20 487 Natuur- en Milieu-educatie

Nr. 38 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 april 2011

Met deze brief informeer ik de Kamer, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, over het dossier Natuur- en Milieu-Educatie (NME) en een aantal daaraan verwante onderwerpen. Daarmee geef ik antwoord op het verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 11 januari (32 500-XIII-169/2011D01474).

Voor het dossier NME ben ik coördinerend bewindspersoon namens het kabinet. Gezien het interdepartementale en interbestuurlijke karakter van dit dossier is mijn reactie afgestemd met een groot aantal partijen. In deze brief zal ik ook ingaan op de voornemens ten aanzien van de toekomst van het dossier NME.

Rapportage NME

Als bijlage bij deze brief vindt u de toegezegde rapportage over het NME-programma in de afgelopen jaren, evenals de stand van zaken in een aantal aanverwante dossiers. In de rapportage informeer ik u ook over:

  • 1. de stand van zaken van het programma Natuur- en Milieu-Educatie (Tweede Kamer, dossier 20 487);

  • 2. voortgang van educatie in Artis (Impuls NME, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 20 487, nr. 35);

  • 3. educatie en dierenwelzijn op kinderboerderijen.

Ik betrek bij mijn rapportage waar nodig ook het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO). Dit programma is complementair aan het NME-programma.

Tevens ga ik bij de stand van zaken in op de toezegging die mijn ambtsvoorganger heeft gedaan ten aanzien van de één loketgedachte voor maatschappelijke organisaties die een goede bijdrage aan NME leveren en de reactie van het Interprovinciaal Overleg en de Nederlandse Vereniging van Nederlandse Gemeenten hierop.

De NME-rapportage laat zien hoe de overheden (Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen) in samenwerking met NME-organisaties natuur- en milieueducatie, waaronder ook schooltuineducatie gerekend wordt, stimuleren. Dit geeft invulling aan de motie De Mos/Koopmans (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 30), die ik toen ook heb geduid als ondersteuning van mijn beleid.

Bijgaande rapportage geeft een goed beeld van wat de afgelopen jaren bereikt is. Tussentijdse rapportages op dit programma laten een positief beeld zien, maar geven tevens aan dat we nog niet klaar zijn. Daarom blijft het van belang te investeren in bewustwording, kennisontwikkeling en het scheppen van ruimte voor burgers, bedrijven en organisaties om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen in de transitie naar een duurzame samenleving.

Een belangrijke basis hiervoor wordt gelegd bij de jeugd. Ik vind dat deze doelgroep bijzondere aandacht mag krijgen. Educatie over duurzaamheid, zoals in Natuur- en Milieu-Educatie (NME) en in Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO), blijkt effectief: kinderen die in hun jeugd daarmee worden geconfronteerd hebben als volwassenen significant meer kennis over voedsel, gezondheid, milieu, water biodiversiteit en zij zijn beter in staat om op die terreinen te participeren, geïnformeerde keuzen te maken en hun «life-style» anders in te vullen.1

Betrokken partijen (verenigd in de Regiegroep NME/LvDO) hebben inhoudelijk al naar de toekomst gekeken. Hierbij wordt een viertal hoofdlijnen onderscheiden. Hierin kan ik mij goed vinden en zal deze lijn meenemen (samen met mijn collega van I&M) in de duurzaamheidsagenda die voor de zomer naar de Tweede Kamer gaat.

Motieven

Ik noem u daarom vier motieven waarmee ik de noodzaak voor leren over natuur, milieu en duurzaamheid onderbouw.

1) We werken aan een transitie naar een duurzame toekomst via een groene economie. Binnen de aanpak van de zogeheten topsectoren is duurzaamheid een van de punten op de actieagenda’s. Daarvoor zijn nieuwe (beroeps) competenties nodig, bij producten en bij consumenten, bij burgers, boeren, bedrijven en bestuurders.2 In 2025 is meer dan de helft van de werknemers afkomstig uit de generatie die nú 18 jaar of jonger is. Investeren in hun kennis, competenties en ideeën over de vraag hoe we de transitie naar een stabiele duurzame samenleving kunnen maken is van cruciaal belang.

2) Ik vind dat ieder daarbij de eigen verantwoordelijkheid kan en moet nemen. Dat gaat niet vanzelf.

Organisaties en burgers kijken te snel naar de overheid voor oplossingen van maatschappelijke vragen. Ik ben van mening dat bedrijven, burgers en maatschappelijke partijen hun eigen verantwoordelijkheid voor duurzaamheid kunnen oppakken. Duurzaam Zelf Doen, als onderdeel van verantwoordelijk burgerschap. Daartoe wil ik hen motiveren en uitdagen. Basiskennis over natuur en milieu en duurzaamheid moet daarbij net zo vanzelfsprekend zijn als lezen en rekenen, een soort «eco-literacy», vanuit een emancipatoire benadering.

3) Educatie draagt bij aan het realiseren van beleidsdoelen, door mensen bij elkaar te brengen en hen innovatieve oplossingen te laten bedenken. Het gaat niet alleen om geld, wetgeving of techniek, het gaat juist om bewustzijn, toegang tot informatie, kennisontwikkeling, attitude en het maken van welgeïnformeerde en weloverwogen keuzes, op basis van adequate informatie.

We scheppen daarmee draagvlak, maar we stellen burgers ook in staat tot creativiteit en participatie. Mensen worden gemotiveerd om zich op een geïnformeerde en vrijwillige basis in te zetten voor een duurzame samenleving, aansluitend bij doelstellingen van natuur-, milieu-, en duurzaamheidsbeleid Daarbij denk ik ook aan al die duizenden vrijwilligers die zich inzetten voor een duurzame wereld. Educatie is daarbij een onmisbare stimulans, in een meer instrumentele benadering, maar een «opgeheven vingertje» past daar zeker niet bij.

4) Voldoen aan internationale afspraken zoals verwoord als CEPA (Communication, Education, Participation, Awareness) in hoofdstukken van biodiversiteits-, klimaat- en duurzaamheidbeleid en in educatieprogramma’s als de «Decade for Education for Sustainable Developement». Ik zie kansen om Nederland binnen Europa mee te nemen als competitieve (kennis)economie naar de toekomst (Lissabon). Daarmee geven we niet alleen invulling aan internationale verplichtingen maar maken we duurzaamheid ook tot een kans. Kennis, Kunde, Kassa. Datgene wat wij in Nederland doen rond duurzaamheidskennis is internationaal aantrekkelijk.

Voornemens

Educatie is een kwestie van de lange adem. Veel van wat er nú «geleerd» wordt – bijvoorbeeld in de vorm van schoolprojecten – komt pas later tot werking. Daarom blijft het van belang te investeren in maatschappelijke thema’s via educatie. Ik bevind mij met NME/LvDO in goed gezelschap van andere educaties3. Het is wel zaak een goede balans te vinden tussen de verantwoordelijkheid die de (Rijks)overheid daarin neemt, en waar die van het reguliere onderwijs, van maatschappelijke organisaties en van bedrijven ligt. Uitdaging voor de toekomst is daar een goede balans in te bewaren en ieders rol een verantwoordelijkheid periodiek te herijken. Dit moment is voor het kabinet gelegen in de Duurzaamheidagenda die in ontwikkeling is, aansluiting bij de Bedrijfslevenbrief en afspraken met de andere overheden, en in het bijzonder gespreken over taakverdeling met de nieuwe Gedeputeerde Staten.

