21 427
Staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing

nr. 113
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 24 oktober 1995

In het regeerakkoord is vermeld dat het kabinet voorstellenzal doen tot invoering van het correctief wetgevingsreferendum op centraal en decentraal niveau. Het correctief wetgevingsreferendum is een geschikt middel om, met behoud van het vertegenwoordigend stelsel, de invloed van de kiezers op het beleid te vergroten. Ook kan het correctief referendum een belangrijke bijdrage leveren aan de bevordering van een actief en betrokken burgerschap en het publieke debat over zaken van gemeenschappelijk belang.

Hieronder zal ik aangeven op welke wijze het kabinet uitvoering geeft aan deze afspraak.

Bij de voorbereiding van de invoering van het correctief referendum heeft het kabinet de adviezen van de commissie-Biesheuvel en de commissie-De Koning als uitgangspunten genomen. Het kabinet heeft de voorbereiding van zijn voorstellen thans afgerond. Het voorontwerp van een wetsvoorstel tot grondwetsherziening gaat hierbij1. Deze voorstellen zullen tevens worden voorgelegd aan VNG en IPO op grond van het wettelijk voorgeschreven overleg. Na ontvangst van de reacties zal een wetsvoorstel tot grondwetsherziening om advies worden voorgelegd aan de Raad van State.

In hoofdlijnen stelt het kabinet de volgende regeling van het correctief referendum voor.

Nadat een wetsvoorstel is aanvaard door de Eerste Kamer, kan een groep van veertigduizend kiesgerechtigden door middel van een inleidend verzoek vragen om een volksstemming te houden. Indien dit gebeurt, kan vervolgens binnen een door de wetgever te bepalen termijn de steun worden verworven van tenminste zeshonderdduizend kiesgerechtigden. Zodra ook dit aantal steunverklaringen is verkregen, wordt overgegaan tot het houden van een referendum. Het aan een referendum onderworpen wetsvoorstel vervalt van rechtswege indien een meerderheid van de opgekomen kiesgerechtigden, welke meerderheid tevens dertig procent omvat van alle kiesgerechtigden, tegen het wetsvoorstel stemt.

Het kabinet is van oordeel dat de drempels in de adviezen van de commissie-Biesheuvel en de commissie-De Koning te laag zijn om te verzekeren dat het correctief referendum louter als aanvulling op het vertegenwoordigend stelsel zal functioneren. Tegelijkertijd acht het kabinet de drempels van resp. veertigduizend kiesgerechtigden voor het inleidend verzoek en zeshonderdduizend kiesgerechtigden voor de tweede fase van de steunverwerving, niet zo hoog dat een correctief referendum hierdoor in de praktijk niet langer tot de mogelijkheden behoort. Het bereik van massamedia als de radio en de televisie is zodanig dat aangenomen mag worden dat het mogelijk blijft om de genoemde drempels te overschrijden. Hiermee wordt recht gedaan aan het primaat van het vertegenwoordigend stelsel zonder afbreuk te doen aan de betekenis van het correctief referendum als aanvulling daarop.

In aansluiting bij de adviezen van de commissie-Biesheuvel en de commissie-De Koning zullen enkele onderwerpen worden uitgezonderd van het correctief referendum. Deze uitzonderingen betreffen de wetsvoorstellen inzake het koningschap, het koninklijk huis, de uitvoering van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties en de begroting.

Het kabinet heeft geen aanleiding gezien om de door de genoemde commissies bepleite uitzondering voor de rechtspositie van politieke ambtsdragers over te nemen. Artikel 63 Grondwet bevat op dit punt reeds een bijzondere regeling die, althans voor een deel van de politieke ambtsdragers, bepaalde waarborgen bevat. Wel is het kabinet van oordeel dat een uitzondering moet worden gemaakt voor de begroting. Begrotingsvoorstellen bevatten een veelheid van uiteenlopende onderwerpen en zijn daarom niet geschikt als onderwerp van een correctief referendum met de vereiste eenduidige vraagstelling. Bovendien dragen begrotingsvoorstellen een instrumenteel karakter en hebben betrekking op zowel ontvangsten als uitgaven.

Ten aanzien van de reikwijdte van het correctief wetgevingsreferendum stelt het kabinet vast dat de commissie-Biesheuvel en de commissie-De Koning de planologische kernbeslissing niet in hun adviezen hebben opgenomen. De planologische kernbeslissing is een bijzondere procedure van besluitvorming die zorgvuldig uitgewerkte waarborgen van inspraak voor de burgers bevat. Een correctief referendum over een na deze inspraakrondes tot stand gekomen planologische kernbeslissing bevat eveneens belangrijke waarborgen voor het aandeel van burgers in de besluitvorming maar leidt tevens tot een aanzienlijke vertraging in een stadium waarin alle burgers die dat wensen reeds de gelegenheid hebben gekregen om hun opvattingen kenbaar te maken en mee te laten wegen.

De procedure van de planologische kernbeslissing als zodanig is al enkele jaren voorwerp van studie. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft advies uitgebracht over de plaats van de planologische kernbeslissing in de besluitvorming over grote projecten. In dit advies wordt ook ingegaan op de rol van de inspraakprocedures die voorafgaan aan de besluitvorming. Het kabinet bereidt een standpunt voor naar aanleiding van dit advies. In dat kader zal tevens worden ingegaan op de toekomstige functie en inrichting van de planologische kernbeslissing, inclusief de rol die inspraak en een referendum daarbij kunnen spelen.

Tenslotte neemt het kabinet de adviezen van de commissie-Biesheuvel en de commissie-De Koning over ten aanzien van het correctief referendum op decentraal niveau.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven