Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 20454 nr. 84 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 20454 nr. 84 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2007
Hierbij informeer ik u over een aantal speerpunten van het beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ten aanzien van de Tweede Wereldoorlog (WO II). Het gaat om activiteiten die zijn gericht op het doorvertellen van en betekenis geven aan het verhaal van WO II.
Op dit terrein is continuïteit belangrijk. Het blijven vertellen van het verhaal aan nieuwe generaties en aansluiten bij actuele thema’s die mensen nu bezighouden, is essentieel om het verhaal betekenis te laten houden voor vandaag. Ik zal dan ook uitgezette beleidslijnen continueren. Daarbij zal ik mij met name richten op diepgaande samenwerking tussen verschillende bestuurlijke en uitvoerende organisaties, zodat het beleid effectiever en toekomstbestendig wordt. Tevens is het mijn bedoeling om in de komende jaren duidelijke verbindingen te leggen met thema’s die in de huidige maatschappij van belang zijn, zonder overigens het eigenstandige karakter van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog aan te tasten. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan thema’s als respect en vrijheid van meningsuiting.
Ik schets in deze brief de stand van zaken van het voorlichtingsbeleid, de herinneringscentra en het internationale beleid. Ik ga ook in op de ontwikkelingen van het beleid dat is gericht op de directe hulpverlening aan oorlogsgetroffenen WO II, het zogenoemde immateriële beleid. Daarna volgt de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van het kabinetsbesluit in het kader van het naoorlogse rechtsherstel, dat leidde tot het beschikbaar stellen van gelden voor individuele uitkeringen en collectieve doelen voor onder meer de Sinti en Roma en de Indische gemeenschap. Ten slotte bericht ik u over de subsidiemogelijkheid, die in het leven is geroepen om vrijwilligers- en lotgenotenorganisaties die hun activiteiten binnen enkele jaren zullen afronden de mogelijkheid te geven iets na te laten voor de achterban en de volgende generaties.
Deze brief bouwt voort op informatie die u eerder is verstrekt in de brief van 18 januari 2006 (Kamerstukken II 2005–2006, 20 454 en 25 839, nr. 75). Hierin zijn onder meer de kaders geschetst van het voorlichtingsbeleid en het internationale beleid.
Het in die brief aangekondigde beleidskader voor het erfgoed van WO II is uitgewerkt in het programma «Erfgoed van de Oorlog» waarover u onlangs bent geïnformeerd (brief van 7 december 2006, Kamerstukken 2006–2007, 20 454 en 25 839, nr. 81).
Het programma «Erfgoed van de Oorlog» gaat over het borgen van de nalatenschap van WO II voor de generaties na ons. Het behouden en gebruiken van materialen die het verhaal over WO II kunnen vertellen aan toekomstige generaties is nu van belang, omdat het aantal direct betrokkenen dat in leven is steeds minder zal worden. Vanuit respect voor alle oorlogsgetroffenen en een brede kring Nederlanders die zich bij deze periode betrokken voelt moet dit verhaal verteld en gehoord blijven worden. Dit respect voor de oorlogsgetroffenen en de daaruit voortvloeiende zorg voor de WO II-nalatenschap komt niet alleen tot uiting in het programma «Erfgoed van de Oorlog», maar loopt als een rode draad door alle onderdelen van mijn beleid op het terrein van de Tweede Wereldoorlog.
Want WO II ligt al ruim 60 jaar achter ons, maar de thema’s die toen speelden zijn nog altijd actueel. Dit verleden laat zien waartoe superioriteitsgevoel ten opzichte van minderheden en andersdenkenden kan leiden en wat de impact van de eigen keuzes is. Ik richt mij bij veel activiteiten specifiek op de jeugd, maar betrek daarbij ook hun ouders en docenten. Daarbij moet verder worden gekeken dan vanuit de focus Nederland als slachtoffer. De oorlog en de nasleep ervan in Nederlands-Indië is een thema dat bijzondere aandacht verdient. Daarnaast richt ik mij op een breder Europees perspectief. De Tweede Wereldoorlog is iets wat ons als Europeanen bindt. Meer kennis over de Europese gevolgen van deze periode helpt ons als Europeanen elkaar beter te verstaan.