Ook wil ik voldoende lessen trekken uit de huidige programma’s. Een aantal projecten zal worden afgerond, een aantal projecten zal worden overgedragen aan anderen, enkele zaken blijven om ondersteuning en aandacht vragen, maar ook nieuwe uitdagingen dienen zich aan. De tussentijdse evaluaties zijn positief, maar een eindevaluatie is in 2012 te verwachten. Op basis daarvan kan nog beter worden bekeken wat kan worden gestopt, bijgesteld of worden voortgezet.

Ik nodig de betrokken partijen uit voor de toekomst NME een nieuwe aanpak uit te werken. Dat is niet in één keer klaar. Enerzijds is, gegeven de koppeling met de duurzaamheidsagenda, het niet mogelijk om nu al een uitspraak te doen over een meerjarige Rijksbetrokkenheid bij de volgende fase NME en LvDO. Anderzijds wil ik een betrouwbare partner zijn en een zorgvuldig proces richting een nieuwe fase faciliteren. Daarom zal ik conform het advies van de Regiegroep NME/LvDO het jaar 2012 als een overgangsjaar beschouwen, waarin op basis van de huidige positieve ervaringen en ondermeer de duurzaamheidsagenda van het Kabinet kan worden gewerkt aan een nieuw programma voor de komende jaren. Voorwaarde is dat de betrokken partners een financieel comitment uitspreken voor het aangaan van verplichtingen in het overgangsjaar 2012.

Ik zal u informeren over een mogelijk vervolg.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

1. Rapportage Programma Natuur- en Milieu-Educatie (NME).

Nota en uitvoeringskader

In februari 2008 is de nota «Kiezen Leren Meedoen – naar een effectieve inzet van natuur- en milieu-educatie» (vergaderjaar 2007–2008, Tweede Kamer 20 487, nr. 21) aan uw Kamer aangeboden en besproken in een Algemeen Overleg d.d. 17 april 2008. Vervolgens is een uitvoeringskader gemaakt waarin is aangegeven hoe de nota wordt uitgewerkt. Ook deze is in uw Kamer besproken d.d. 19 februari 2009.

Formeel is de uitvoering van het programma NME 2008–2011 daarmee pas in het voorjaar van 2009 van start gegaan en in ruim twee jaar zijn veel acties tot uitwerking gekomen.

Met het NME beleid beogen de betrokken partners een impuls te geven aan de bewustwording en kennisbasis over natuur, milieu en duurzaamheid in Nederland. Anders dan juridische en economische instrumenten werkt NME als een communicatief en sociaal instrumentarium, gericht op beleving, bewustwording, kennisontwikkeling, waarden, houding en gedrag van mensen, individueel en in organisaties, bedrijven en overheden en daarmee ook op het bieden van handelingsperspectief.

De rol van de Rijksoverheid is daarbij gericht op het creëren van impuls, het voeren van regie, het bevorderen van samenwerking en ervoor zorgen dat er wordt aangesloten bij de beleidsagenda en maatschappelijke ontwikkelingen (creëren van een «enabling environment» in de maatschappij).

Programma NME

Na de behandeling van de nota en het uitvoeringskader is in dialoog met bestuurlijke opdrachtgevers (provincies, gemeenten, waterschappen, Rijksoverheid), verenigd in een Regiegroep, het programma vormgegeven. Agentschap NL ondersteunt de uitvoering via een klein programmabureau. Een aantal partijen in het werkveld (IVN, SME, Veldwerk Nederland, Gemeenten voor Duurzame Ontwikkeling) is vertegenwoordigd in een platform. Aan de bestuurlijke Regiegroep is gevraagd om in deze interdepartementale en interbestuurlijke samenwerking de hoofdlijnen te bewaken, ondermeer door het (doen) opstellen van jaarplannen en verslagen.

Naast het programma NME is er – sinds 2004 – ook het programma «Leren voor Duurzame Ontwikkeling» (LvDO). De programma’s zijn complementair en sinds 2011 ook in een gezamenlijk jaarplan georganiseerd en begeleid door dezelfde Regiegroep en programmabureau. Het LvDO-programma gaat breder in thematiek (duurzame ontwikkeling in alle people-planet-profit dimensies) en in methodiek en type leerprocessen (organisatieleren en social learning) dan het NME-programma. Het programma LvDO ondersteunt met «leren» ondermeer duurzaamheid op het gebied van ondernemerschap, overheidsbeleid en onderwijsontwikkelingen.

NME wordt meer getypeerd als «ecologische basisvorming» en kent een sterke vertegenwoordiging op lokaal niveau en bij (basis)onderwijs en burgers.

NME-arrangementen

Centraal in het programma staan de zogenaamde «NME-arrangementen», een aanpak waarbij zo dicht mogelijk tegen de praktijk NME verder wordt ontwikkeld en uitgevoerd. Binnen de arrangementen wordt gekeken

  • naar de aansluiting op de maatschappelijke en bestuurlijke agenda,

  • naar de vraagarticulatie bij de gebruikers,

  • naar ontwikkelingen rond onderwijs, ICT of andere innovaties,

  • naar organisatie van aanbiedende partijen.

Daarvoor worden op lokaal of regionaal niveau coalities gevormd die gezamenlijk een project formuleren, gericht op gezamenlijk eigenaarschap en de kans op verdere implementatie van projecten. Dat uit zich onder meer in cofinanciering (> 50% komt van de deelnemende partijen), coalitievorming van partijen die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het leerproces en bestuurlijk commitment. Om die reden wordt dan ook niet met open subsidies gewerkt, maar met samenwerkingsovereenkomsten of gerichte opdrachten.

Impliciet wordt bij deze aanpak de inhoudelijke afbakening en de kwaliteitsvraag meegenomen.

Hoewel in de startfase van het programma deze aanpak lastig gevonden werd is nu binnen de sector een omslag op gang gekomen waarbij waardering wordt uitgesproken over de beweging die op gang is gebracht in de zin van vraaggerichtheid, inhoudelijke focus, bestuurlijke aandacht, beroep op kwaliteit en professionaliteit en ontsluiting van aanbod en stakeholders.

Het is duidelijk geworden dat niet zozeer het ontbreken van NME-materiaal een probleem is, maar de versnippering van aanbod en partijen, de kwaliteitsborging, geringe ontsluiting en het incidenteel gebruik. Daar ligt dan ook een opgave voor het huidig en toekomstig NME-werk.

Voorbeelden: In 2008 is een eerste inventarisatie gedaan door Verkeer en Waterstaat en Netherlands Water Partnership van projecten rond het thema «water». Er ontstond een database met meer dan 250 projecten (lespakketten, DVD’s, lesbrieven, leskisten, games, websites, excursies etc). De directe koppeling aan Kennisnet door middel van metadatering was een «best practice» die navolging kreeg in het NME-programma. De kunst is om deze projecten te zien in samenhang, te beoordelen op kwaliteit en synergie erin aan te brengen en het onderwijs te helpen om ze te benutten. Vanuit de Stuurgroep Watereducatie (SGWE) wordt samen met Waterschappen, onderwijs en het waterbedrijfsleven hier verder vorm aan gegeven. Ook dat is een «best practice». In 4 NME-waterarrangementen wordt inmiddels goed gebruikt gemaakt van de kaders die de SGWE heeft laten ontwikkelen.

