodige steken laten vallen. De fracties van VVD en PvdA hebben beide voorgestemd, maar zijn in de bejegening van de tripartiete Arbeidsvoorziening op z'n minst ambivalent, halfslachtig en steeds meer onheus geworden. Ook de fractie van het CDA had veel scherper moeten inzien dat medeverantwoordelijkheid vraagt om een scherpe scheiding van bestuurlijke medeverantwoordelijkheid door sociale partners en hun dagelijkse rol als belangenbehartiger op het sociaal-economisch speelveld. Met grote spijt moet vastgesteld worden dat de tripartiet bestuurde Arbeidsvoorziening als mislukt moet worden bestempeld. In plaats van te investeren in verbeteringen is vanaf het najaar 1994 de eerste poot onder Arbeidsvoorziening weggezaagd en is ingezet op afbraak van Arbeidsvoorziening. Deze is ruim zeven jaar later een feit. Een en ander is verwoord in het ruim duizend pagina's tellend geschrift vol met gemiste kansen, het rapport-Koopmans. Er rijst een beeld op van beleid zonder visie, een schrijnend gebrek aan daadkracht, waarbij per saldo veel belastinggeld over de balk is gesmeten.
De tripartiete Arbeidsvoorziening heeft gefunctioneerd als een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). De commissie-Van Dijk heeft in 1995 geadviseerd over een duidelijke rol voor de minister als eindverantwoordelijke. De administratie van Arbeidsvoorziening heeft van het begin af aan problemen gekend. De toenmalige minister De Vries heeft daarom, zowel richting Arbeidsvoorziening als ESF (Europees Sociaal Fonds), scherp ingezet op de administratieve deugdelijkheid. Dat blijkt ook uit het rapport van SoZa-Consult dat in augustus 1994 op het bord van minister Melkert belandde, waarin volgens het rapport-Koning over de ESF alle risico's rond de administratie, inclusief de ESF-administratie, in kaart waren gebracht en voorzien waren van voorstellen tot verbetering. Het is dan ook onthutsend om te zien dat de sociale partners dit rapport niet kenden en dat een medewerker van Arbeidsvoorziening aangeeft het stuk na twee jaar bijna uit departementale handen te hebben moeten trekken. Duidelijk is dat er administratief en financieel onvoldoende is gestuurd. Over het ESF-debacle zal nog een apart algemeen overleg worden gehouden. In de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet 1996 kreeg de minister dertien nieuwe mogelijkheden om zijn ministeriële verantwoordelijkheid waar te maken. Dit in tegenstelling tot wat de toenmalige minister beweerde naar aanleiding van het rapport-Koning, namelijk dat de Kamer hem zou hebben belet om in de nieuwe Arbvowet meer bevoegdheden op te nemen voor de minister. Is het juist dat vanaf dat moment op het departement 40 ambtenaren een dagtaak hadden aan Arbeidsvoorziening? Als dat zo is, moet vastgesteld worden dat Arbeidsvoorziening van een ZBO tot een OBO is geworden, geen zelfstandig bestuursorgaan maar een onzelfstandig bestuursorgaan.
Mevrouw Verburg gaat vervolgens in op de financiële afhandeling in de rapportage van de heer Koopmans. De opstelling van het liquidatiesaldo oogt fantastisch en komt exact uit op het bedrag van 353 mln euro dat bij de begroting is gereserveerd. Wie echter het rapport-Koopmans leest, ziet dat nog veel posten openstaan. Het automatiseringssysteem heeft 209 mln gulden netto gekost. Volgens Koopmans zou het systeem ook waarde hebben voor de NV KLIQ. Waarom is nergens iets te lezen over de opbrengst van Agora? Heeft de minister de 209 mln gulden volledig afgeschreven en weggeboekt? In 2000 is 34 mln euro besteed aan correcties van eigen projecten Arbeidsvoorziening via het ESF. Ook de technische bijstandsdeclaraties van Arbeidsvoorziening zijn niet op orde. Kan de minister aangeven met hoeveel correcties hij rekening houdt voor de projecten van ESF tussen 1997 en 1999? Op welke schadepost kan de belastingbetaler rekenen als het gaat om ESF 1997–1999? Mevrouw Verburg verzoekt de minister om een reële schatting, ook van de kosten van het op nul stellen van de eigen projecten van Arbeidsvoorziening. Op hoeveel claims van derden tegen Arbeidsvoorziening rekent de minister vanwege het op grote schaal met terugwerkende kracht op nul stellen van hun projecten en het hiertegen in beroep gaan van steeds meer subsidieaanvragers en projectuitvoerders? Hoe vaak is reeds beschikt? Welke bedragen verwacht de minister nog te moeten betalen op grond van al dan niet gerechtelijke uitspraken?
De minister heeft de Landsadvocaat gevraagd te bezien of een aantal afvloeiingsregelingen van bestuurders van Arbeidsvoorziening niet te goudgerand zouden zijn. Hoe staat het daarmee? Klopt het dat de voorwaarden waaronder mensen zijn aangetrokken en de vertrekcondities op het departement van de goedkeuring van de minister zijn voorzien?
De minister heeft de indruk laten ontstaan dat hij overweegt om ex-bestuurders aansprakelijk te stellen. Welke stappen heeft de minister in dit kader genomen? Wat verwacht hij nog op dit terrein?
Door de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Klaas de Vries, is in 1999 toegezegd dat onderzocht zou worden of accountants aansprakelijk gesteld kunnen worden voor het te gemakkelijk afgeven van goedkeuringsverklaringen. Hoe staat het daarmee? Ook de huidige minister heeft gezegd dat hij daar het nodige aan zou doen.
In het rapport-Koopmans wordt gewag gemaakt van de bijzondere en soms bizarre relatie tussen Arbeidsvoorziening en het departement. In het rapport wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van het feit dat het de bedoeling was dat een van de medewerkers van Arbeidsvoorziening zou overgaan naar het departement. Op het departement blijkt de brief die daarover handelt te zijn omgezet in een ontslagbrief die de desbetreffende medewerker op zijn thuisadres kreeg bezorgd. Hoe kon dat gebeuren? Wat zegt dit over de sfeer die is ontstaan? Kan ervan uitgegaan worden dat er niet nog een tegenvaller is die op het bord van een volgende minister terecht kan komen?
De heer Kamp (VVD) merkt op dat in Arbeidsvoorziening de laatste tien jaar 7,5 mld euro aan belastinggeld gestoken is. Een groot deel van dit geld is niet doelmatig besteed en een klein deel bovendien niet rechtmatig. De externe accountant heeft verklaard dat de jaarrekening 2000 niet voldoet aan de eisen van getrouwheid en rechtmatigheid. Bovenop die 7,5 mld euro wordt de Staat nog eens met extra rekeningen geconfronteerd voor een totaalbedrag van tussen de 800 en 900 mln euro. Dan gaat het over het liquidatiesaldo per 31 december 2001, 353 mln euro, terugbetaling ESF 1994–1996, 157 mln euro, terugbetaling ESF 1997–1999, die op ongeveer 95 mln euro uit zal komen, de transformatiekosten en sociaal plan NV KLIQ, 86 mln euro, en stortingen in NV KLIQ en Centrum voor vakopleiding, nog eens 168 mln euro. Het streven om van Arbeidsvoorziening een voor zijn taak berekende en bedrijfsmatig goed functionerende en financieel gezonde onderneming met een gedisciplineerde administratie te maken is faliekant mislukt. Voor een deel is dat veroorzaakt door de vorm waarin Arbeidsvoorziening in 1991 werd gegoten: een zelfstandig bestuursorgaan, aanvankelijk financieel volledig afhankelijk van de rijksoverheid, met een driedubbel gecompliceerde bestuursconstructie (werkgevers/werknemers/overheid, Rijk/gemeenten, centraal/regionaal). Voor een ander deel is dat veroorzaakt door de slechte invulling van de gekozen vorm. Als bestuurders met meer en andere capaciteiten waren voorgedragen en benoemd en als zij zich niet als belangenbehartigers hadden opgesteld en als Arbeidsvoorziening de administratieve organisatie en de interne controle en de geautomatiseerde systemen op orde zou hebben gehad en als het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid adequaat toezicht had uitgeoefend, was het misschien wat geworden. Maar helaas was dat allemaal niet het geval.
Uit het rapport van Koopmans blijkt glashelder dat het ESF-drama, waarover de Kamer eind 2001 een uitspraak deed, onderdeel was van een groter drama. Arbeidsvoorziening is tien jaar lang niet op orde geweest. Bestuur en directie hadden onvoldoende gezag om naleving van de richtlijnen voor de bedrijfsvoering af te dwingen. Het gevolg was een ontoereikende administratie en soms het zelfs geheel ontbreken van administratie. Administratieve voorschriften werden door het regionaal management en door individuele medewerkers naar eigen inzicht geïnterpreteerd. Centrale richtlijnen voor het bewaren van informatie werden genegeerd. Een goed systeem van geautomatiseerde gegevensverwerking ontbrak. Terwijl de Arbvo-medewerkers zich probeerden te behelpen met een verouderd systeem, dat voor een ander doel was ontworpen, werd 100 mln euro uitgegeven voor het opzetten van een systeem dat vervolgens nooit in gebruik werd genomen. Het resultaat was dat sommige medewerkers een schaduwadministratie in schriftjes bijhielden, anderen niet bereid waren om gegevens aan te leveren en weer anderen knoeiden met cijfers. Toen Arbeidsvoorziening op een gegeven moment inkomsten moest zien te verwerven van gemeenten en van uitvoeringsinstellingen, bleek het vaak niet mogelijk om facturen te produceren voor de geleverde diensten. Naar ESF-projecten werden kosten toegeschreven die vervolgens niet verantwoord konden worden. Van 40% van de bedrijfsruimte die in gebruik was, stond niets op papier.
Begrijpt de minister hoe de externe accountant tot en met 1999 goedkeurende verklaringen voor de jaarrekeningen heeft kunnen geven? Opvallend is dat direct na de ESF-commotie de eerstvolgende jaarrekening werd afgekeurd. Heeft de minister zich op basis van het rapport-Koopmans en bijvoorbeeld het evaluatierapport uit 2001 over de uitvoeringspraktijk van het bureau Research voor Beleid bezonnen op de verantwoordelijkheid van de externe accountant? Is de minister van plan om die externe accountant op zijn verantwoordelijkheid aan te spreken?
De heer Kamp vindt de opmerking van de heer Koopmans zorgelijk dat bestuurlijke archieven op onverantwoorde wijze zijn «geschoond» en deels vernietigd. In feite is hier geen sprake van «schoning», maar van «vervuiling». Dat is vooral zorgwekkend in het licht van de opmerking van de externe accountant in zijn verklaring over de jaarrekening over het jaar 2000 dat «de bedrijfskosten bedragen bevatten waarvan het directe verband met de bedrijfsactiviteiten niet objectief kan worden vastgesteld». Hierover mag geen onduidelijkheid blijven bestaan. Kan de minister aangeven waar het hier concreet om gaat? Wat is hij van plan in dit verband te doen of wat heeft hij al gedaan?
De heer Koopmans wijst op het goede werk dat Arbeidsvoorziening in de afgelopen tien jaar heeft verricht. Dat is mooi, maar het gaat er natuurlijk niet alleen om dat er goede dingen gedaan worden. Het gaat erom dat dat efficiënt gebeurt. Er is namelijk een bedrag van 7,5 mld euro beschikbaar gesteld door de belastingbetaler, nog afgezien van de nagekomen rekeningen. De Rekenkamer heeft de Kamer meerdere malen laten weten dat geen inzicht bestond in de efficiëntie van Arbeidsvoorziening. Daarbij werd verwezen naar ontbrekende, onvolledige en onjuiste informatie. De Rekenkamer stelt: «Uitgaande van de onjuistheid en onvolledigheid van de informatie kan de minister niet voldoen aan de in de Comptabiliteitswet en de Arbeidsvoorzieningswet 1996 vastgelegde wettelijke plicht om toe te zien op het efficiënt functioneren van Arbeidsvoorziening en kan het Centraal Bestuur van Arbeidsvoorziening niet voldoen aan de in de wet opgelegde plicht, toe te zien op het doelmatig (dus ook efficiënt) functioneren van de eigen organisatie.» Halverwege de tienjarenrit naar de afgrond werd in strijd met het advies van de commissie-Van Dijk uit 1995 besloten om de tripartiete bestuursvorm te handhaven. Volgens Koopmans was dat ook onontkoombaar, het was namelijk de consequentie van de zogenoemde partijenovereenkomst die in 1994 gesloten werd tussen de minister en de sociale partners, de befaamde Bel Air-overeenkomst. Toen werd in essentie besloten op de oude voet door te gaan. Dat werd bezegeld met de wetswijziging van 1996.
Tegen deze achtergrond was het toezicht door de minister op Arbeidsvoorziening essentieel. Helaas schoot dit toezicht schromelijk te kort. Dat was vooral na 1996 van belang. Immers, tot dan toe droeg de minister rechtstreeks verantwoordelijkheid, omdat hij eigen vertegenwoordigers in het centrale bestuur van Arbeidsvoorziening had. Daarna moest met toezicht verzekerd worden dat door Arbeidsvoorziening het belastinggeld verantwoord werd besteed en de organisatie bedrijfsmatig goed functioneerde. De minister moest zowel toezien op de rechtmatigheid als op de doelmatigheid en doelbereiking. Hij beschikte over alle daarvoor benodigde bevoegdheden, zoals het goedkeuren van begroting, beleidsplan en rekening. Bovendien was hij gerechtigd tot het benoemen en ontslaan van bestuursleden en het terugvorderen van de rijksbijdragen. Daarnaast had hij nog bijzondere en vergaande bevoegdheden, zoals het bij iedereen binnen Arbeidsvoorziening mogen opvragen van alle informatie en het kunnen geven van tussentijdse aanwijzingen voor alle werkzaamheden. Research en Beleid stelt vast dat in de periode 1997–2000 door de minister niet in de regionale uitvoering is geïntervenieerd. Dus al die bijzondere mogelijkheden bleven volkomen onbenut. Ook na de wetswijziging van 1996 bleef de cultuur van regionale vrijheid bestaan. Koopmans trof bij zijn aantreden een administratie aan die op belangrijke onderdelen niet aan de wettelijke eisen voldeed. Hij noemt het toezicht van de minister «gebrekkig». Hij schrijft droogjes in zijn rapport «met betrekking tot het door de minister uitgevoerde toezicht is mij meegedeeld dat gezien de achtereenvolgende goedkeurende verklaringen van de externe accountants er geen aanleiding was in te grijpen». Dus het maakt niet uit wat voor bevoegdheden er waren, wat de minister had kunnen doen of over welke informatie hij beschikte; het enkele feit dat er goedkeurende verklaringen waren van de externe accountants was volgens de minister voldoende aanleiding om niet in te grijpen. Dat is een grote misvatting. Alleen al de extra rekening voor de belastingbetalers van 800 à 900 mln euro bewijst het tegendeel. Er had wel degelijk ingegrepen moeten worden. De minister, die verantwoordelijk was voor het toezicht op de doelmatigheid en de doelbereiking en die alle aanleiding had om in te grijpen, deed dat niet.
De heer Kamp stelt tot slot vast dat nu de afwikkeling voorspoedig verloopt. Arbeidsvoorziening is opgesplitst in een vijftal verzelfstandigde onderdelen. ESF is ondergebracht bij het ministerie, de arbeidsbureaus zijn ingepast bij de CWI-structuur (Centra voor werk en inkomen), de Centra voor vakopleiding worden dit jaar ondergebracht bij de Regionale opleidingscentra en KLIQ en Facent kunnen verkocht worden. Hij heeft er vertrouwen in dat dit verder naar behoren zal worden afgewikkeld. Niet gelukkig vindt hij de suggestie van de heer Koopmans om de CWI-organisatie op termijn tot eerste aanspreekpunt te maken voor alle vragen of problemen met betrekking tot wachtgelders. Daar zitten nogal wat haken en ogen aan. De CWI-organisatie moet zelf nog op stoom komen. Het is beter als de minister die organisatie daarmee niet belast en voor een andere oplossing kiest.
De Kamer had verantwoordelijkheid voor de wet die in 1991 tot stand is gekomen. Hoewel de VVD-fractie kritisch was, heeft zij toch voor die wet gestemd en zij draagt daar ook medeverantwoordelijkheid voor. In 1996 heeft de VVD-fractie ingestemd met de wijziging van de Arbeidsvoorzieningswet. Achteraf gezien is dat een onverstandig besluit geweest.
Terugkijkend op de periode 1991–2001 prijst de heer Kamp de minister voor zijn optreden sinds het najaar van 2000. Minpunt is dat het evaluatierapport van Research en Beleid 15 maanden is blijven liggen. Voor het jaar 2000 was het optreden van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot Arbeidsvoorziening beschamend zwak. De minister is schromelijk tekortgeschoten.
De heer Van Ruiten (LPF) merkt op dat de Lijst Pim Fortuyn er in dit algemeen overleg in aanwezigheid van een demissionair minister de voorkeur aan geeft de rol van sprakeloos toehoorder te vervullen.
De heer De Ruiter (SP) merkt op dat de fractie van de SP in 1991 nog geen deel uitmaakte van de Tweede Kamer en derhalve niet verantwoordelijk is voor de besluitvorming in dat jaar. Vanaf 1994 heeft de SP uiteraard wel haar verantwoordelijkheid genomen en de nodige kritiek geleverd. Inmiddels is Arbeidsvoorziening opgesplitst en verzelfstandigd. De SP is er nooit voorstander van geweest om de arbeidsbemiddeling en de reïntegratie van een publieke zaak tot een private zaak te maken. Dat is wel gebeurd, met alle gevolgen van dien.
De situatie rondom de NV KLIQ baart de heer De Ruiter zorgen. De aandelen van dit bedrijf zijn inmiddels verkocht aan Solvus, een buitenlands genoteerde onderneming. Marktwerking is niet altijd een oplossing.
De Kamer kan de financiële dossiers van Arbeidsvoorziening sluiten met het rapport-Koopmans, maar het is nog niet mogelijk een eindoordeel te vellen over dat rapport, omdat de goedkeurende accountantsverklaringen over 2000 en 2001 er niet zijn. Zolang die accountantsverklaringen ontbreken, kunnen nog geen conclusies verbonden worden aan het rapport Koopmans. Hoe staat het met het personeel van de Centra voor vakopleiding, vooral nu deze centra in hun voortbestaan worden bedreigd? Hoe staat het met de 1400 herplaatsers van Arbeidsvoorziening? Hoeveel daarvan hebben inmiddels een nieuwe baan gevonden? Hoe staat het met de cao voor de herplaatsers? Loopt die tot april 2004? Wat gebeurt er daarna met die personeelsleden, gesteld dat hun reïntegratietraject zou zijn mislukt? Wat is de status en de rechtspositie van Mobilans en KLIQ Employability NV, nu dat is overgenomen? Is Mobilans op dit moment nog steeds een BV in oprichting? Hoe zit het met de positie van de herplaatsers die formeel nog steeds in dienst zijn van het concern Arbeidsvoorziening?
De heer Rosenmöller (GroenLinks) merkt op dat de tripartisering van Arbeidsvoorziening heeft geleid tot een wijziging op een drietal punten:
1. de bestuurlijke verantwoordelijkheid werd gewijzigd;
2. er werd een veel sterker regionaal accent gelegd, dus regionalisering en decentralisatie;
3. de draaggolfgedachte: als de kansrijken bemiddeld worden, gaan de minder kansrijken min of meer vanzelf mee. De fractie van GroenLinks heeft in het finale debat over tripartisering van Arbeidsvoorziening gesteld de voordelen belangrijker te vinden dan de nadelen. Op dat moment was wel een overweging dat de wijze waarop de arbeidsbureaus voor 1990 handelden, verre van voldoende was. Het was een keuze tussen een niet goed functionerend systeem van arbeidsbureaus en een wijziging in de structuur met het perspectief om de publieke functie die altijd gemoeid is met het bemiddelen van mensen naar werk te verbeteren. Bij dit soort dingen is het altijd de vraag wat de legitimatie is van de rol van de overheid. Die is er alleen in gelegen dat er imperfecties zitten in de werking van de arbeidsmarkt. Mensen die een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben, die minder kansen hebben, moeten toch geholpen worden. Daar is een overheid voor. Dat is onverminderd het geval. De kernvraag die voorligt, is of het nu in eerste instantie een probleem is van de gekozen structuur of van de uitvoering. Na het rapport-Van Dijk en de, overigens niet geheel in lijn daarmee, aangepaste wijziging van de Arbeidsvoorzieningswet in 1996 is gekozen voor een onderscheid tussen bestuur en belang en tussen bestuur en toezicht. Er is gekozen voor recentralisatie, maar eigenlijk heeft de structurele verandering zich onvoldoende vertaald in effecten.
De heer Rosenmöller meent dat er aan de ene kant fouten zitten in de structuur, maar dat er aan de andere kant sprake is van minachting voor de uitvoering. Den Haag stelt regels, maar hoe die worden uitgevoerd wordt niet gevolgd. Dat is een groot probleem. Hoe denkt de minister daarover?
Het rapport-Koopmans neemt de conclusie over van de onafhankelijke onderzoekers die ondubbelzinnig spreken van mislukking. Vindt de minister met terugwerkende kracht en met de kennis van nu ook dat er sprake is van een mislukking? In de kabinetsreactie wordt daar te omfloerst op gereageerd.
De heer Rosenmöller sluit zich aan bij de vragen over de personele afwikkeling van Arbeidsvoorziening. Kan de laatste stand van zaken daaromtrent gegeven worden?
De kabinetsreactie op het rapport-Koopmans is onvoldoende bevredigend. Hoe is het mogelijk dat ministers jaar in jaar uit problemen, die ook door de Kamer worden gemeld, wegwuiven met het argument dat er een goedkeurende accountantsverklaring is? De minister zegt in zijn reactie dat er geëvalueerd wordt en dat gekeken wordt naar reviewbeleid. Dat klinkt te bureaucratisch en te weinig overtuigend. Er mag toch van uitgegaan worden dat als er een accountantsverklaring ligt, de zaken financieel deugen? Als de zaken desondanks financieel niet deugen, is dat bijzonder zorgwekkend. Dat strekt verder dan dit thema. Op vele terreinen wordt de Kamer gerustgesteld met het feit dat er een goedkeurende accountantsverklaring ligt. Dit heeft verstrekkende gevolgen als het gaat om het toezicht op de financiële positie van instanties.
De heer Rosenmöller acht het van het grootste belang dat er geen «lijk in de kast» is voor de komende kabinetsperiode. Kan de minister die zorg wegnemen? Welk beslag wordt er nog op de begroting gelegd, op basis van de gegevens die de minister op dit moment heeft?
Resumerend merkt de heer Rosenmöller op dat het nodig was om iets te doen aan de situaties van de gewestelijke arbeidsbureaus van voor 1990. De wetswijzigingen van 1991 en 1996 waren echter verre van volmaakt. De effecten daarvan zijn te optimistisch ingeschat. Een publieke rol op dit terrein is van het grootste belang, juist om de imperfecties van de markt te compenseren. Werkgevers en werknemers treft zeker enige blaam als het gaat om de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan hun verantwoordelijkheid vanaf 1991. Het toezicht van de minister over een groot deel van die periode heeft gefaald. Hij is dan ook zeer benieuwd of de minister in dit debat het woord «mislukking» in de mond wil nemen.
De heer Bakker (D66) noemt het beleid rond Arbeidsvoorziening een van de grootste debacles in de binnenlandse politiek van de afgelopen 10 à 20 jaar. Er is van alles mis gegaan. Hij heeft er toch behoefte aan om tot uitdrukking te brengen dat daarmee 10 jaar Arbeidsvoorziening geen weggegooide jaren zijn. De 7,5 mld euro aan middelen voor Arbeidsvoorziening zijn voor het overgrote deel goed benut. Opvallend was hoeveel enthousiasme er op de werkvloer te zien was als het ging om de primaire taken. Dit doet echter aan de algemene conclusie, het debacle op al die verschillende terreinen, niet veel af.
Ook de fractie van D66 heeft indertijd ingestemd met de wetswijziging in 1991 vanwege de situatie rondom Arbeidsvoorziening tot 1990. Hij noemt het slechte functioneren van de gewestelijke arbeidsbureaus, die nota bene onderdeel waren van het ministerie. Sociale partners hebben toen de tripartisering aangedragen. Op zichzelf was er in die tijd wel iets te zeggen voor het verhaal van de betrokkenheid en de medeverantwoordelijkheid en vooral voor de gedachte dat sociale partners op regionaal niveau zouden kunnen beschikken over kennis van de arbeidsmarkt, waar die gewestelijke arbeidsbureaus zo overduidelijk niet over beschikten. Die kennis van de arbeidsmarkt was nodig om de draaggolfgedachte tot uitdrukking te laten komen, waardoor «moeilijke» klanten meegetrokken werden door de «gemakkelijke» klanten. Regionaal is die kennis van de arbeidsmarkt nog wel tot uitdrukking gekomen, maar centraal zeker niet, want er werden geen echte werkgevers en werknemers ingezet, maar apparatsjiks. Apparatsjiks van de organisatie, die centraal werden aangestuurd. Vaak waren het mensen die met VUT waren. Dat leidde automatisch lang niet overal tot het doel om de arbeidsmarkt zo goed mogelijk te laten functioneren, maar tot het doel van de eigen belangenbehartiging en tot belangenverstrengeling. Het gekke is dat in die tripartisering ook de fictie zat van het algemeen belang, de fictie dat werkgevers- en werknemersorganisaties mede betrokken zouden zijn op het algemeen belang, als zij maar medeverantwoordelijk waren. Dat mag in de jaren vijftig zo zijn geweest, maar dat is in de jaren negentig in de arbeidsvoorziening niet gebleken. Men vond het kennelijk niet nodig om de verantwoordelijkheden meer uit elkaar te halen en preciezer te definiëren. Vervolgens is er 100 mln gulden bezuinigd door minister Bert de Vries. Dat vond men rampzalig. Toen kwam Paars 1 met een bezuiniging van 400 mln gulden. De situatie was dat de PvdA slecht uit de verkiezingen was gekomen en er bestond een enorme kloof tussen vakbeweging en overheid als gevolg van het WAO-drama. Minister Melkert had de opdracht de relatie met de vakbeweging te herstellen. Hij moest toen tot een akkoord komen met de vakbeweging: het befaamde Bel Air-akkoord uit december 1995. Daarbij werd het geld voor de kaderregeling bedrijfstakgewijze scholing veiliggesteld. Dat was het geld dat cao-partijen gebruikten om in hun branches scholing te organiseren. Bezuinigd werd het geld dat via Arbeidsvoorziening en via gemeenten werd gebruikt om fase 4-klanten en fase 3-klanten te begeleiden naar de arbeidsmarkt.
Door die moeizame verhouding van het kabinet met de vakbeweging en meer in het algemeen met de sociale partners en door het bestuursakkoord, was het voor de overheid niet meer mogelijk op een neutrale manier toezicht te houden op het geheel. Dat blijkt ook, want ondanks het rapport van SoZa-Consult, ondanks het rapport van de commissie-Van Dijk en ondanks een wet die alle extra bevoegdheden aan de minister gaf die hij nodig had – in tegenstelling tot wat hij later heeft beweerd – is dat toezicht niet op een goede manier tot stand gekomen.
Tot slot vraagt de heer Bakker hoe voorkomen kan worden dat de onzekerheden die nu nog bestaan met betrekking tot Arbeidsvoorziening een volgend kabinet ernstig op gaan breken. Hij stelt dat de huidige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als eerste orde op zaken heeft gesteld op dit terrein en hij prijst hem daarvoor.
De heer Van der Vlies (SGP) herinnert eraan dat de SGP-fractie altijd gewaarschuwd heeft voor de risico's die verbonden zijn aan de tripartiete structuur van Arbeidsvoorziening. Zij heeft daarom indertijd ook tegen gestemd. Uiteraard zijn werkgevers en werknemers belangrijke actoren in het proces, maar de overheid behoort de aansturing van het geheel aan zichzelf te houden op de majeure momenten en thema's. Het besluit tot tripartisering heeft ten grondslag gelegen aan de verkeerde start van de Arbvo-organisatie, waarbij van meet af aan twee aspecten een rol hebben gespeeld. Ten eerste was het financiële gesternte niet optimaal. Ten tweede was er van meet af aan een spanning zichtbaar tussen het centrale niveau en de regionale uitvoeringsbureaus. Dat is nooit overgegaan. De ministers die het wetsvoorstel verdedigden, zeiden dat de positie van de begrotingswetgever niet in het geding was onder verwijzing naar de rijksbijdrage als handvat: via de jaarstukken was er een aangrijpingspunt om die aansturing af te dwingen. Dat klopt echter niet, want bij tripartisering hebben alle drie partijen eenzelfde inbreng.
Van meet af aan is er sprake geweest van financieel gesteggel. Het is kommer en kwel gebleven. Natuurlijk is er ook het nodige goed gegaan, maar het had beter gekund en gemoeten. De conclusie van het rapport-Koopmans is helder: het streven om de Arbeidsvoorziening door middel van omvorming tot een tripartiete ZBO, tot een voor zijn taak berekende, bedrijfsmatig goed functionerende, financieel gezonde onderneming met een gedisciplineerde administratie te maken, is mislukt. Dat is een ernstig en vernietigend oordeel.
De financiële consequenties zullen zo'n 500 mln euro bedragen, met het risico dat er nog meer bijkomt. Hoe groot is dat risico? Het is een complexe zaak. Heel veel belangen, persoonlijke, maar ook andere, zijn daarbij in het geding. Natuurlijk moet dit zorgvuldig worden afgewikkeld. De opsplitsing en verzelfstandiging van onderdelen is voorzien. Wat zijn de gevolgen op het personele vlak? Daarbij is zorgvuldigheid vereist.
Accountantsverklaringen zijn bedoeld om degenen die het beleid dragen te dechargeren voor het gevoerde beleid. Zij moeten dus onbetwist zijn, gezag hebben. Als dat niet het geval is, is dat ernstig. De minister onderkent dat en is bezig orde op zaken te stellen. Toch blijft de vraag: als het hier niet goed zat, wie garandeert dan dat het elders wel goed is gegaan? Die garantie kan niet gegeven worden. Dit is voor het totale overheidsgebouw een lastige verdenking, niet in juridische termen maar in politieke termen. Het kabinet moet dan ook haast maken met het doen van een dieptesondering opdat het kwaliteitskeur van de accountancy in overheidsdienst kan worden bevestigd dan wel opnieuw moet worden gevestigd.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) constateert met spijt dat de opzet van Arbeidsvoorziening is mislukt. De minister heeft de aanzet gegeven tot het opheffen van Arbeidsvoorziening. Hij heeft dat snel en daadkrachtig gedaan. Het oordeel in het rapport-Koopmans over Arbeidsvoorziening is spijkerhard. Uit de analyses en de aanbevelingen zijn wijze lessen te leren. Daarbij moet echter wel de kanttekening gemaakt worden dat het met de kennis van nu gemakkelijk oordelen is over wat toen naar beste weten en kunnen gedaan is. Niemand was er op voorhand op uit om de zaken mis te laten lopen.
Koopmans geeft een aantal oordelen die niet mals zijn. Bestuurders hebben niet waargemaakt wat van hen verwacht mocht worden. Het behartigen van deelbelangen blijkt effectieve besluitvorming herhaaldelijk in de weg te staan. In de nieuwe vorm waarvoor gekozen was, waarbij sociale partners en lokale overheden mede verantwoordelijk waren, hebben de partijen zich onvoldoende ingespannen om op niveau en op kwaliteit te zorgen dat het tot een succes kon worden. In die vormgeving zaten een aantal weeffouten, structuurfouten en denkfouten die te maken hadden met een onvoldoende definiëren van verantwoordelijkheden, het laten bestaan van onvoldoende duidelijkheid over centrale en decentrale verantwoordelijkheid. Mensen werden betrokken bij het bestuur via de regionale besturen, terwijl de achterban ongedefinieerd was. Het is een wonder, met al die kritiek, dat Arbeidsvoorziening toch nog goed werk verricht heeft, zelfs op het terrein van ESF. In Europees verband was in een aantal rapportages nadrukkelijk lof voor de Nederlandse aanpak en vooral voor de resultaten van de Nederlandse aanpak. Hetzelfde geldt voor de Centra voor vakopleiding en voor de wijze waarop duizenden mensen aan werk geholpen zijn. Maar Arbeidsvoorziening heeft ook jarenlang niet gedaan waar in wezen de inzet van publieke middelen op gericht was, namelijk de moeilijk te bemiddelen mensen aan werk te helpen. Het heeft lang geduurd voordat men wat dat betreft de slag te pakken kreeg. Om die reden heeft de regering ingegrepen in 1994, omdat zichtbaar werd dat de moeilijke doelgroepen niet door Arbeidsvoorziening aan de slag geholpen werden. Ook dat heeft niet tot het gewenste resultaat geleid.
Helder is dat het traject van Arbeidsvoorziening met vallen en opstaan is gegaan en dat de start niet goed was. Het had dus te maken met de architecten van dit plan, maar vervolgens ook met de wijze waarop achtereenvolgende bewindslieden in verschillende rollen daar sturing aan gegeven hebben. Het is van belang om achteraf goed na te gaan welke lessen daaruit te trekken zijn. De administratieve organisatie klopt bijvoorbeeld niet. Dat zegt iets over de transparantie van de organisatie en over de wijze van verantwoording. De verantwoordelijkheden moeten beter verdeeld zijn. Een organisatie moet niet alleen in de aansturing, maar ook in de verantwoording transparant zijn.
Wat de accountantscontrole betreft heeft het ministerie zich op het verkeerde been laten zetten. Het heeft alles voor zoete koek geslikt en onvoldoende bewaakt dat aanwijzingen die gegeven werden jaar op jaar niet werden opgevolgd. Het onderzoek van Koopmans is gericht op de organisatie als totaliteit, terwijl in de beleving van de partijen de organisatie niet op alle niveaus als een organisatie werd gezien. Op regionaal niveau had men het gevoel dat het allemaal kleine organisaties waren. Dat leidde ertoe dat er 26 verschillende administraties waren op sommige onderdelen. Daaruit kunnen lessen getrokken worden over de vormgeving van ZBO's en de wijze waarop daarmee op centraal en decentraal niveau omgegaan wordt.
Bij de behandeling van de jaarcijfers vorig jaar werd in het rapport van de Algemene Rekenkamer scherpe kritiek uitgeoefend op de kwaliteit van de accountantsverklaring, met name bij decentrale financieringen. Dat gold niet alleen het ESF. Bij de accountantscontrole voor dit jaar valt op dat de kritiek op dit punt nog volledig overeind staat en dat er onvoldoende inzicht is in de wijze waarop de minister die accountantscontrole in de toekomst vorm wil geven. Ook in de ontvlechting van Arbeidsvoorziening moet een waarheidsgetrouwe accountantscontrole aan de orde zijn. Dat traject verloopt te traag.
Mevrouw Noorman sluit zich aan bij de opmerkingen over de onzekerheid over de financiën in de toekomst. De bedragen die met dit debacle gemoeid zijn, zijn al bijzonder groot. Daar moet niet nog meer bijkomen. Zij sluit zich aan bij de vragen met betrekking tot de beloningen waar de minister niet mee akkoord is gegaan en bij de vragen over een verdere oordeelsonthouding over de laatste kwartaalrapportages van Arbeidsvoorziening en het Centrum voor vakopleiding.
Mevrouw Noorman vindt dat de verantwoordelijkheid van de minister ten opzichte van de Kamer voor taken die decentraal worden uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van een ZBO, nog onvoldoende helder is gedefinieerd. Zij krijgt graag inzicht in de verantwoordelijkheid van de minister als het gaat om de uitvoering van taken waaraan hij niet direct sturing geeft. Is er dan sprake van een zwaardere of van een lichtere verantwoordelijkheid? Het lijkt logisch dat, naarmate een taak meer op afstand staat, de verantwoordelijkheid van de minister minder zwaar wordt.
Minister Vermeend spreekt uit dat de verantwoordelijkheid van de minister waar het gaat om het budgetrecht van de Kamer even zwaar blijft, ook al wordt een taak op afstand gezet. Ministers zijn per definitie verantwoordelijk als het gaat om het budgetrecht van de Kamer. In de situatie van Arbeidsvoorziening was het ook nog zo dat de minister onderdeel uitmaakte van het bestuur en dus uit dien hoofde een materiële verantwoordelijkheid had. Er waren zelfs verschillende ministers vertegenwoordigd in het bestuur van Arbeidsvoorziening. Dat maakt die ministeriële verantwoordelijkheid nog zichtbaarder.
De hamvraag is of het kabinet onderschrijft dat er sprake is van een mislukt project. Het kabinet onderschrijft wat geconcludeerd wordt door Koopmans. Op een aantal onderdelen heeft het kabinet er echter nog geen kanttekeningen bij geplaatst. Je kunt geen andere conclusie trekken dan dat hier sprake is van een debacle. Het is een buitengewoon triest dossier. Natuurlijk zijn er verschillende verantwoordelijkheden, maar voor een dergelijk project blijft de ministeriële verantwoordelijkheid gelden.
De minister is het er niet mee eens dat het evaluatierapport van Research en Beleid 15 maanden op zijn bureau is blijven liggen. In december 1999 was dit onderzoek opgenomen in het onderzoeksprogramma 2000. Het betreft een wettelijk verplichte evaluatie van de Arbvowet. Daarover zou de Kamer dan in 2001 gerapporteerd moeten worden. Op 5 april 2000 is een offerte gedaan aan Research en Beleid om het onderzoek te starten. Vervolgens is die opdracht verleend. Op 26 juni 2000 is er een presentatie geweest. Toen is achtereenvolgens een eerste concept, een tweede concept, een derde concept, een vierde concept, een vijfde concept, een zesde concept en een zevende concept besproken. Het laatste concept is naar Koopmans gegaan op 18 december 2001. Waarom zo veel concepten? Bij de totstandkoming van de evaluatie was een klankbordgroep betrokken, waarin Arbvo, de VNG, VNO-NCW, de FNV en het toenmalige Lisv (Landelijk instituut sociale verzekeringen) zitting hadden. Over en weer was er nogal wat kritiek op de verschillende concepten. Om die reden werd er steeds een nieuw concept uitgebracht. Overigens staat er niets nieuws in. Alles wat erin staat, stond al in het rapport-Koning. Op een bepaald moment liep deze evaluatie parallel met het onderzoek van Koopmans. Het heeft dus inderdaad lang geduurd voordat de uiteindelijke evaluatie verscheen, maar er is absoluut geen sprake van dat zij te lang is blijven liggen op het bureau van de minister.
Bij het rapport-Koopmans is de volgende werkwijze gevolgd. Na de opdrachtverstrekking worden concepten van het rapport voor een feitenrelaas voorgelegd aan de ambtenaren van het ministerie. Dan krijgen de heer Koopmans en zijn medewerkers technisch commentaar van de kant van het ministerie. Daarmee kan de heer Koopmans doen wat hij wil. Vervolgens gaat er een rapport, waar de minister niets meer aan kan wijzigen, naar de minister. Het conceptcommentaar namens het kabinet op het rapport-Koopmans is voorbereid in samenwerking met de minister van Financiën, dus door de twee meest betrokken ministers. Vervolgens is het via het kabinet afgewikkeld.
Terecht is de vraag gesteld of er nog lijken in de kast zitten met betrekking tot de financiën. Als alle rekeningen bij elkaar opgeteld worden, gaat het inderdaad om een bedrag van 859 mln euro. Daarbij is overigens geen onderscheid gemaakt in investeringen en andere kosten. Op 24 april 2002 heeft de minister van Financiën aan de voorzitter van de Kamer een brief gestuurd met een overzicht van de ESF-uitgaven, de SUWI-uitgaven (Structuur uitvoering werk en inkomen) en de Arbvo-uitgaven over de periode 2000–2006 volgens de best mogelijke inzichten op dat moment. Het departement van Financiën heeft in overleg met het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een overzicht gemaakt tot 2006. Opgeteld komt dat neer, ook met de stelpost SUWI/ESF/Arbvo en de reserveringen die gemaakt zijn in de meerjarenbegroting, op een bedrag van 763,8 mln euro. Daar zit in 95 mln euro voor ESF-projecten Arbvo voor 1997–1999. Dat is een inschatting van de mogelijkheid dat dit bedrag niet subsidiabel zou zijn. Daarnaast is gereserveerd 5 maal 32 mln euro voor de post beschikking artikel 24 van de Europese Commissie. Er kunnen nog andere risico's zijn waar het gaat om de periode 1997–1999. In de reactie op het rapport-Koopmans schrijft het kabinet dat het pas meer inzicht heeft in de definitieve posten wanneer de jaarrekening 2001 van Arbeidsvoorziening is opgemaakt. Ook voor de Centra voor vakopleiding was ESF-geld ingezet. Dus wat dat betreft vallen risico's niet uit te sluiten. In het kader van de kabinetsformatie is via het departement van Financiën aan iedere minister gevraagd een risico-inschatting voor het eigen departement te geven. Daarover is via de minister-president informatie gestuurd naar de informateur. Naarmate er betere inzichten ontstaan, kan dat nog worden bijgesteld. De minister zal nagaan welke kosten gemoeid kunnen zijn met het aansprakelijk stellen van Arbeidsvoorziening door een aantal projectuitvoerders en aanvragers in het kader van het buiten werking stellen van artikel 9 van de ESF-overeenkomst.
Naar aanleiding van de vraag over de afvloeiingsregeling voor bestuurders van Arbeidsvoorziening die te goudgerand zouden zijn, meldt de minister dat hij de toenmalige bestuursvoorzitter, de heer Koopmans, heeft gevraagd om waar mogelijk geen uitvoering te geven aan die regelingen. Deze heeft gezegd dat hij aan dat verzoek zal voldoen. Vervolgens heeft de Landsadvocaat opdracht gekregen, op basis van de dossiers die de heer Koopmans heeft verstrekt, om alle juridische mogelijkheden te bezien om deze regelingen niet uit te voeren dan wel terug te draaien. Dat onderzoek loopt nog. Het kost tijd omdat per individu beoordeeld moet worden welke juridische mogelijkheden er zijn om die regelingen aan te tasten. De Kamer zal daarover worden geïnformeerd zodra de resultaten bekend zijn. De minister stelt met nadruk dat hij die regelingen bij de opstelling van het sociaal plan niet heeft goedgekeurd. Deze regelingen zijn getroffen buiten het sociaal plan en op individuele basis.
De minister merkt op dat er geen ex-bestuurders van Arbeidsvoorziening aansprakelijk zijn gesteld. Wel heeft hij in antwoord op vragen van mevrouw Verburg gesteld dat decharge wordt verleend op basis van rekening en verantwoording over de desbetreffende zittingsperiode. Dat is na de vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening. Er wordt geen decharge verleend voor feiten die niet bekend zijn. Decharge kan alleen worden verleend onder bepaalde voorwaarden. Een en ander is vastgelegd in brieven aan het Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA) en aan de bestuurders.
De minister kan zich vinden in de betogen van de heren Bakker en Rosenmöller op het punt van de accountantsverklaringen. Hij verwijst naar zijn brief van 28 augustus 2001 naar aanleiding van het rapport-Koning, waarin wordt ingegaan op de vraag wat de waarde van accountantsrapporten is en hoe daarmee moet worden omgegaan. In de brief van 28 augustus is aangegeven dat alle aspecten van de accountantscontrole rijksbreed nader onderzocht worden. Dit gebeurt in overleg met het ministerie van Financiën. De minister is het ermee eens dat het in het geval van Arbeidsvoorziening vreemd is dat over de periode 1993 tot 1999 steeds goedkeurende verklaringen zijn afgegeven, in sommige gevallen na enige herstelacties, en vervolgens in 2000 niet. Dat is een van de redenen waarom dat onderzoek is gestart. Momenteel wordt door accountants een review uitgevoerd op de jaarrekening 2000. Op basis daarvan zal de minister een oordeel vellen. Dat houdt in dat hij dan de desbetreffende accountantsbureaus aansprakelijk zal stellen, als dat mogelijk is ook met terugwerkende kracht. Die review hoopt hij binnenkort te ontvangen. Hem is opgevallen dat accountants steeds terughoudender worden in hun verklaringen, waarschijnlijk om zich in te dekken. Hij maakt de kanttekening dat een goedkeurende accountantsverklaring kan worden afgegeven, terwijl er toch tekortkomingen geconstateerd worden. Dan wordt precies aangegeven op welke punten er tekortkomingen zijn. Een goedkeurende accountantsverklaring betekent echter niet dat de hele organisatie klopt. Dat verklaart de accountant niet.
Met betrekking tot de kwestie van de ontslagbrief verwijst de minister naar zijn antwoord op Kamervragen van 5 april. Er is sprake van een pijnlijke vergissing op het departement. Dat is ook ruiterlijk erkend en rechtgezet. Het had niets te maken met een gespannen verhouding tussen Arbeidsvoorziening en het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De minister verwijst naar zijn brief van 21 maart 2002 met betrekking tot de opbrengst van Agora. De vragen van de heer De Ruiter zullen aan bod komen bij de behandeling van de KLIQ-brief.
Mevrouw Verburg (CDA) vraagt de minister om op een rij te zetten welke onderzoeken er nog lopen. Zij heeft nog geen antwoord gekregen op de vraag hoeveel aansprakelijkheidsstellingen er te verwachten zijn. Hoe oordeelt de minister over het waarmaken van de onvervreemdbare verantwoordelijkheid van zijn voorgangers over de gehele periode als het gaat om het toezicht op het ZBO Arbeidsvoorziening? Vastgesteld moet worden dat de situatie rond Arbeidsvoorziening onder minister Melkert uit de hand is gelopen en dat minister Klaas de Vries niet heeft ingegrepen.
De heer Kamp (VVD) vraagt wat wordt bedoeld met de verklaring van de externe accountant bij de jaarrekening 2000, dat de bedrijfskosten bedragen bevatten waarvan het directe verband met de bedrijfsactiviteiten niet objectief kan worden vastgesteld. Waren er dingen aan de hand die nader ingrijpen van de minister noodzakelijk maakten? Het lijkt niet verstandig om de CWI-organisatie te belasten met de vragen en problemen die met betrekking tot de 5000 wachtgelders van Arbeidsvoorziening spelen. Heeft de minister daar een andere oplossing voor? Hij blijft van mening dat het geen goede zaak is dat het rapport van Research en Beleid 15 maanden is blijven liggen. Hij verzoekt de minister een maatregel te nemen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
De heer Rosenmöller (GroenLinks) vindt het van betekenis dat de minister de conclusie van Koopmans onderschrijft dat de tripartisering van Arbeidsvoorziening mislukt is. Is er in zijn algemeenheid sprake van minachting voor de uitvoering van afspraken die gemaakt worden, los van de structuurfouten die vanaf 1991 gemaakt zijn? Dat aspect van de uitvoering is een punt waar de overheid meer aandacht voor moet hebben. De minister heeft gezegd dat er al een breder onderzoek is gestart naar het geven van accountantsverklaringen. Wordt daarbij ook onderzocht of er tussen 1993 en 1999 onterecht accountantsverklaringen voor Arbeidsvoorziening zijn afgegeven, na allerlei acties?
De heer Bakker (D66) is ook blij met de erkenning van de minister dat de tripartisering van Arbeidsvoorziening tot een debacle heeft geleid. De hele affaire toont aan dat publieke taken en bevoegdheden moeten worden weggehouden van belangenbehartiging. Overigens is die conclusie al in 1992 getrokken door de commissie-De Jong. Daar is helaas geen lering uit getrokken. De kwestie van de afvloeiingsregelingen die door de bestuurders zijn getroffen, verdient geen schoonheidsprijs. Daaruit spreekt niet een oriëntatie op het algemeen belang, maar een minachting voor de publieke zaak. Het is dan ook van belang om buitengewoon terughoudend te zijn met het overdragen van publieke taken aan mensen die daar een ander belang bij hebben. In hoeverre is van de lessen die hieruit te trekken zijn, gebruik gemaakt bij de opzet, vormgeving en inrichting van wetgeving in het kader van SUWI, de CWI, etc.?
De heer Van der Vlies (SGP) is het ermee eens dat de minister de uiteindelijke politieke verantwoordelijkheid voor het beleid rondom Arbeidsvoorziening draagt. Als dat niet helder is, ontstaan er diffuse verantwoordelijkheidstoedelingen en is er geen greep meer op het beleid. Dat is niet erg als het goed gaat, maar het wordt schrijnend als het niet goed gaat. De ontstane situatie moet wel gezien worden in de context van de jaren tachtig en negentig, de omslag in bestuurscultuur en bestuursvisie: met convenanten, agentschappen, privatisering, de overheid op afstand. In dat kader is die beslissing genomen. Achteraf blijkt dat een foute beslissing te zijn geweest. Nu is cruciaal dat de zaken zorgvuldig worden afgewikkeld, dat er zicht ontstaat op wat er is fout gegaan, ook op hoe het fout kon gaan met de accountantsverklaringen. De lessen die uit de Arbvo-discussie te trekken zijn, moeten verzilverd worden. Het is ook aan de Kamer om daar een bijdrage aan te leveren.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) vindt het winst dat er bij de vormgeving van SUWI lering is getrokken uit wat bij Arbeidsvoorziening mislukt is. Het is zaak dat toezicht op beleid dat meer op afstand van de overheid staat, onafhankelijker en transparanter wordt. Zij denkt aan een toezichthoudend orgaan als de Inspectie werk en inkomen (IWI) die in het kader van de SUWI is ingesteld. Dat is zodanig vormgegeven dat alle rapportages binnen vier weken bij de Kamer zijn, onafhankelijk van het oordeel van de minister. Verder vindt zij dat de minister te allen tijde verantwoording af moet kunnen leggen over de inzet van publieke middelen. Daartoe moet de minister dan wel toegang hebben tot de informatie over de benutting van die middelen. Dat is tot op heden in onvoldoende mate het geval. Mevrouw Noorman betreurt het dat het zo slecht is afgelopen met Arbeidsvoorziening. Daarvoor dragen alle fracties politieke verantwoordelijkheid.
De minister wijst erop dat er bij Arbeidsvoorziening ook zaken goed zijn gegaan. In het rapport-Koopmans wordt bijvoorbeeld veel waardering uitgesproken voor de periode waarin Arbeidsvoorziening er alles aan gedaan heeft om mensen aan de slag te helpen. Het kabinet heeft ook dat deel van het rapport volledig onderschreven.
De minister zegt toe een brief aan de Kamer te sturen met een planning van de onderzoeken die nog lopen. In die brief zal ook ingegaan worden op eventuele financiële risico's voor de toekomst.
Het is buitengewoon gemakkelijk om een oordeel te vellen over wat er in het verleden is gebeurd, maar het moet inderdaad gezien worden in de context van de gebeurtenissen in die periode. Zowel de heer Koning als de heer Koopmans heeft op verzoek van het kabinet gerapporteerd. Voor beide rapporten geldt dat het kabinet de conclusies op hoofdlijnen kan onderschrijven.
In antwoord op de vraag van de heer Kamp over het niet objectief kunnen vaststellen van een direct verband met bedrijfsactiviteiten, stelt de minister dat dit onderdeel zal zijn van de review. Daar zal de Kamer over worden geïnformeerd. Hij is het ermee eens dat niet de CWI-organisatie belast moet worden met de problematiek van de wachtgelders van Arbeidsvoorziening. Verder zal de minister onderzoeken in hoeverre hij intern afspraken kan maken om te voorkomen dat rapporten te lang blijven liggen op het departement.
