21 427
Staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing

nr. 162
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 18 december 1996

In de brief van 28 oktober jongstleden verzocht de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (zie bijlage) mij om de actuele stand van zaken inzake het C20-beleid. U verzocht deze opgave in december van dit jaar toe te zenden, zodat de commissie na het Kerstsreces met mij in overleg kan treden.

Gaarne voldoe ik aan uw verzoek. Ik verwijs u daarbij tevens naar mijn eerdere brieven over dit onderwerp van 24 januari 1996 en 26 augustus 1996, kamerstukken II 1995–1996, 21 427, nr. 127 respectievelijk nr. 157.

Ten aanzien van de in mijn brief van 26 augustus jl. als zodanig aangeduide eerste categorie gemeenten is het C20-beleid voor Breda, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Middelburg en Vlissingen door totstandkoming van de desbetreffende herindelingswetten afgesloten. Ten aanzien van Alkmaar, Apeldoorn en Zwolle was eerder geconcludeerd dat wijziging van de gemeentelijke indeling voorlopig niet nodig wordt geacht. Relevant is dat gedeputeerde staten van Overijssel voor het gebied West-Overijssel de procedure op grond van de Wet algemene regels herindeling zijn gestart. Daarbij is ook de positie van Zwolle aan de orde. Naar huidig inzicht zal deze procedure niet leiden tot wijziging van de gemeentelijke indeling van Zwolle, maar kan worden volstaan met een beperkte gebiedsuitbreiding door middel van grenscorrecties. Voor Deventer, Leeuwarden en Zutphen is de arhi-procedure in gang gezet. Ik wacht de beoordelingen door de desbetreffende provinciebesturen af. Een punt van aandacht is dat ik uit een bestuurlijk overleg met gedeputeerde staten van Gelderland heb begrepen dat de staten van die provincie, reeds in het stadium dat het open overleg tussen gedeputeerde staten en de betrokken gemeenten nog gaande was, hebben uitgesproken een wijziging van de gemeentelijke indeling rond Zutphen niet wenselijk te achten. Indien dit leidt tot stopzetting van de arhi-procedure zal ik mij beraden over de dan ontstane situatie.

Ten aanzien van de in mijn brief van 26 augustus genoemde tweede categorie gemeenten is van belang dat met betrekking tot de positie van Groningen door betrokken partijen een convenant is gesloten met betrekking tot de toekomstige bestuurlijke inrichting van het gebied rond Groningen. Op basis hiervan wordt door betrokkenen slechts een grenscorrectie met Eelde nodig geoordeeld. Ik beraad mij op dit moment op die conclusie. Voor Leiden en Dordrecht is relevant op welke wijze de discussie met uw Kamer over de toekomst van de kaderwetgebieden leidt tot wijziging van de provinciale indeling van Zuid-Holland. Ik acht het wenselijk de positie van beide C20-gemeenten nader af te wegen, als hierover conclusies zijn bereikt.

Met betrekking tot de als derde categorie aangeduide gemeenten geef ik u de actuele stand van zaken. Aan het eind van mijn brief ga ik in op de door mij te geven beoordeling van de aangedragen feiten en argumenten.

Zoals eerder is afgesproken zal de provincie Noord-Holland ten aanzien van Hilversum analoog aan de streekplanontwikkeling een nadere beschouwing verzorgen over de ruimtelijke mogelijkheden rond deze gemeente en de eventuele bestuurlijke consequenties daarvan.

Ten aanzien van Haarlem hebben gedeputeerde staten van Noord-Holland mij bij brief van 12 december jongstleden nader geïnformeerd, waarbij tevens de relaties tussen genoemde gemeente met Haarlemmermeer en het IJmondgebied in ogenschouw zijn genomen. De conclusie van gedeputeerde staten voorzover betreft het bestuurlijke middel gemeentelijke herindeling houdt in dat dit door hen niet als een oplossing wordt gezien en aanvaard voor de problemen waarmee Haarlem te kampen heeft. Burgemeester en wethouders van Haarlem hebben mij bij brief van 10 december 1996 meegedeeld te hebben geconcludeerd dat voor een door hen gewenste vorm van herindeling noch bij de omliggende gemeenten, noch bij de provincie Noord-Holland, noch in uw Kamer politiek draagvlak bestaat en dat zij om die reden hun actieve inzet gericht op herindeling hebben beëindigd. Zij hebben daarbij aangegeven thans aan provincie en rijk het initiatief te laten ter oplossing van ruimtelijke en bestuurlijke vraagstukken van de regio.