Vergelijkbaar zijn ook op het terrein van biodiversiteit en voedsel tal van individuele projecten. Ook hierbij wordt gewerkt aan manieren om deze projecten te ontsluiten, op kwaliteit te beoordelen en effectief en efficiënt in te zetten.

NME-omgeving

Een ander aspect dat steeds duidelijker wordt is de enorme inzet van vele partijen in en rond NME. Scholen zijn ermee bezig in het kader van hun natuuronderwijs of biologie en aardrijkskundeonderwijs, of gekoppeld aan burgerschap. Op lokaal niveau werken Centra voor NME ondersteunend, veelal gericht op onderwijs, maar ook op burgerparticipatie, communicatie, of samen met bedrijven op maatschappelijk verantwoord ondernemen en consumentengedrag. NME heeft ook andere vormen zoals op schooltuinen, groene speelplekken, kinderboerderijen, bezoekerscentra, dierentuinen en natuurhistorische musea. Ook boerderijeducatie, kenniskringen voor bedrijven rond Cradle-to-Cradle, GPS-wandelingen of landelijke campagnes en excursies op bedrijven zijn vormen van NME. Er is tegenwoordig een breed palet aan leerprocessen, zowel formeel als non-formeel en informeel, over een breed spectrum aan onderwerpen en voor een groot aantal partijen. Zeker als daarbij ook wordt gekeken naar de uitgebreide projectenbank van het programma LvDO.

Landelijke organisaties, provinciale consulenten, lokale centra en scholen zijn professionele partijen. In het kader van 2011 als EU-jaar van de vrijwilliger wil ik zeker ook de onmisbare inzet van talloze vrijwilligers noemen, bijvoorbeeld de 18 000 vrijwillige natuurgidsen van het IVN of de 16 000 vrijwilligers bij Landschapsbeheer. De uitdaging is om in de verdere professionalisering en ontwikkeling van NME niet alleen de beroepskrachten, maar ook de vrijwilligers mee te nemen.

Deze enorme variatie is enerzijds een rijkdom en biedt een enorme kracht als het gaat om actief te zijn tot in de haarvaten van de samenleving, tegelijkertijd is het ook een zwakte als het gaat om versnippering en ineffectieve inzet van publieke en private middelen en het ontbreken van kwaliteitsgarantie van de aangeboden producten/diensten.

Ook daarom werkt de aanpak via arrangementen als een verbindende en kwaliteitsverhogende factor.

NME-programma goed op weg

Het NME-programma is dan ook vooral gericht op het voeren van milde regie, agendering en focus, samenbrengen van partijen en geldstromen, kwaliteitsverbetering en verbinden en verankeren van losse initiatieven. Daar slaagt het programma steeds beter in.

In toenemende mate zijn gemeenten bereid te investeren in de arrangementen, vinden partijen elkaar in nieuwe coalities en wordt op een efficiënte wijze samengewerkt. De gewekte belangstelling overtreft de mogelijkheden. De Regiegroep geeft in haar evaluaties en adviezen aan dat het programma nog niet klaar is. Hieronder worden de meest essentiële vorderingen in het programma NME genoemd. Voor meer details wijs ik u op de websites van het programma NME www.nme.nl en het zusterprogramma LvDO www.lerenvoorduurzameontwikkeling.nl

Portfolio aan arrangementen

Onder het programma NME zijn inmiddels circa 70 lokale en regionale arrangementen tot stand gekomen rond de gezamenlijke agendaonderwerpen

Deze zijn gegroepeerd rond drie centrale thema’s: groen (biodiversiteit en voedsel), water (en klimaat) en energie. Voor Groen zijn er zo’n 29 arrangementen, waarvan 17 reeds gestart en 12 in ontwikkeling, voor Water zijn er circa 10 arrangementen, waarvan 5 gestart en 5 in wording en voor Energie zijn er 15 lopende arrangementen en 1 in ontwikkeling. Daarnaast is er een aantal meer generieke arrangementen, die meerdere onderwerpen behandelen.

Hiermee is inmiddels een totaalbudget van circa € 6,4 miljoen gemoeid. Daar staat een cofinanciering van minimaal € 8 miljoen van andere partijen tegenover. Deze arrangementen sluiten zo goed mogelijk aan bij de bestaande uitvoeringspraktijk en lokale en regionale agenda’s, zoals ook in het uitvoeringskader was aangegeven. Ook is in een toenemend aantal arrangementen het groene onderwijs betrokken.

Hieronder slechts een kleine greep uit de verschillende projecten die nu lopen:

  • Parels voor biodiversiteit in Brabant (provincie, 7 gemeenten, 2 waterschappen) waarin gemeenten, scholen en groepen burgers zich inzetten voor (behoud) van biodiversiteit. Het gevarieerde aanbod van projecten op het gebied van NME en biodiversiteit is geclusterd in zes thematische activiteitenpakketten voor bijvoorbeeld scholen voor basis- en voortgezet onderwijs, groene omgeving voor kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang of projecten met wijkbewoners om biodiversiteit in hun eigen woonomgeving te bevorderen.

  • De Zonnefabriek in Zeeland (provincies, schoolbesturen, energiebedrijven, kinderen en hun ouders) waarbij de school een «proefstation» is voor collectief gebruik van zonnecollectoren. Dit sluit aan bij het rijksbeleid om nieuwe vormen van energieopwekking te stimuleren.

  • Programma Stroom in Zuid-Holland (provincies, gemeenten (GDO), Ecofys, schoolbegeleidingsdienst, schoolbesturen, waterschappen, regionale milieudiensten). In dit programma rond water, energie en klimaat worden eind 2012 al 270 scholen en eind 2013 zeker 675 scholen bereikt en indirect ook andere doelgroepen. Hoewel het vooral om het leereffect gaat is er in 2010 en 2011 al 1,5 miljoen euro aan energiebesparing en 4 900 ton CO2- besparing per jaar bereikt. Doorlopend tot eind 2013 tot 9,75 miljoen euro energiebesparing en 30 000 ton CO2-besparing. In de praktijk een signaal dat vanuit de handelingspraktijk ook een daadwerkelijk milieueffect uitgaat.

  • Groene schoolpleinen in Leiden (gemeente, NME centrum, schoolbesturen, centrum jeugd en gezin, Fonds 1818) waarbij zoveel mogelijk schoolpleinen een groene inrichting krijgen als «levend klaslokaal» en groene speelomgeving, waarbij natuur, voedsel en gezondheid aan bod komen. Dit arrangement sluit aan bij het programma Jongeren op Gezond Gewicht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Kennisontsluiting en (kennis)infrastructuur

Gezien het enorme aanbod en de versnippering is een landelijk ICT traject gestart onder de naam Groen Gelinkt. In samenwerking tussen (groen) Kennisnet, het Ontwikkelcentrum, en de WUR bibliotheek worden ICT toepassingen ontwikkeld waarbij lesmaterialen worden beschreven en aanbod van zowel lokale als landelijke partijen wordt ontsloten.

Hierbij worden doelgroepen actief geholpen via digitale menu’s om NME-materiaal te vinden dat past bij hun eigen wensen, onderwijsmethoden en locatie. Al eerder was een traject «Kennistransfer NME» gestart waarbij is gewerkt aan de kennisontsluiting voor de NME-sector zelf. Op deze wijze wordt zowel de 1e lijnsontsluiting richting doelgroepen als de 2e lijnsontsluiting naar de NME-sector versterkt. In totaal gaat daar een bedrag van circa 2 miljoen euro in om.