De minister vindt niet dat er gesproken kan worden van minachting voor de uitvoering van beleid. Wel is het waar dat veel aandacht wordt besteed aan het ontwerpen van regelingen en dat er minder aandacht is voor de uitvoering daarvan. Het onderzoek naar het onterecht afgeven van goedkeurende accountantsverklaringen zal ook gaan over het verleden. Hij sluit zich aan bij de woorden van de heer Bakker over minachting van de publieke zaak als het gaat om de afvloeiingsregelingen voor de bestuurders van Arbeidsvoorziening.
Er zijn zeker lessen getrokken uit de mislukking van Arbeidsvoorziening. Ten eerste met betrekking tot het onafhankelijk toezicht, dat veel scherper is. Bij het CWI is gekozen voor professionele bestuurders, die kunnen worden afgerekend op hun prestaties. In overleg met de Kamer heeft het kabinet een regeling getroffen waardoor direct ingegrepen kan worden in het bestuur. Er is dus geen sprake meer van belangenverstrengeling.
Tot slot zegt de minister dat hij zich kan vinden in het betoog van de heer Van der Vlies.
Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 24 mei 2002 over de strategische samenwerking NV KLIQ
Mevrouw Verburg (CDA) zegt geen bezwaar te hebben tegen de samenwerking en de strategische alliantie met Solvus. Er is sprake van samenwerking op een aantal onderdelen. Dat zijn de meest kansrijke onderdelen in de reïntegratiemarkt. Wat gebeurt er met de andere onderdelen van KLIQ binnen dit plan? Worden die apart gezet? Wie draait in dat verband op voor de kosten die daarmee gemoeid zijn? Is er ook sprake van schoon opleveren of is dat de verantwoordelijkheid van KLIQ?
In totaal is 209 mln euro geïnvesteerd in de reorganisatie, de transformatie en het in de markt zetten van KLIQ. Solvus heeft in dit geheel bijgedragen voor zo'n 45 mln euro. Dat betekent dat de aandelen voor 100% in handen van de overheid blijven. Het is mogelijk dat Solvus uiterlijk 2006 de aandelen overneemt of dat de aandelen vervreemd worden. In hoeverre is de minister ervan overtuigd dat dit de enige overlevingsstrategie is die effect zou kunnen hebben? Zijn er nog andere strategieën en samenwerkingsvormen overwogen?
Is het juist dat de behandeling van dit traject verloopt via de minister van Financiën? Op welk moment zet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een punt achter de afhandeling van dit traject? Is de minister het ermee eens dat de Nederlandse belastingbetaler in het gunstigste geval een extra rekening betaalt van 160 mln euro als het gaat om het in de markt zetten van KLIQ op zodanige wijze dat zij toekomst heeft?
De heer Kamp (VVD) bevestigt dat de aandelen van KLIQ in handen van de Staat blijven, maar de activiteiten van KLIQ zijn ondergebracht bij twee dochters en die worden weggeschoven naar Solvus. Solvus krijgt eerst 30%, dan 51% en uiteindelijk 100% van de aandelen. Is er een maatschappelijk belang mee gemoeid om de activiteiten van KLIQ in stand te houden? Waarom moeten deze activiteiten door KLIQ en later door Content, voor een groot deel voor rekening van de belastingbetaler, in stand gehouden worden? Hoe hoog is het bedrag dat daarmee gemoeid is? Bij de Voorjaarsnota 2001 is voor 86 mln euro voor transformatiekosten en in het kader van het sociaal plan voor KLIQ beschikbaar gesteld. Bij Voorjaarsnota 2002 zijn stortingen gedaan ten behoeve van KLIQ en het Centrum voor vakopleiding voor 168 mln euro. Er is dus veel geld ingestoken en er komt nu een klein beetje geld terug. Op grond van welke informatie heeft de minister zich een oordeel gevormd over de redelijkheid van het bedrag dat hij nu voor de activiteiten van KLIQ kan krijgen?
De gekozen constructie houdt in dat de Staat der Nederlanden moet zorgen voor voorzieningen voor de transformatiekosten en de aanpassing van de organisatie oftewel het sociaal plan. Dat komt voor rekening van de belastingbetaler. Het bepalende element daarvoor is dat het personeel dat overgaat naar Solvus kennelijk meer verdient dan zij op de markt waard is. Wat heeft de Nederlandse samenleving er voor belang bij om dat in stand te houden? Zou dat niet op een andere manier afgebouwd moeten worden, misschien wat minder sociaal op het eerste gezicht, maar meer in overeenstemming met wat op de markt gebruikelijk is? Als daarvan wordt afgeweken, moet daar een verklaring voor komen.
De heer Van Ruiten (LPF) merkt op dat de minister in beginsel een overeenkomst over KLIQ heeft bereikt op basis van een letter of intent. Geldt die letter of intent voor alle drie de tranches of alleen voor de eerste fase? In welke fase is de zaak terug te draaien?
Hij heeft de indruk dat de overheid als aandeelhouder van de moeder van de twee maatschappijen opgezadeld wordt met de lasten, terwijl de lusten naar die twee BV's toegaan. Is er onderzoek gedaan naar de waardebepaling van de twee dochterondernemingen?
De heer De Ruiter (SP) is van mening dat de hamvraag de financiële constructie betreft en de aandelenverhouding van KLIQ Reïntegratie BV en KLIQ Employability. Wat betekent een en ander voor de overheid? Hoeveel geld ontvangt de overheid? Kloppen de bedragen die eerder over tafel zijn gegaan?
Uiteindelijk gaat alles over mensen, degenen die met de poten in de modder staan. Dat geldt ook als een organisatie wordt ontvlecht. Hoe staat het overigens met Mobilans? Wie is de formele werkgever van de oud-werknemers van de arbeidsorganisatie: Mobilans, een private onderneming, of KLIQ, een overheidsgerelateerd bedrijf? Zelfs de FNV en de CNV komen daar niet helemaal uit. Bovendien maakt een deel van het personeel zich ongerust over hun personeelsdossiers. Wat is het oordeel van de minister over de noodzakelijke zorgvuldige omgang met de belangen van het personeel? Speelt de wet op het vlak van bescherming van de privacy bij dit alles geen rol?
De heer De Ruiter heeft bij de schriftelijke antwoorden op vragen over de Centra voor vakopleiding drie toezeggingen van de minister gelezen. Bestuur en directie streven ernaar om zo veel mogelijk personeel over te dragen met behoud van werkgelegenheid, dat wil zeggen 950 fte. Daarnaast zegt de minister toe, als er minder vraag is naar opleiding meer subsidie te verstrekken aan de Centra voor vakopleiding. Minder gelukkig is de wel erg algemene toezegging om in alle opzichten rekening te houden met de belangen van het personeel. Wat betekent die toezegging precies?
Heeft Solvus naar de mening van de minister voldoende gekwalificeerd personeel op het vlak van bemiddeling van moeilijk plaatsbare reïntegratiekandidaten?
De heer Rosenmöller (GroenLinks) onderschrijft de woorden van de heer Kamp over vervreemding van de aandelen. De werkzaamheden waarmee wat verdiend kan worden gaan uit handen van de overheid naar de markt. Daarover leven de nodige vragen. Ligt er voor Solvus een eenzijdige optie op alle aandelen in de tweede en de derde tranche? Komt het voor 30% vervreemden van de aandelen overeen met 13,5 mln euro? Een extrapolatie van dit bedrag levert een resultaat op van 45 mln euro aan mogelijke opbrengst. Voor de holding staat daar een afstorting van 50 mln euro voor transformatie- en reorganisatiekosten tegenover. Dit levert een nadelig saldo van 5 mln euro op.
In de brief wordt gesproken over het publieke belang. In de letter of intent is door de verschillende partijen vastgelegd dat de nieuwe combinatie een taak houdt bij de bemiddeling en reïntegratie van moeilijk plaatsbare reïntegratiekandidaten. Welke instrumenten heeft de overheid om voor deze kwetsbare groep een marktpartij aan te sturen? De Wet verzelfstandiging reïntegratiediensten van de arbeidsvoorzieningsorganisatie maakt toch een einde aan gedwongen winkelnering? Het borgen van het publieke belang moet toch verder gaan dan «zachte leningen». Dreigt hier niet dat de particuliere sector de baten ontvangt en de collectieve sector de kosten draagt? Hoe gaat de minister toezicht houden op de financiële huishouding binnen het samenwerkingsverband? Solvus krijgt de dagelijkse leiding in handen en kan belang hebben bij een vorm van «transfer pricing», waarbij de rekening wordt doorgestuurd naar KLIQ en daarmee naar de belastingbetaler.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) kan zich vinden in een samenwerkingsverband ter versteviging van de ontwikkeling van KLIQ. De horizonbepaling daarbij, die neerkomt op een inhoudelijke overname, verrast echter op een onaangename wijze. De minister moet de grote zorgen over KLIQ, in feite een lege huls, wegnemen. Er lijkt immers slechts sprake van een papieren verantwoordelijkheid. De lastige taak van bemiddeling van zeer langdurig werklozen mag niet in puur particuliere handen vallen. Van Brussel is dan ook op een eerder moment toestemming verkregen voor overheidsinvloed, om te voorkomen dat in een situatie van een vrije markt het bemiddelen van deze mensen onaantrekkelijk wordt voor de diverse marktpartijen of alleen plaatsvindt tegen een hoge vergoeding.