Ik gaf hiervoor al aan dat respect tegenover de getroffenen van WO II als een rode draad door mijn beleid loopt. Dat speelt vanzelfsprekend een hoofdrol bij het zorgvuldige beheer van het stelsel van wetten voor oorlogsgetroffenen. De grondslag daarvan is immers een bijzondere solidariteit met en een ereschuld tegenover de oorlogsgetroffenen. De complexiteit van dit stelsel en de afrondende fase waarin de uitvoering zich vanwege demografische ontwikkelingen bevindt, maakt een slag ter vereenvoudiging van de wetten voor oorlogsgetroffenen urgent. Hierover heb ik u separaat geïnformeerd bij brief van 26 maart 2007 (Kamerstukken II 2006–2007, 20 454 en 25 839, nr. 83)
Bij brief van 18 januari 2006 bent u door mijn ambtsvoorgangster geïnformeerd over het voorlichtingsbeleid herdenking WO II voor de periode 2006 tot en met 2010. In deze brief is ook de doelstelling geformuleerd om de instandhouding en verspreiding van kennis en inzicht met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog te bevorderen om van daaruit primair bij jongeren en hun opvoeders bewustwording en empathie te creëren, zodat zij betekenis kunnen geven aan vrijheid en fundamentele grondrechten.
Hierbij is ook de ambitie weergegeven om het beleid nadrukkelijker te plaatsen binnen de huidige tijdgeest en (inter)nationale ontwikkelingen. Uitgangspunt is wat ons als mensen verbindt. Er wordt een bredere geografische inbedding van de Tweede Wereldoorlog nagestreefd en een verbinding met de voortgaande internationalisering en de multiculturele samenleving.
De inhoudelijke focus ligt op WO II in Nederland, Europa en buiten Europa en op het verbinden van het beleid met departement overstijgende thema’s zoals democratie en burgerschapsvorming. Twee sporen zijn hier van belang: kennisoverdracht en bewustwording. Het zwaartepunt van het beleid ligt bij het levend houden van de herinnering aan de oorlog door WO II te verbinden met de actualiteit. Het onderwijs is voor het voorlichtingsbeleid de voornaamste ingang om jongeren van 10 tot 18 jaar en hun opvoeders te bereiken. Het beleid sluit aan bij de leerdoelen in het onderwijs en de Canon van de Nederlandse Geschiedenis.
Ik heb jaarlijks 1,2 miljoen euro beschikbaar voor projectsubsidies. Om mij te adviseren over ingediende projectvoorstellen is in 2006 de Programmacommissie voorlichtingsbeleid WO II geïnstalleerd. Deze commissie, onder leiding van prof. dr. J.C. Kennedy, bestaat uit deskundigen uit de onderwijs- en tentoonstellingswereld en een adviseur vanuit de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en VWS.
De meeste van de tot nu toe ingediende projectvoorstellen richten zich op WO II in Nederland. De voorstellen sluiten nog niet voldoende aan op de Europese en mondiale context van WO II (waaronder Nederlands-Indië), zoals ik in mijn beleid nastreef. Er zal dus nog een slag gemaakt moeten worden om de geografische verbreding tot stand te brengen. Dit beeld sluit aan bij de resultaten van het onderzoek naar kennis van Nederlanders over de Tweede Wereldoorlog dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei in 2006 en in 2007 heeft uitgevoerd (zie bijlage)1. Er blijkt een tamelijk klassiek beeld te bestaan over WO II, waarbij vooral het complexe en mondiale karakter ervan onderbelicht blijft.
Naast projectsubsidiëring zijn het stimuleren van samenwerking en het leggen van verbindingen beleidsinstrumenten om uitvoering te geven aan het voorlichtingsbeleid. Het gericht aansluiting zoeken bij (thema’s van) andere departementen zoals OCW, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Justitie (integratie) is een speerpunt van mijn beleid. Zeker ook met het oog op de continuïteit en borging van het voorlichtingsbeleid WO II.
Als voorbeeld noem ik het recent ingezette overleg met de ministeries van OCW en Defensie en de organisaties Stichting Leerplanontwikkeling, het Veteraneninstituut en Herinneringscentrum Kamp Westerbork over het opzetten van een nieuw Landelijk Steunpunt Gastsprekers. Hierin worden het huidige steunpunt Westerbork en het project «Veteranen in de klas» (Dutchbatters die hun verhaal doen over recente vredesmissies) samengevoegd. Met ingang van deze zomer worden gastdocenten gecertificeerd, zodat de kwaliteit is gewaarborgd.
Ik hecht veel belang aan een intensieve discussie met en grote betrokkenheid van het maatschappelijke veld bij het voorlichtingsbeleid WO II. Ik ben voornemens om zowel op landelijk als op regionaal niveau initiatieven te ontplooien om samen het voorlichtingsbeleid verder te ontwikkelen. Hiervoor wordt ook aansluiting gezocht bij de beroepsverenigingen van docenten geschiedenis, maatschappijleer en drama.
Om meer aankomende docenten in het basis en voortgezet onderwijs te bereiken, is contact gelegd met het Landelijk Overleg lerarenopleidingen BasisOnderwijs (LOBO) en het Algemeen Directeurenoverleg Educatieve Faculteiten (ADEF).
Beide gremia zijn enthousiast over het gebruik van het thema WO II in het onderwijs en er is regelmatig overleg en afstemming.
Voorbeelden van activiteiten om aankomende docenten te betrekken
• Het LOBO heeft een projectvoorstel ontwikkeld waarin bij vier pedagogische academies voor het basisonderwijs (Pabo’s) geografisch verspreid over Nederland gewerkt wordt aan uiteenlopende activiteiten rond WO II. De activiteiten in de deelprojecten van deze Pabo’s vormen één gezamenlijk product. Na uitwerking, bijstelling en volledige uitkristallisatie zal implementatie bij alle 37 Pabo’s in Nederland plaatsvinden.
• Pabostudenten hebben deelgenomen aan de Ravensbrückreis die het Herinneringscentrum Kamp Westerbork jaarlijks samen met het Vrouwencomité Ravensbrück organiseert. In 2007 hebben 66 Pabostudenten deelgenomen, een verdubbeling ten opzichte van 2006. Ook Pabodocenten hebben deelgenomen aan de reis. Zij bezochten eerst Bergen-Belsen om zich daarna in Ravensbrück bij de studenten te voegen. De studenten hebben tijdens de reis onderwijsarrangementen uitgewerkt en hebben de resultaten in de Nederlandse ambassade in Berlijn gepresenteerd.
• Het ADEF gaat met eigen middelen een minor WO II (bijvak) ontwikkelen en wil het komende cursusjaar implementeren.
Stichting Leerplanontwikkeling heeft vanuit de beleidsoptiek van de notitie «Raak de juiste snaar» (Kamerstukken II 2005–2006, 20 454 en 25 839, nr. 75) een analyse gemaakt van de positie en de behandeling van WO II in de meest recente en meest gebruikte geschiedenismethoden voor primair en voortgezet onderwijs. Hieruit blijkt dat er nogal wat witte vlekken zijn, die tevens een braakliggend terrein vormen voor de educatieve producten van de veldorganisaties WO II.
Er is ook geconstateerd dat er nog leemtes zijn in het wetenschappelijk onderzoek betreffende WO II onderwerpen, die extra aandacht behoeven in lesmaterialen. Bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) zijn daarom twee onderzoeken uitgezet. Het onderzoek «De oorlog van verre. De Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van Nieuwe Nederlanders», beoogt een beeld te geven van het verloop en de impact van WO II in een aantal landen c.q. regio’s waarmee Nederland sindsdien door immigratie een bijzondere relatie heeft gekregen. Het onderzoek «Kinderen van foute ouders» beoogt te reconstrueren hoe de maatschappelijke omgang met voornoemde groep zich in het naoorlogse Nederland heeft ontwikkeld. Beide onderzoeken zullen leiden tot een wetenschappelijk publicatie dat een bijdrage dient te leveren aan de voorlichting over de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen daarvan.
Nederland kent momenteel drie nationale herinneringscentra. Deze zijn gelegen op het terrein van de voormalige kampen Westerbork, Vught en Amersfoort. Deze centra hebben als doelstelling de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden en kennis over die oorlog over te dragen.
Mijn beleid is erop gericht de onderlinge samenwerking te versterken en samenwerking met buitenlandse herinneringscentra te bevorderen. Begin oktober 2007 organiseren de drie Nederlandse herinneringscentra gezamenlijk de internationale conferentie «Een barak te ver». Het thema van de conferentie is de vraag of de historische locaties al dan niet gereconstrueerd moeten worden.