Eén loket

In het Algemeen Overleg op 19 februari 2009 over het Uitvoeringskader NME heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd de mogelijkheden te bezien voor het inrichten van één loket waar organisaties die een goede bijdrage leveren aan NME terechtkunnen met ideeën en met vragen, een en ander in afstemming met IPO en VNG en in overleg met de Regiegroep. De Regiegroep, waarin IPO en VNG vertegenwoordigd zijn, heeft besloten dat er voorlopig bij het programmabureau NME (maar op een later tijdstip bij het toekomstig Kenniscentrum NME) een voorziening komt die langs twee sporen werkt.

  • 1. Toetsing vooraf. Er wordt dan bekeken of het ingediende project voldoet aan verschillende criteria. Is het vraaggericht, is er een duidelijke behoefte? Past het binnen de doelstellingen van het beleid t.a.v. NME? Is het nieuw aanbod of herhalen of voortborduren op bestaand aanbod? Wat is de kwaliteit en wie de partners? Is er een financiering te vinden en/of een businesscase op te bouwen?

  • 2. Advies: over onder andere het gebruik van de projecten, de opschaling van initiatieven, het vergroten van kwaliteit, vindbaarheid of beschikbaarheid, mogelijkheden van verdere financiering.

Om dit effectief te kunnen doen moet er een knooppunt zijn waar overzicht is over bestaande en nieuwe acties, partners, mogelijke geldstromen etc.

Leerlijnen en andere structurerende acties

In bovengenoemd traject Kennistransfer is ook gewerkt aan een «leerlijn NME» om ordening te scheppen in allerlei afzonderlijke onderwerpen zoals een leerlijn natuur, leerlijn water, leerlijn klimaat etc. De leerlijn NME is ontwikkeld in samenwerking met Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO), de universiteiten Wageningen en Utrecht en de landelijke NME organisaties IVN, SME en Stichting Veldwerk Nederland. De leerlijn geeft richting en ordening in de vele onderwerpen, aansluiting bij kerndoelen van het reguliere onderwijs en pedagogische ontwikkelingen. Inmiddels zijn twee uitgeverijen in hun herziening van de methode natuuronderwijs met deze leerlijn aan de slag en heeft de Regiegroep deze leerlijn voor de komende jaren als een leidraad vastgesteld.

Het zusterprogramma Leren voor Duurzame Ontwikkeling heeft in samenwerking met SLO al eerder een «kernleerplan Duurzame Ontwikkeling» en in samenwerking met CITO een «domeinbeschrijving» gemaakt. Dit is nodig om NME te kunnen duiden in relatie met de kerndoelen van het basisonderwijs. Een andere actie is het overleg met het Nederlands Instituut voor Biologie (NIBI) over de ontwikkeling van het nieuwe examenprogramma biologie voor het voortgezet onderwijs, waarbij begrippen als ecosystemen, biodiversiteit en duurzaamheid een vaste plaats in onderwijsprogramma’s en examen krijgen en daardoor op termijn ook in nieuwe methoden en ander educatief materiaal.

Met dergelijke acties worden de inhouden van NME en duurzaamheid geordend en in perspectief gezet. Dat geeft richting en kwaliteit bij verdere ontwikkeling van methoden en materialen. Daarom wordt ook geïnvesteerd in kennisoverdracht in de zin van workshops voor de branche en een database van (wetenschappelijke) kennis via de portal www.kennisvoornme.nl.

Efficiënte bestuurlijke samenwerking,

Gezien de diversiteit aan onderwerpen (natuur, landschap, biodiversiteit, milieu, energie, afval, water, klimaat, dierenwelzijn, voedsel, gezondheid, techniek, duurzaamheid, ….) die in het vakgebied NME aan de orde komen, is er van oudsher al een interdepartementale aanpak. Dat geldt nog breder voor het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling.

Maar ook de andere overheden zijn medeverantwoordelijk voor NME en LvDO. Alleen al in de reguliere uitvoering van NME gaat momenteel ruim € 45 miljoen per jaar om van andere overheden en private partijen, tegenover de € 5 miljoen van het programma NME. Ook daarom is de interbestuurlijke afstemming in de Regiegroep NME/LvDO cruciaal. Als onafhankelijk voorzitter van deze Regiegroep heeft voormalig minister Verburg mevrouw dr. J. Kersten aangesteld. Onder haar leiding stemmen rijksvertegenwoordigers, gedeputeerden, wethouders en dijkgraven namens Rijk, IPO, VNG en UvW de acties af, onder andere door inhoudelijk richting te geven via de jaarplannen en verslagen. Hiermee worden de acties van het programmabureau gefocust en worden afspraken gemaakt over de onderlinge taakverdeling. Zo werkt de NME-nota ook door in de reguliere NME-activiteiten van partijen.

Belangrijk uitgangspunt voor het Rijk is stimuleren dat provincies en gemeenten in onderlingen samenwerking een basisvoorziening voor NME creeëren. Samenwerking tussen gemeenten is een voorwaarde voor opheffen van witte vlekken en versterking van de bestaande structuur (zie de paragraaf over Landelijke dekking).

Landelijke dekking?

Een van de eerste acties was het laten doen van een landelijke inventarisatie (www.nme.nl) naar actoren en inhouden om beter zicht te krijgen op de spreiding van voorzieningen en aanbod van NME.

Een rapport hierover geeft aan dat bij 18% van de gemeenten kan worden gesproken van brede structurele inbedding van NME, qua inhouden en doelgroepen. In 55% van de gemeenten is er wel sprake van een meer dan incidentele aanpak van NME, maar dit is dan slechts zeer beperkt ingevuld. Naast structurele inbedding kan NME ook incidenteel op andere manieren tot stand komen via lokale of landelijke aanbieders. Het NME-voorzieningenniveau kan variëren van een aantal projecten of een samenwerkingsverband tot de (structurele) aanwezigheid van voorzieningen als een NME (bezoekers)centrum met een jaarprogramma voor scholen en/of burgers.

De witte vlekken betreft dus 27% van alle gemeenten waar geen enkele structurele vorm van NME wordt georganiseerd. Dit betreft vooral regio’s met veel kleinere gemeenten, onder andere in het noorden en oosten van het land.

Wanneer echter gekeken wordt naar het bereik van doelgroepen en dekking van verschillende inhouden dan blijkt dat vooral het basisonderwijs wordt bediend en dan vooral met «groene» onderwerpen. Slechts 18% van alle gemeenten heeft een aanbod dat meerdere doelgroepen (voortgezet onderwijs, burgers, bedrijven) en een breed palet aan natuur, milieu en duurzaamheid dekt. Naast de zgn.«witte vlekken» zijn er dus ook veel «grijze gebieden», in de zin dat er wel NME is, maar qua inhoud en voorzieningen smal ingevuld.

Hierop worden gemeenten, provincies en waterschappen als bestuurlijk verantwoordelijk opdrachtgever voor de uitvoering van NME aangesproken, bijvoorbeeld via een wethoudersconferentie, presentatie op VNG congres, informatiebrochures over de waarde van NME als beleidsinstrument en presentaties bij netwerkbijeenkomsten van waterschappen. Een aantal gemeenten (circa 100) heeft zich verenigd in de Vereniging Gemeenten voor Duurzame Ontwikkeling (GDO). Via dit samenwerkingsverband heeft de VNG haar afvaardiging in de Regiegroep ingevuld. Het GDO speelt een stimulerende rol richting wethouders en andere bestuurders om het belang en werking van NME onder de aandacht te brengen en lokale NME werkers te mobiliseren.

Maatwerkstrategie en witte vlekken

De belangrijkste inzet van de bestuurlijke verantwoordelijkheid is gericht op het realiseren van een maatwerkstrategie. Daarin spreken provincie, gemeenten en waterschappen – in overleg met andere actoren – af hoe in hun regio NME het best georganiseerd kan worden en waarin duidelijk wordt welke partijen samenwerken, hoe wordt omgegaan met witte vlekken en hoe NME kan aansluiten op de bestuurlijke agenda’s. Het gaat om de vorming van netwerken, waarin lokale NME centra, educatieboerderijen, kinderboerderijen en vele anderen kunnen samenwerken om het best dekkende aanbod te organiseren en NME op de meest efficiënte wijze te regelen.

Om dit te ondersteunen heeft het programma NME aan zowel de provincies als een afvaardiging van de gemeenten (via GDO) elk 0,2 fte ter beschikking gesteld om die maatwerkstrategie te realiseren. Ook externe coaching bij dit traject is beschikbaar en ervaringen worden uitgewisseld via een platform onder voorzitterschap van mevrouw Marijke Vos, oud Kamerlid en oud-wethouder.

Om de witte vlekken ook nu al in aanraking te brengen met NME wordt voor 20 regio’s door het land een «kennismakingsactie» van extern NME-aanbod georganiseerd onder de naam «Proef NME». Het IVN is verzocht hiervoor als initiator en organisator op te treden. Hiermee worden scholen, burgers en gemeenten gestimuleerd om vanuit een positieve ervaring te gaan meedoen aan NME.

Gezamenlijke agenda en andere speerpunten

Gezien de breedte van NME-onderwerpen en de behoefte aan focus is voor de gehele programmaperiode een gezamenlijke agenda rond de onderwerpen Groen, Water en Energie afgesproken. Ook andere overheden en NME-organisaties sluiten aan bij deze focus. Daarmee is een gezamenlijke agenda een goede manier gebleken om de aanwezige energie te bundelen.

Een ander speerpunt in de nota NME is vraaggericht werken. Door de aanpak via arrangementen is het onmogelijk geworden NIET aan vraagarticulatie te doen bij de doelgroep en aan bestuurlijke verankering.

Door het programmamanagement NME worden alleen die projecten doorgeleid die voldoen aan criteria als coalitievorming, vraagarticulatie, een bestuurlijke opdrachtgever en cofinanciering. Daarmee worden de speerpunten van gezamenlijke agenda, bestuurlijke verankering en vraagarticulatie «als vanzelf» ingevuld. Van het door de watersector ontwikkelde leerplankader wordt inmiddels goed gebruik gemaakt in 4 NME-waterarrangementen. De samenwerking tussen NME-centra en Waterschappen verloopt echter nog wisselend. Ook een ander speerpunt uit de NME nota «handelingsperspectief» wordt in de arrangementenaanpak meegenomen.

Doelgroep Jeugd.

De doelgroep «jeugd» wordt bij veel van de arrangementen centraal gezet, mede omdat veel activiteiten een onderwijscomponent hebben. Maar ook los daarvan wordt dit speerpunt uitgewerkt, onder meer door een onderzoek van Motivaction «jongeren en duurzaamheid» dat nieuwe inzichten biedt in het benaderen van – segmenten van – deze doelgroep. Jongeren werken veel met ICT en social media. Daarom wordt er ook extra aandacht besteed aan bijvoorbeeld gaming (er is bijvoorbeeld een SIMS over duurzame keuzes) en andere ICT-toepassingen als apps, second layer, communities op social media. Deze ontwikkeling is in volle gang en kent in de NME-praktijk een toenemend aantal professionals. Zo kent een LinkedIn groep over NME binnen een jaar meer dan 1 000 actieve deelnemers van zowel landelijke NGO’s, kennisinstellingen, bedrijven, ZZP-ers en anderen. Er zijn vele sub-sites als groene schoolpleinen, jeugd en natuur, duurzaam voedsel, Decade for Education for Sustainable Development etc.

Het ministerie van EL&I heeft meer actielijnen rond jeugd, natuur en voedsel. Daarmee werkt het programma NME intensief samen. Een voorbeeld is het invullen van «groene maatschappelijke stages». Een goede manier om NME-onderwerpen voor het voetlicht te brengen, zoals stages bij terreinbeheerders, bij kinderboerderijen en via een digitale leeromgeving en de voedingssector.

Het programma «Jeugd» van het ministerie van EL&I belicht daarnaast ook nog specifieke subgroepen van jeugd, zoals 0–4 jarigen, pubers en jongeren uit lagere sociale groepen. Dat biedt ook voor NME een goede aansluiting en vernieuwing, terwijl omgekeerd de NME-actoren een goede samenwerkingspartner zijn voor het programma «Jeugd». Een ander voorbeeld is voedseleducatie, waarbij voor de doelgroep jeugd onder andere via het Voedingscentrum en het programma Smaaklessen aandacht besteed wordt aan duurzaam en gezond voedsel. Ook op dit terrein is NME een goede samenwerkingspartner.

Een voorbeeld uit een ander domein is de Stuurgroep Watereducatie van Waterschappen, onderwijsorganisaties, waterbedrijfsleven en het ministerie van I&M. Die heeft raakvlakken en synergie met de NME-arrangementen rond water, maar kent daarnaast ook aspecten van techniek, cultuurhistorie en het bekendmaken van jongeren met beroepsperspectieven in de watersector.

De genoemde synergie met het Groene Onderwijs leidt niet alleen tot samenwerking tussen (groene) scholen en NME-organisaties, maar geeft ook kansen om de groene sector op een positieve manier in beeld te brengen.

Professionalisering en kwaliteit van de sector

In het eerder gestarte project «Kennistransfer; is de eerder genoemde «leerlijn NME» gemaakt, maar is ook relevante (wetenschappelijke) kennis gebundeld in een portal. Daarnaast is gekeken welke competenties het meest urgent moeten worden versterkt. Zo is er een cursus «Leren Arrangeren» ontwikkeld, die voor de derde keer gegeven wordt. Daarnaast is in samenwerking met Wageningen Business School» een postacademische cursus NME 2.0 ontwikkeld die met 20 voorlopers in het veld wordt gegeven. Een aantal landelijke partijen waaronder Veldwerk Nederland, IVN, SME, Codename Future en GDO hebben een platform NME opgericht, waarbij door het programma NME een coach ter ondersteuning beschikbaar is gesteld om de strategische samenwerking van de partijen te ondersteunen. De sector wordt gestimuleerd meer de aansluiting bij de beleidsagenda’s te zoeken en zich beter te profileren als een instrument ter ondersteuning van beleid in plaats van «groene boodschapper» te zijn.

Elk jaar worden er workshops georganiseerd, zijn er «Communities of Practice» (bijvoorbeeld Rond het jaar van de biodiversiteit) en in 2009 is een grote conferentie NME 2.0 georganiseerd, waarvoor de 200 beschikbare plaatsen binnen enkele dagen waren uitverkocht.

Een ander aspect is de kwaliteit van NME producten, diensten en organisaties. Daarvoor zijn al een kwaliteitsmeter voor NME producten en meerdere organisatiescans beschikbaar. Het gebruik daarvan wordt gestimuleerd en een opdracht is gegeven waar nodig de kwaliteitsinstrumenten bij te stellen.

Onderwijsactiviteiten

Een strategie die samen met het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling wordt gedeeld is het instellen van netwerkstructuren in en rond het onderwijs. Voorbeelden zijn de ondersteuning van Duurzaam Hoger Onderwijs (www.DHO.nl); Duurzaam Middelbaar Beroepsonderwijs (www.duurzaammbo.nl) en een netwerk «duurzame pabo» (www.duurzamepabo.nl). Ook het (laten) ontwikkelen van een kernleerplan duurzame ontwikkeling (SLO), een domeinbeschrijving (Cito) en het inbrengen van natuur- en milieu onderwerpen in de Brede School (Oberon) en in de voor- en vroegschoolse educatiesector (Sardes) werken aan versterking van natuur, milieu en duurzaamheid in het curriculum. Niet alleen lesmateriaal, maar ook aandacht voor de rol van de docent, de kwaliteit van natuuronderwijs, koppeling met Wetenschap en Techniek (OCW) en frisse klaslokalen (I&M en VWS) bieden kans voor meer aandacht in het onderwijs. Zo is met het Nederlands Instituut voor Biologie (NIBI) samengewerkt bij de herziening van de exameneisen in het Voortgezet Onderwijs en de instelling van «Biologie Plus Scholen» en met UNESCO en NCDO in het scholenprofiel over «wereldburgerschap».

Een andere ingang voor het onderwijs is het ontsluiten van educatieve content en projecten via de digitale media die het onderwijs ondersteunen.

Kennisdomeinen natuur, milieu, duurzaamheid op Kennisnet.

Binnen de omgeving van Kennisnet en WikiWijs – die in het reguliere onderwijs de meest gebruikte informatiebronnen zijn – hebben de programma’s NME en LvDO gezorgd voor de invulling van de content op het domein natuur, milieu en duurzaamheid. Aangrenzende domeinen als energie, klimaat en voedsel zijn daarbij zoveel mogelijk meegenomen.

De watersector had hier al eerder initiatief in ondernomen (www.watereducatie.nl ).Dit alles heeft geresulteerd in een aantal bijzondere digitale leeromgevingen zoals www.natuurlijk.kennisnet.nl; www.duurzaamheid.kennisnet.nl en www.duurzaamonderwijs.nl. Deze zijn zowel afzonderlijk te vinden alsook geïntegreerd in de algemene zoekprofielen van Kennisnet.

Synergie met het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling

Vooral op het gebied van de onderwijsstrategie zijn de programma’s NME en LvDO volledig geïntegreerd. LvDO kent ook nog een aantal specifieke onderwijsprojecten zoals de ondersteuning van het GLOBE programma dat naar aanleiding van een MoU met de Verenigde Staten is ontstaan. Maar meer nog biedt LvDO een uitbreiding van het conceptueel kader voor NME. De verbreding naar alle aspecten van duurzame ontwikkeling zorgt ervoor dat NME zich vanuit een sterk ecologische georiënteerde basis beweegt naar een breder spectrum van onderwerpen. Mede daardoor zijn ook andere actoren in NME geïnteresseerd als manier om kennis en innovatie op de agenda te zetten bij meerdere doelgroepen. Ook de wijze waarop leerprocessen worden ingericht wordt verbreed. Het gaat niet alleen om kennisoverdracht in meer klassieke zin, maar over participatief leren, co-creatie en ontwerpend leren. Voor overheden en voor bedrijven is deze werkwijze interessant om zich te ontwikkelen naar een duurzame aanpak.

Zo zorgt de synergie tussen NME en LvDO voor een inhoudelijk bredere scoop, een breder palet actoren en een bredere methodologische aanpak.

Bij het programma LvDO zijn er ook twaalf decentrale programma’s onder leiding van de provincies. Die structuur helpt het NME-beleid bij het formuleren van een regionale maatwerkstrategie, omdat binnen de decentrale overheden op dit gebied inmiddels brede netwerken zijn ontstaan rond duurzame ontwikkeling en leren.

Synergie met het groene kennissysteem

Het Groene Kennissysteem is een stelsel van onderzoeksinstituten als Alterra en groen onderwijs, van de Wageningen Universiteit tot groen (v)MBO. Inhoud en strategie worden vormgegeven door de Groene Kennis Coöperatie (GKC). Met name de programma’s «Groene Kennis voor Burgers» en «Regionale Transities» zijn verbonden met NME en LvDO qua werkwijze en doelgroepen. In aan aantal NME-arrangementen doen groene scholen ook mee als partner, en omgekeerd worden sommige projecten in het groen onderwijs samen met NME-centra uitgevoerd. Een voorbeeld is de samenwerking die ontstaat rond de Floriade in Venlo. Deze samenwerking groeit langzaam maar gestaag door bij de toekenning van NME-middelen de samenwerking als wenselijk criterium te hanteren.

Op het gebied van ICT kent het groene onderwijs al een traditie in het hanteren van digitale educatieve content. Daarom zijn het Ontwikkelcentrum, Groen Kennisnet en de WUR bibliotheek partners in het ICT-project Groen Gelinkt.

De Wageningen Universiteit is een plaats waar NME-onderzoek en opleiding worden georganiseerd. Bij de vakgroep Educatie- en Competentiestudies is met steun van het programma LvDO een speciale UNESCO leerstoel Education for Sustainable Development tot stand gekomen. De WUR is ook betrokken bij het opzetten van evaluatie en monitoring van NME en LvDO. Een tweede UNESCO leerstoel rond duurzaamheid is er overigens bij de Open Universiteit op het gebied van «distance learning and ICT».

De samenwerking met het groene kennissysteem komt niet alleen op centraal niveau tot stand, maar juist bij het aangaan van lokale en regionale partnerschappen. Omgekeerd is in het groene kennissysteem vorig jaar een manifest ondertekend door GKC en alle scholen onder de titel «groene urgentie» waarin verduurzaming van curriculum en instellingen wordt geambieerd. Bij de uitvoering daarvan zullen NME en LvDO ondersteunen.

Internationale samenwerking

De internationale aspecten van NME worden samen met LvDO vormgegeven. Ze bestaan uit drie elementen:

  • aansluiten bij formele internationale educatieprogramma’s;

  • educatieve vertaling van internationaal natuur-, milieu- of duurzaamheidbeleid;

  • uitwisselen en «vermarkten» van kennis in het buitenland.

Ten aanzien van internationale beleidsontwikkelingen zijn de Decade for Education for Sustainable Development 2005–2015 (door UNESCO) en de regionale invulling daarvan door UNECE (Strategy for ESD) de belangrijkste. In deze internationale verdragen worden landen opgeroepen om programmatische invulling te geven aan NME (Environmental Education) en LvDO (Education for Sustainable Development) via curriculum ontwikkeling, formuleren van (meerjarige) beleidsprogramma’s, beschikbaar maken van middelen voor projecten en het bieden van een platform voor educatie, doen van onderzoek en beschikbaar maken van kennis. De programma’s NME en LvDO vormen hiermee de Nederlandse invulling van deze internationale afspraken.

Ook worden een EU duurzaamheidstrategie en een OECD rapport als «Skills for the Green Economy» van een concrete invulling voorzien. Via het National Focal Point wordt hierbij ook internationaal gerapporteerd.

Een ander aspect is de «educatie paragrafen» CEPA (Communication, Education, Participation, Awareness) van o.a. het Biodiversiteitsverdrag (CBD) waarin landen wordt opgeroepen om de invulling van het biodiversiteitbeleid mede te ondersteunen via educatie. Eenzelfde oproep voor educatie is er voor klimaat, duurzaam produceren en consumeren en de Convention on Sustainable Development.

De projecten uit het NME en LvDO beleid zijn het tenslotte zeer waard om internationaal uitgewisseld te worden. Actoren van NME organisaties zijn betrokken bij bijvoorbeeld een werkgroep NME van het Beneluxoverleg, die jaarlijks een werkconferentie organiseert, maar ook recent bij «Government to Government» waarbij het gaat om kennisuitwisseling met en trainingen in Kroatië en Montenegro. De kennis van de WUR, onder andere over indicatoren ESD wordt ingezet bij de VN en de EU.

Resultaten tot nu toe, maatschappelijke impact: evaluaties en leerpunten

Aan TNO/LEI/WUR is gevraagd beide programma’s NME en LvDO te evalueren. De eindevaluatie van beide meerjarenprogramma’s zal medio 2012 gereed zijn. Voor de korte termijn is aan de onderzoekers gevraagd een quick scan te maken. De rapportage kenmerkt zich door zowel een kwantitatieve benadering als een kwalitatieve insteek waarbij gekeken wordt naar de leereffecten, de maatschappelijke opbrengst en de mate waarin onze programma’s systeemverandering tot stand brengen.

Op basis van een eerste quick scan is vastgesteld dat beide programma’s een goede invulling geven van de oorspronkelijke nota’s en uitvoeringskaders: kortom de programma’s doen wat ze beloofd hebben. Voor NME is er de kanttekening dat het programma eigenlijk pas goed op dreef komt in de tweede helft van de programmaperiode. Dat is te verklaren door de lange politieke aanlooptijd (2008) en de opbouw van programmabureau en netwerken (2009). Voor verankering en opschaling van resultaten is een langere tijdspanne van de programma’s NME/LvDO nodig, waarbij een aantal LvDO-onderdelen nu al verankerd kunnen worden (bijvoorbeeld netwerk Duurzaam Hoger Onderwijs).

Om op een gedetailleerder niveau de impact te kunnen meten is in het kader van de totaalevaluatie van de programma’s NME en LvDO aan Arcadis gevraagd een tiental projecten te analyseren die zijn uitgevoerd in pijler 3: Provinciale en regionale programma’s. Iedere provincie heeft één of meer projecten kunnen aandragen uit haar portfolio. Daarnaast heeft Arcadis ook gekeken naar duurzaamheidsprojecten buiten het LvDO programma om zodoende ook objectief naar de meerwaarde van «leren» te kijken. Het centrale kenmerk van de duurzaamheidsprojecten is het proces «sociaal leren» (multi-stakeholderprocessen rond verschillende duurzaamheidsthema’s). Hierbij is LvDO aangemerkt als onderdeel van het «sociaal instrumentarium» (als contramal voor juridisch en financieel instrumentarium). Hoofdconclusie van het onderzoek is dat de inzet van sociale instrumenten de beleidsuitvoering versterkt doordat het leidt tot hogere inhoudelijke kwaliteit en creativiteit, meer draagvlak en legitimiteit en hogere effectiviteit. De «zachte» sociale instrumenten hebben «harde» effecten. Uit het onderzoek blijkt dat de leerprocessen van LvDO een meerwaarde bieden. Hoewel in de beginfase veel tijd en energie moet worden gestoken in het bij elkaar brengen van de partners en het inrichten van het leerproces, wordt dat ruimschoots goedgemaakt door een snellere en meer efficiënte voortgang waarbij het eindresultaat meerwaarde heeft boven projecten zonder LvDO. De meerwaarde is te definiëren in betrokkenheid, gedeelde probleemperceptie, eigenaarschap van de oplossing, innovatie en creativiteit. In procestermen gaan beleidsprocessen na de startinvestering sneller, efficiënter en kunnen rekenen op groter draagvlak.

Financiële aspecten.

Voor het NME beleid is in de periode 2008 – 2011 een totaalbudget van € 19,5 miljoen beschikbaar. Eerder was al € 0,5 miljoen geïnvesteerd in de Kennistransfer NME. Het budget is momenteel al in zijn geheel besteed via de portfolio van NME arrangementen, de (kennis)infrastructuur, de professionalisering en programmamanagement. Op de NME arrangementen is een cofinanciering van ruim € 8 miljoen gerealiseerd door bijdragen van deelnemers. Bovendien wordt met het budget van NME ook indirect de reguliere NME-budgetten van andere overheden en private partijen (€ 45 miljoen per jaar) mede richting gegeven. De bijdrage van andere overheden is van wezenlijk belang om NME in de haarvaten van de samenleving te laten doordringen.

Verdere ontwikkeling.

De programma’s NME en LvDO lopen door tot eind 2011. In 2012 zullen de programma’s worden afgerond en opgeleverd.

Een aantal acties kan worden afgerond – en overgedragen – binnen de looptijd van het programma NME. Er zijn echter een aantal ontwikkelingen op gang gebracht die niet automatisch zullen doorlopen als daar geen regie en inhoudelijk vervolg aan gegeven wordt. De Regiegroep NME/LvDO heeft mij geadviseerd te bezien hoe de programma’s NME en LvDO in de toekomst verder geïntegreerd kunnen worden met een gezamenlijk aanpak, een sterker accent op decentrale coördinatie, maar met een duidelijke gezamenlijke agenda en enkele landelijke taken.

2. Rapportage Voortgang Impuls NME (subsidie aan Artis).

In uw vergadering d.d. 11 januari jl. haalt u de brief met de titel Impuls NME (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 20 487, nr. 35) aan. Deze brief handelt over een eenmalige subsidie van € 5 miljoen die mijn ministerie aan de dierentuin Artis in Amsterdam heeft gegeven. De subsidie valt buiten het meerjarenprogramma NME, maar is qua inhoud uiteraard verbonden met dit werkveld.

Natura Artis Magistra (de natuur is de leermeester van de kunsten en wetenschap) is de oudste dierentuin in Nederland en heeft een relatief bescheiden oppervlakte, een groot aantal historische beschermde monumentale panden en een grote ambitie om bij bezoekers – jong en oud – maatschappelijk bewustzijn te creëren over de relatie tussen natuur en cultuur en de betekenis van de natuur voor de mens. De missie van Artis is te inspireren tot liefde en zorg voor de natuur. Om invulling te geven aan haar missie heeft Artis een masterplan ontwikkeld waarin educatie centraal staat. Met de subsidie wil ik Artis – en via hen ook anderen – in staat stellen om een nieuwe impuls te geven aan die educatieve rol.

Een belangrijke overweging hierbij is dat Artis door haar missie en ligging in staat is om grootstedelijke jongeren, die weinig met NME in aanraking kunnen komen, te bereiken. Hierdoor is Artis de aangewezen plaats om te experimenten met nieuwe NME-activiteiten die passend zijn bij deze doelgroep. Twee kernprojecten hierbij zijn de MicroZoo en het Groote Museum van de Biodiversiteit. Deze projecten laten bezoekers zien en ervaren hoe mensen, dieren en planten met elkaar verbonden zijn. Actuele thema’s over duurzaamheid, milieubescherming, behoud van natuur en biodiversiteit worden hierdoor op een begrijpelijke manier onder de aandacht van een breed publiek gebracht.