Onduidelijk is welke invloed de overheid kan uitoefenen op deze NV als de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voor 100% bij een commercieel bedrijf ligt. Welke mogelijkheden heeft de overheid om een verdere overdracht te blokkeren in geval de propositie niet bevredigend is? Waarom is Simned niet overgedragen aan de werknemers, zoals gepland?
Mevrouw Noorman leest in de opzet van 22 april van de regering een bedrag voor KLIQ CV van 165 000 euro vanaf het begin tot het jaar 2006. Zit een deel van dit bedrag bij de aandelenoverdracht van 30% naar 51%? Zit het restant van de dekking minimaal in de mogelijke marktwaarde bij de overdracht van de overige 49%? Instemming met een en ander kan overigens betekenen dat de KLIQ-investering uiteindelijk een subsidie aan het private bedrijf wordt. Welke garanties zijn er dat de overheid hier goed uitspringt? De informatieverstrekking op dit punt is niet goed.
De minister legt uit dat informatie die kan leiden tot concurrentienadelen voor KLIQ, zoals de letter of intent van 22 mei 2002, niet in het openbaar kan worden verstrekt. Mede daarom is de Kamer op een aantal onderdelen vertrouwelijk geïnformeerd. Dat kan alsnog gebeuren met deze letter of intent. Het moet echter duidelijk zijn dat het in de praktijk gaat om een particuliere onderneming waarvan de aandelen in handen van de Staat liggen. In dit geval is overeengekomen dat de minister van Financiën de Staat als aandeelhouder vertegenwoordigt. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een verantwoordelijkheid voor het publieke belang. Het is van belang de publieke dienstverlening op dit vlak voldoende te waarborgen.
De voorgestelde oplossing heeft nadrukkelijk te maken met de voorgeschiedenis. Bij de ontvlechting van de arbeidsvoorziening is ervoor gekozen om KLIQ in de markt te zetten met een faire kans om op die markt te opereren. Daarom is besloten om KLIQ zonder lasten uit het verleden over te laten gaan. Dat lijken velen te vergeten, zoals de rekensommetjes van sommige woordvoerders laten zien. De vraag is of KLIQ zelfstandig kan opereren in de huidige situatie. Gezien de achtergrond, de opgedane ervaringen en de stand van de markt, is eerder besloten hierbij zo snel mogelijk te zoeken naar een strategische alliantie. Voor versterking van de marktpositie zijn verschillende varianten de revue gepasseerd bij de raad van bestuur van KLIQ. Na raadpleging van deskundigen heeft het bestuur de ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een voorstel gedaan.
De minister wijst erop dat vervolgens samen met KLIQ, de ondernemingsraad, de commissarissen en de vakbonden, door de ministers besloten is om in het traject van vervreemding van aandelen te stappen. Dit is conform de wens van de Kamer om van KLIQ een gezond bedrijf te maken, inclusief een borging van de publieke taken die meegegeven zijn aan dit verzelfstandigde bedrijf. Uiteindelijk gaat het om een bedrijfsmatige aanpak, effectief en efficiënt, waarin ook de meest kwetsbare groep in aanmerking komt voor bemiddeling. De huidige markt laat overigens zien dat het commercieel niet oninteressant is om de mensen in juist dit traject te bemiddelen, gezien de bedragen die ermee gemoeid zijn. Bij de KLIQ-wet was de vrees van de Kamer dat privatisering zonder publieke opdracht het verlies zou inhouden van de taak van de Arbeidsvoorziening. Daarop is besloten KLIQ een opdracht mee te geven, waaraan deze organisatie volgens de eigen statuten moet voldoen.
In de nieuwe KLIQ-holding worden doelbewust de voorzieningen ondergebracht voor de transformatiekosten, het sociaal plan en de leningen. De dochterondernemingen kunnen op die fondsen trekken onder bepaalde voorwaarden. Deze constructie voorkomt dat de voorzieningen voor andere doeleinden ingezet worden, waardoor werkmaatschappijen in feite concurrentievoordelen zouden boeken. Ook in de toekomst kan via de KLIQ-organisatie gecontroleerd worden of voldaan wordt aan de in de statuten vastgelegde opdracht: het besteden van aandacht aan de moeilijkst bemiddelbare categorieën.
De minister is van mening dat de gekozen oplossing noodzakelijk is om KLIQ een kans van slagen te geven in de markt. De unieke eensgezindheid van de vakbonden, de ondernemingsraad, de commissarissen en de beide ministers moge dit duidelijk maken. Bij vervreemding van aandelen van de Staat moet de Kamer instemming verlenen aan de minister van Financiën. Daarvan is momenteel nog geen sprake, nu er geen voornemens bestaan om staatsdeelneming te beëindigen. De minister zegt de Kamer toe om, met de minister van Financiën, zo snel mogelijk een brief te sturen om de procedure duidelijk te maken, zodat helder is wanneer het parlement aan zet is. Hierbij moet de nodige zorgvuldigheid worden betracht.
De heer Leblanc, bestuurder van de NV KLIQ, bevestigt dat het bedrag van 209 mln euro staat voor de bijdrage van de Staat aan de verzelfstandiging van KLIQ. Dit bedrag bevat de kapitaalstorting, de voorzieningen voor transformatie en het sociaal plan, de compensatie van bovenmatige salarissen en de financiering van het werk dat onderhanden is. Een oordeel over de transactie met Solvus wordt als volgt bereikt: de opbrengst voor de Staat van de verkoop op termijn van twee dochterondernemingen van KLIQ versus het kapitaalbedrag dat de NV KLIQ in die dochterondernemingen heeft gestopt. De kapitalisatie ligt in de orde van grootte van 45 mln euro. Een deel van vermogen dat de Staat in de NV KLIQ stopt, blijft achter in de holding en wordt aangewend voor andere deelnemingen en als een risicobuffer. Gesteld is dat 30% deelneming staat voor 13,5 mln euro. Dat is het instapbedrag op boekwaarde, dat wil zeggen 30% van 45 mln euro. De derde tranche is afhankelijk van de dan geldende marktprijs. De afspraak is echter dat er een minimumprijs wordt betaald die hoger is dan de initiële kapitaalstorting. De voorzieningen, in totaal 120 mln gulden, zouden sowieso aan het bedrijf meegegeven worden. Het bedrijf moet zich immers transformeren van een voormalige publieke organisatie naar een bedrijf dat kan concurreren met partijen op de markt zoals Randstad, Argonaut en anderen. Van deze voorzieningen is overigens de helft reeds besteed in het jaar 2001 voor vervanging van het computersysteem, gericht op meer bedrijfsmatig gebruik, voor opleiding van de werknemers, gericht op dienstverlening op vraag uit de markt, en voor huisvesting, om KLIQ en CWI fysiek uit elkaar te halen. Op basis van vrij stringente criteria kunnen de werkmaatschappijen, waar KLIQ straks niet meer de meerderheidsaandeelhouder van is, straks geld uit deze voorzieningen claimen. Het moet immers voorkomen worden dat concurrenten klagen dat publieke middelen gebruikt worden om concurrentievoordelen te behalen.
De minister zal de overgebleven vragen schriftelijk beantwoorden. Er is ook de mogelijkheid om nadere, aanvullende vragen te stellen die eveneens schriftelijk van een antwoord zullen worden voorzien.
Samenstelling: Leden: Rosenmöller (GroenLinks), Jorritsma-Lebbink (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), B.M. de Vries (VVD), De Grave (VVD), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Halsema (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Jense (LN), Rambocus (CDA), Tichelaar (PvdA), Wiersma (LPF), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Smolders (LPF), Bruls (CDA), Zeroual (LPF) en Sterk (CDA).
Plv. leden: Tonkens (GroenLinks), Terpstra (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Geen (D66), Wilders (VVD), Van Hoof (VVD), Koopmans (CDA), Van Gent (GroenLinks), Stuger (LN), Teeven (LN), De Jong (LPF), De Wit (SP), Vietsch (CDA), Smulders (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA) en Oplaat (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21477-86.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.