Zoals in mijn brief van 26 augustus gemeld zijn de arhi-procedures rond de C20-gemeenten Venlo en Sittard/Geleen in gang gezet. Gedeputeerde staten hebben inmiddels herindelingsplannen vastgesteld en ter visie gelegd.

Ten aanzien van Heerlen hebben gedeputeerde staten overeenkomstig hun toezegging nader onderzoek verricht. Resumerend komen zij tot het oordeel dat een effectieve aanpak van de problemen in oostelijk Zuid-Limburg niet gebaat zal zijn bij wijziging van de gemeentelijke indeling in dat gebied. Gedeputeerde staten zijn van mening dat die problemen door samenwerking tussen betrokken besturen (gemeenten en provincie) kunnen worden opgelost. Wel zullen grenscorrecties tussen Heerlen en Simpelveld respectievelijk Kerkrade naar alle waarschijnlijkheid in de eerste helft van 1997 plaatsvinden.

Met betrekking tot door gedeputeerde staten van Limburg als oplossing voor de problematiek van Maastricht voorgestelde grenscorrecties tussen deze gemeente en enkele buurgemeenten hebben gedeputeerde staten van Limburg mij het volgende meegedeeld. Het gemeentebestuur van Maastricht wacht eerst mijn oordeel af over het standpunt van gedeputeerde staten als neergelegd in de nota's «knelpunten van centrumgemeenten nader geanalyseerd» en «bovenregionale bedrijventerreinen» alvorens medewerking aan grenscorrecties in overweging te nemen. Aangezien gedeputeerde staten in mijn richting niet hebben aangegeven ondanks het standpunt van Maastricht de procedure op grond van de Wet arhi in gang te zetten, neem ik aan dat zij zich procedureel in het standpunt van Maastricht kunnen vinden.

Tenslotte hebben de provinciebesturen van Utrecht en Gelderland na overleg met mij op 9 december jongstleden besloten een interprovinciale commissie in te stellen ten behoeve van een herindelingsprocedure rond Amersfoort. Tevens hebben beide besturen in onderling overleg een tijdschema vastgesteld op grond waarvan toezending van een ontwerp-regeling of een herindelingsregeling als bedoeld in de Wet arhi nog in september 1997 mogelijk moet zijn. Zij zullen mij van de voortgang van de werkzaamheden van de commissie op de hoogte houden.

Ten aanzien van de derde categorie van gemeenten is het nodig dat ik op basis van een juiste beoordeling van feiten en argumenten een beoordeling geef over de conclusie van de betrokken provinciebesturen. Ik heb daartoe door provincies en gemeenten geleverde informatie aan enkele van de meest betrokken departementen voorgelegd met het verzoek mij over het geleverde materiaal nader te adviseren. Als ik die adviezen heb ontvangen zal ik mede op basis daarvan mijn beoordeling kenbaar maken. Wellicht is het mogelijk u hiervan tijdens het overleg met uw commissie nadere mededeling te doen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

BIJLAGE:

's-Gravenhage, 28 oktober 1996

Aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken

Naar aanleiding van uw brief d.d. 26 augustus 1996 inzake het C20-beleid (21 427, nr. 157) verzoek ik u namens de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om een actuele stand van zaken op dit terrein. Ik verzoek u een en ander in december van dit jaar aan de Kamer te doen toekomen, zodat de commissie na het Kerstreces met u in overleg kan treden.

De griffier van de commissie,

Hommes

Naar boven