De eerste MicroZoo ter wereld maakt het onzichtbare zichtbaar en toont een onbekende wereld: die van de kleinst levende organismen: schimmels, bacteriën en virussen. Niet waarneembaar met het blote oog, maar ze vormen wel de grootste biomassa op aarde en zijn overal aanwezig. Micro-organismen zijn verbonden met actuele vragen op het gebied van gezondheidszorg, genetica, voedselproductie, farmacie, duurzame energiebronnen en milieukwesties

In het 19de eeuwse Groote Museum sticht Artis de Academie voor Biodiversiteit waarin het abstracte begrip biodiversiteit tot leven komt dankzij een systematische categorisatie die de veelzijdigheid en de verscheidenheid en onderlinge afhankelijkheid van alle vormen van het aardse leven onthult. Er worden thema’s behandeld zoals: wat is biodiversiteit, waarom is biodiversiteit belangrijk, wat is de dynamiek en wat zijn de bedreigingen van de biodiversiteit en hoe kunnen we zelf biodiversiteit beschermen.

Met de ontwikkeling van de nieuwe onderwijsaanpak en de inrichting van het openbare Kennisplein en de daaraan verbonden realisatie van de educatieve innovaties wil Artis bezoekers in een stedelijke omgeving op een laagdrempelige wijze in contact brengen met natuur in haar meest brede vorm en de relatie die deze natuur heeft met onze leefomgeving.

De in het masterplan geformuleerde ambities van Artis voor de toekomst van deze dierentuin gaan verder dan mijn subsidie. Mede dankzij het startinitiatief dat mijn ministerie heeft genomen, heeft Artis de afgelopen maanden ook ondersteuning gekregen van cultuurfondsen van OCW (gericht op de herbestemming en restauratie van historische gebouwen) (€ 2,5 mln.), van de provincie Noord-Holland (€ 10 mln.), van de gemeente Amsterdam (€ 15 mln.), de BankGiro Loterij (€ 4,5 mln.) en steun vanuit het bedrijfsleven zoals DSM, Rabobank en vele anderen. Hiermee ontwikkelt Artis zich de komende jaren tot een innovatief centrum voor leren en ervaren van biodiversiteit en duurzaamheid. Recent is met mijn subsidie het ontwerp voor de MicroZoo gereedgekomen en dit wordt nu in de praktijk getest. Een ander resultaat is een gezamenlijke conferentie over NME met diverse actoren, waaronder het programma NME, kennisinstellingen en natuurorganisaties, waarin nieuwe concepten voor de aanpak van educatie worden ontwikkeld. Deze zal in september – in samenhang met een highlevel bijeenkomst over biodiversiteit worden uitgevoerd.

Via de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen die ook bij Artis gevestigd is, worden ook andere dierentuinen en natuurhistorische musea betrokken in de kennisontwikkeling en discussie over de eisen die de moderne tijd stelt aan deze instelling. Hetzelfde geldt voor de samenwerking met de NME sector en met kennisinstellingen.

Aangezien de ontwikkeling van het totale masterplan meerdere jaren beslaat en de financiering vanuit meerdere fondsen plaatsvindt, zal Artis pas in de loop van 2015 het project kunnen afronden. Tot nu toe is van de door mij toegezegde € 5 mln. een bedrag van € 1,9 mln. besteed.

3. Rapportage NME, kinderboerderijen en dierenwelzijn

In de gesprekken die uw Kamer heeft gevoerd rond de nota NME zijn vragen gesteld over de rol van kinderboerderijen. Immers, kinderboerderijen zijn een plek waar veel kinderen (en ook ouderen) in direct contact komen met dieren en vaak ook gelinkt aan NME. Naar aanleiding van een motie van de Partij van de Dieren heeft mijn ministerie brieven geschreven aan de koepelorganisaties – De Stichting Kinderboerderijen Nederland (SKBN) en de Vereniging van Kinderboerderijmedewerkers (VKM) – en is vervolgens met deze sector in overleg getreden over hun voorbeeldrol en over educatie over dierenwelzijn.

Dit heeft geresulteerd in een aantal acties, zowel gericht op de huidige professionals en vrijwilligers die op kinderboerderijen werken, als op de opleidingen die er zijn voor kinderboerderijpersoneel en de educatieve programma’s voor de bezoekers. Ik stel daarbij telkens de eigen verantwoordelijkheid van de sector voorop.

De belangrijkste actie is dat mijn ministerie het reeds door de SKBN ontwikkelde «kwaliteitskeurmerk kinderboerderijen» vanaf 2010 drie jaar lang ondersteunt in de verdere ontwikkeling. Het bestaande keurmerk en de daarbij behorende kwaliteitscriteria wordt door de SKBN, in samenwerking met het VKM aangescherpt. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar het aspect dierenwelzijn en educatie. Overigens is de sector zich terdege bewust van hun verantwoordelijkheid. Zo heeft de sector een samenwerking ontwikkeld met Dierenbescherming Nederland en heeft gezamenlijke workshops op dit terrein gehouden.

Daarnaast heeft SKBN ook een financiële bijdrage ontvangen om pilots te starten in het kader van de maatschappelijke stage, waarbij zij hun «platformfunctie» in de wijk benutten. De subsidie heeft ook ten doel om mensen te motiveren actief te genieten van nieuwe activiteiten rond kinderboerderijen.

Een andere actie is dat binnen het groene onderwijs een programma dierenwelzijn is ontwikkeld rond de lector dierenwelzijn aan de Hogeschool Van Hall Larenstein. Hiermee wordt het aspect dierenwelzijn in de opleidingen van verschillende disciplines dierenhouderij een plek gegeven.

Tot slot is de discussie over dierenwelzijn in onderwijs en NME een impuls gegeven, onder meer door Stichting Leerplan Ontwikkeling te vragen om te onderzoeken hoe het onderwerp een plaats heeft in bestaande methoden natuuronderwijs en additionele lesmaterialen van derden. Ook is in de NME-sector met een subsidie van de Regeling Draagvlak Natuur (RDN) een programma gestart onder leiding van stichting Veldwerk Nederland in combinatie met de vakvereniging NME van de VVM om de educatie op het gebied van dierenwelzijn te versterken. Op deze manier komt zowel in onderwijsmethoden als in NME-materialen steeds meer de actualiteit van de maatschappelijke discussie rond dierenwelzijn op zijn plaats.

Gezien de wijze waarop we in Nederland de vrijheid van onderwijs respecteren, en de rol van methoden en additionele methoden aan de markt c.q. maatschappelijke organisaties laten, doe ik daarmee het maximale om het maatschappelijke debat over dierenwelzijn en de voorbeeldfunctie van kinderboerderijen en educatie te stimuleren en aandacht te besteden aan dit onderwerp.

De evolutie van onderwijs, kerndoelen, educatieve methoden en het uiteindelijk gewenste maatschappelijk effect is een kwestie van lange adem. Het agenderen en ondersteunen van de gewenste ontwikkelingen is daarbij de aanpak.


X Noot
1

Onderzoek «hoe duurzaam is NME» van Universiteit Utrecht, Universiteit Wageningen, Veldwerk Nederland en Novioconsult.

X Noot
2

Onder andere «Skills for the 21th Century» (EU) en «Competences for the Green Economy» (OECD).

X Noot
3

Bijvoorbeeld Verkeerseducatie, gezondheidseducatie, erfgoededucatie, wereldburgerschap, monetaire educatie, cultuureducatie, ...

Naar boven