nr. 113
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 24 oktober 1995
In het regeerakkoord is vermeld dat het kabinet voorstellenzal
doen tot invoering van het correctief wetgevingsreferendum op centraal
en decentraal niveau. Het correctief wetgevingsreferendum is een geschikt
middel om, met behoud van het vertegenwoordigend stelsel, de invloed van de
kiezers op het beleid te vergroten. Ook kan het correctief referendum een
belangrijke bijdrage leveren aan de bevordering van een actief en betrokken
burgerschap en het publieke debat over zaken van gemeenschappelijk belang.
Hieronder zal ik aangeven op welke wijze het kabinet uitvoering geeft
aan deze afspraak.
Bij de voorbereiding van de invoering van het correctief referendum heeft
het kabinet de adviezen van de commissie-Biesheuvel en de commissie-De Koning
als uitgangspunten genomen. Het kabinet heeft de voorbereiding van zijn voorstellen
thans afgerond. Het voorontwerp van een wetsvoorstel tot grondwetsherziening
gaat hierbij1. Deze voorstellen zullen tevens
worden voorgelegd aan VNG en IPO op grond van het wettelijk voorgeschreven
overleg. Na ontvangst van de reacties zal een wetsvoorstel tot grondwetsherziening
om advies worden voorgelegd aan de Raad van State.
In hoofdlijnen stelt het kabinet de volgende regeling van het correctief
referendum voor.
Nadat een wetsvoorstel is aanvaard door de Eerste Kamer, kan een groep
van veertigduizend kiesgerechtigden door middel van een inleidend verzoek
vragen om een volksstemming te houden. Indien dit gebeurt, kan vervolgens
binnen een door de wetgever te bepalen termijn de steun worden verworven van
tenminste zeshonderdduizend kiesgerechtigden. Zodra ook dit aantal steunverklaringen
is verkregen, wordt overgegaan tot het houden van een referendum. Het aan
een referendum onderworpen wetsvoorstel vervalt van rechtswege indien een
meerderheid van de opgekomen kiesgerechtigden, welke meerderheid tevens dertig
procent omvat van alle kiesgerechtigden, tegen het wetsvoorstel stemt.
Het kabinet is van oordeel dat de drempels in de adviezen van de commissie-Biesheuvel
en de commissie-De Koning te laag zijn om te verzekeren dat het correctief
referendum louter als aanvulling op het vertegenwoordigend stelsel zal functioneren.
Tegelijkertijd acht het kabinet de drempels van resp. veertigduizend kiesgerechtigden
voor het inleidend verzoek en zeshonderdduizend kiesgerechtigden voor de tweede
fase van de steunverwerving, niet zo hoog dat een correctief referendum hierdoor
in de praktijk niet langer tot de mogelijkheden behoort. Het bereik van massamedia
als de radio en de televisie is zodanig dat aangenomen mag worden dat het
mogelijk blijft om de genoemde drempels te overschrijden. Hiermee wordt recht
gedaan aan het primaat van het vertegenwoordigend stelsel zonder afbreuk te
doen aan de betekenis van het correctief referendum als aanvulling daarop.
In aansluiting bij de adviezen van de commissie-Biesheuvel en de commissie-De
Koning zullen enkele onderwerpen worden uitgezonderd van het correctief referendum.
Deze uitzonderingen betreffen de wetsvoorstellen inzake het koningschap, het
koninklijk huis, de uitvoering van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke
organisaties en de begroting.
Het kabinet heeft geen aanleiding gezien om de door de genoemde commissies
bepleite uitzondering voor de rechtspositie van politieke ambtsdragers over
te nemen. Artikel 63 Grondwet bevat op dit punt reeds een bijzondere regeling
die, althans voor een deel van de politieke ambtsdragers, bepaalde waarborgen
bevat. Wel is het kabinet van oordeel dat een uitzondering moet worden gemaakt
voor de begroting. Begrotingsvoorstellen bevatten een veelheid van uiteenlopende
onderwerpen en zijn daarom niet geschikt als onderwerp van een correctief
referendum met de vereiste eenduidige vraagstelling. Bovendien dragen begrotingsvoorstellen
een instrumenteel karakter en hebben betrekking op zowel ontvangsten als uitgaven.
Ten aanzien van de reikwijdte van het correctief wetgevingsreferendum
stelt het kabinet vast dat de commissie-Biesheuvel en de commissie-De Koning
de planologische kernbeslissing niet in hun adviezen hebben opgenomen. De
planologische kernbeslissing is een bijzondere procedure van besluitvorming
die zorgvuldig uitgewerkte waarborgen van inspraak voor de burgers bevat.
Een correctief referendum over een na deze inspraakrondes tot stand gekomen
planologische kernbeslissing bevat eveneens belangrijke waarborgen voor het
aandeel van burgers in de besluitvorming maar leidt tevens tot een aanzienlijke
vertraging in een stadium waarin alle burgers die dat wensen reeds de gelegenheid
hebben gekregen om hun opvattingen kenbaar te maken en mee te laten wegen.
De procedure van de planologische kernbeslissing als zodanig is al enkele
jaren voorwerp van studie. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
heeft advies uitgebracht over de plaats van de planologische kernbeslissing
in de besluitvorming over grote projecten. In dit advies wordt ook ingegaan
op de rol van de inspraakprocedures die voorafgaan aan de besluitvorming.
Het kabinet bereidt een standpunt voor naar aanleiding van dit advies. In
dat kader zal tevens worden ingegaan op de toekomstige functie en inrichting
van de planologische kernbeslissing, inclusief de rol die inspraak en een
referendum daarbij kunnen spelen.
Tenslotte neemt het kabinet de adviezen van de commissie-Biesheuvel en
de commissie-De Koning over ten aanzien van het correctief referendum op decentraal
niveau.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal