21 062
Grotestedenbeleid

nr. 102
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR GROTE STEDEN- EN INTEGRATIEBELEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2001

Hierbij informeer ik u namens het kabinet over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de impuls van f 90 mln. voor veiligheid en leefbaarheid voor de wijken in de grote steden die dit het meest nodig hebben. Deze extra impuls voor de jaren 2001–2003 is aangekondigd in de voorjaarsnota.

In de voortgangsrapportage grotestedenbeleid d.d. 16 mei jl. is aangegeven dat er de afgelopen jaren een kentering ingezet is in de achterblijvende ontwikkeling bij de grote steden, op terreinen van ondermeer economie, veiligheid en leefbaarheid. Niettemin blijft de relatieve en absolute achterstand van de steden op een aantal terreinen groot en bestaan er geconcentreerd in bepaalde wijken in de grote steden nog steeds hardnekkige achterstanden en maatschappelijke ongelijkheid op de terreinen onderwijs, werk, veiligheid en leefbaarheid. Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van sociale relaties in de buurt in hoge mate van invloed is op de veiligheid en leefbaarheid. Omgekeerd is veiligheid voor huidige en toekomstige inwoners van groot belang. Ook blijken veiligheid en leefbaarheid steeds belangrijkere vestigingsfactoren voor bedrijven.

Veiligheid, leefbaarheid, integratie en sociale cohesie in de wijk moeten daarom verder verbeterd worden. Een veilige buurt is gediend bij een goed functionerend politieoptreden en beschikbare publieke voorzieningen. Daarom heeft het kabinet ingezet op verlenging van de werkweek van de politie en wordt voorgenomen in te zetten op meer politieagenten. Maar er is meer nodig: bewoners, bedrijven en instellingen hebben baat bij verbetering van de veiligheid, ook voorbij de eigen stoep, het eigen portiek. Daarom worden zij gefaciliteerd om – in nauwe samenwerking met onder andere politie en toezichthouders – hun medeverantwoordelijkheid voor «hun» wijk te nemen. Voorbeelden zijn de buurtpreventiemaatregelen zoals buurtvaders, buurtbemiddeling bij conflicten in de wijk en buurtalarm, waarbij buren elkaar alarmeren in geval van onraad en nood.

Ik wil de betrokkenheid van met name de bewoners, maar ook die van bedrijven en instellingen bij de veiligheid en leefbaarheid van hun wijk vergroten en faciliteren. Daarom heeft het kabinet voor de jaren 2001 tot en met 2003 extra gelden uitgetrokken om de veiligheid en leefbaarheid in de aandachtswijken van de grote steden nog tijdens deze convenantsperiode een extra impuls te geven. Gedurende drie jaar wordt hiervoor jaarlijks f 30 mln. uitgetrokken. In totaal komt er dus f 90 mln. gulden extra beschikbaar voor de GSB-wijken die het het meest nodig hebben, waarbij ik volledigheidshalve aanteken dat daarvan eenmalig f 2,75 mln. bestemd is voor communicatiekosten en ondersteuning op rijksniveau. De extra gelden komen beschikbaar onder de voorwaarde dat de extra inzet van het Rijk door de steden minimaal wordt verdubbeld en dat de veiligheid aantoonbaar verbetert. Het is expliciet de bedoeling dat de inwoners en diverse organisaties in de buurt zelf bepalen op welke wijze de impuls voor hún wijk wordt vormgegeven. Op die manier kan de burger weer meer medeverantwoordelijkheid voor het wel en wee van zijn/haar buurt nemen. Daarom heeft deze impuls de naam «Onze buurt aan zet» gekregen.

Hoofdlijnen van «Onze buurt aan zet»

Het is de bedoeling dat de steden op korte termijn één aandachtswijk uit het Meerjarig Ontwikkelings Programma (MOP) selecteren waar deze extra impuls op het gebied van veiligheid en leefbaarheid het meest nodig is. Een tweede wijk kan slechts worden aangewezen op basis van een volledig onderbouwde argumentatie die de steden aan mij voorleggen. Vervolgens zouden de bewoners en organisaties (profit en non-profit) uit die wijk(en) gelegenheid moeten krijgen om – in nauwe samenwerking met onder andere politie en toezichthouders – ideeën uit te werken en concrete voorstellen bij de stad in te dienen. Daarbij zullen de steden in nauwe interactieve samenwerking kunnen stimuleren dat inwoners en organisaties worden uitgedaagd en eventueel worden ondersteund bij het uitwerken van voorstellen (vergelijk bijvoorbeeld de zogeheten ABCD-methode). Wanneer de bewoners – na aantoonbare inspanningen door de stad – niet in beweging komen, is het de verantwoordelijkheid van de stad het initiatief tot ontwikkeling van een programma te nemen.

De steden hebben daarbij tot 1 november de tijd om de voorstellen te toetsen aan het hieronder aangegeven beleidskader en om de relatie met de uitvoering van het Meerjarig Ontwikkelings Programma te leggen. Het resultaat hiervan is per stad een wijk-programma voor «Onze buurt aan zet».

Voorzover dat gegeven het beleidskader mogelijk is en op voorwaarde dat de bewoners daarmee instemmen en dat het om nieuwe, voor buurtbewoners herkenbare, nog niet ingeplande maatregelen gaat, kan de stad uiteraard aansluiten bij bestaande trajecten binnen de wijk.

Extra stimulans voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Naast betrokkenheid van de bewoners is het belangrijk dat het lokaal bedrijfsleven de gelegenheid krijgt mede-verantwoordelijkheid te nemen voor de omgeving waarin het opereert. Juist bij een wijkgerichte impuls is het ook mogelijk om concrete betrokkenheid van de profit-sector te genereren. Daarom zal een deel van de beschikbare middelen gereserveerd worden als een bonus voor steden die er in slagen om afspraken met bedrijven te maken. De bijdrage van het bedrijfsleven aan het wijk-programma wordt eenmalig tot maximaal f 125 000,– per stad verdubbeld uit de rijksmiddelen voor «Onze buurt aan zet».

Verdeling van de middelen

Het is wenselijk dat in ieder van de aan te wijzen wijken een zichtbare impuls wordt gegeven. Omdat de gemiddelde omvang van de wijken en de achterstanden in die wijken per groep van steden verschilt, is er voor gekozen om het beschikbare bedrag te verdelen over de drie groepen steden G4, G21 en 5 partiële steden.

Met betrekking tot de bijdrage waar aangewezen wijken in de steden aanspraak op kunnen maken, geldt de volgende verdeling: de G4 elk f 6,5 mln., voor de G21 geldt een bedrag van f 2,5 mln. per stad en voor de 5 partiële steden gaat het om een bedrag van f 1 mln. per stad. De stad mag maximaal 5% van dit bedrag besteden aan proceskosten.

Beleidskader

De wijk-programma's dienen aan een aantal voorwaarden te voldoen, de stad toetst ze daarop:

1. Inhoudelijke doelstellingen, te vertalen in meetbare prestaties die aansluiten bij de meetbare doelstellingen in het stedelijk MOP en die voor de aangewezen wijk tot een hoger ambitieniveau leiden dan in het MOP is aangegeven. Hierbij gelden de objectieve en subjectieve prestatie-indicatoren uit de Monitor Leefbaarheid en veiligheid:

• Vergroten van de veiligheid en leefbaarheid (GSB doelstelling 5 en 8);

• Vergroten van de integratie en participatie en van de sociale cohesie tussen de verschillende groepen wijkbewoners («community-building») (GSB doelstelling 7);

• Vergroten van het sociaal rendement van sociale investeringen in de steden.

2. Procedurele vereisten en vormvereisten:

• een korte beschrijving van de manier waarop verschillende wijkbewoners (en bedrijven in de wijk) betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van en besluitvorming over het programma en de manier waarop zij betrokken zullen zijn bij de uitvoering ervan;

• een opsomming van de doelstellingen en maatregelen die deel uit zullen gaan maken van de uitvoering en van maatregelen die als reserve kunnen dienen, voor het geval er bepaalde maatregelen tussentijds uitvallen;

• een begroting, waarbij ook wordt aangegeven op welke wijze de gemeente de rijksbijdrage zal verdubbelen en waaruit blijkt welke bijdrage bedrijven leveren.

Uiterlijk 1 november 2001 verwacht ik de wijkplannen van de steden te ontvangen. Ze dienen aan de voorwaarden in het beleidskader te voldoen. Indien dat naar mijn oordeel niet zo is, zal ik vóór 1 december met de desbetreffende stad in overleg treden. Uiterlijk 1 december zullen de beschikkingen worden afgegeven aan de steden die voldaan hebben aan de gestelde vereisten. In verband met de comptabiliteitsvoorschriften, dient de uitvoering vóór 31 december 2001 gestart te zijn.

De impuls voor «Onze buurt aan zet» zal worden toegevoegd aan de bijdrageregeling «Sociale Integratie en Veiligheid».

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Naar boven