Een vierde herinneringscentrum was Stichting Het Indisch Huis. Op 11 september 2006 bent u op de hoogte gesteld van de beslissing van mijn ambtsvoorgangster om de subsidie aan Stichting Het Indisch Huis – het vierde herinneringscentrum met nationale betekenis – per 1 januari 2007 te beëindigen (Kamerstukken II 2005–2006, 20 454, nr. 79). Dit betekent niet dat deze vorm van herinnering aan de WO II en de Bersiap-periode voor de Indische gemeenschap verloren zal gaan. Momenteel worden er door een onderzoeksbureau varianten ontwikkeld voor een nieuw Indisch herinneringscentrum. In de eerste, intussen afgeronde, onderzoeksfase is tussen de belangrijkste betrokkenen een grote mate van consensus bereikt over de inhoudelijke invulling en het karakter van het herinneringscentrum. De kerndoelstelling van het (in omvang beperkte) centrum is het levend houden van de herinnering aan WO II en het overdragen van kennis over de oorlogsperiode in het voormalige Nederlands-Indië, de repatriëring en de inpassing van de uit dit gebiedsdeel afkomstige personen in de Nederlandse samenleving. Het herinneringscentrum kan worden gekarakteriseerd als een extern gerichte, dynamische netwerkorganisatie die zoveel mogelijk verbindingen zoekt. In de nu lopende fase van het onderzoek worden opties voor een locatie verkend.
Ik hecht veel waarde aan de totstandkoming van een kwalitatief ingericht Indisch herinneringscentrum, dat projecten kan maken om het onderwerp Nederlands-Indië in de oorlog de aandacht te geven die het verdiend. Op dit moment is dit onderwerp sterk onderbelicht.
Bij brief van 18 januari 2006 bent u ook geïnformeerd over de doelstellingen van het internationale beleid op het terrein van WO II. Dit beleid heeft de volgende doelstellingen:
1. Het ondersteunen van initiatieven die erop gericht zijn aandacht te besteden aan het lot van tijdens de oorlog in het buitenland omgekomen Nederlanders die werden vervolgd, gevangen werden gehouden en gedwongen tewerk werden gesteld.
2. Het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden met regeringen van en niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) in landen die net als Nederland beschadigd zijn door de gevolgen van WO II met als doel het overdragen van kennis en ervaring over WO II en de doorwerking ervan na de oorlog.
3. Het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden met andere landen met als doel elders ontwikkelde kennis, inzichten en materiaal geschikt te maken voor gebruik in Nederland.
In het afgelopen jaar is gewerkt aan een nadere invulling van deze doelstellingen en zijn de nodige activiteiten in dit kader ondernomen. Hier wordt nauw samengewerkt met het ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa). VWS heeft het initiatief op de inhoud en BuZa op het terrein van het diplomatieke en politieke beleid. Er wordt samenwerking gezocht met de «maatschappelijke transformatie» (MATRA) programma’s van BuZa. Op bilateraal niveau wordt intensief samengewerkt met ambassades, waarbij VWS ook als vraagbaak functioneert.
Ten aanzien van de eerste doelstelling is besloten de aandacht te richten op die plekken waar veel Nederlanders om het leven zijn gekomen. Met de jaren groeit het besef dat we ons de plaatsen en data moeten blijven herinneren uit respect voor hen die zijn omgekomen. Deze plaatsen en data dienen als afschrikwekkend en leerzaam voorbeeld voor huidige en toekomstige generaties. Nu de grenzen van Europa steeds meer vervagen, afstanden kleiner worden en het besef doordringt dat die oorlog en haar gevolgen Europa voor generaties heeft bepaald, is het belangrijk om een Europese infrastructuur te bouwen. We moeten de plaatsen in Europa gezamenlijk behouden en laten zien wat er is gebeurd. Om deze reden heeft mijn ambtsvoorgangster, na de renovatie en herinrichting van het Nederlands paviljoen te Auschwitz, een herdenkingsplaquette voor de omgekomen Nederlanders in Bergen-Belsen geplaatst.
In dezelfde lijn is er overleg met de Poolse overheid over de herinrichting van het voormalige vernietigingskamp Sobibor. Uit respect voor de 250 000 mensen die Sobibor niet overleefden (waaronder 34 000 Nederlanders), werken Polen, Nederland, Israël en Slowakije samen aan de herinrichting van het voormalige kamp. De basisgedachte hierbij is om het geheel te beschouwen als begraafplaats. Het terrein wordt afgebakend zodat bezoekers niet over de grond met de as van de slachtoffers kunnen lopen. Bij de herinrichting wordt voorzien in een herdenkingsplek en een tentoonstellingsgebouw. De vier betrokken landen dragen gezamenlijk zorg en verantwoordelijkheid voor (de ontwikkeling van) het concept, de realisatie ervan en de financiën.
Ten aanzien van de tweede doelstelling heb ik besloten een beperkt aantal landen (Oekraïne en Bosnië-Herzegovina) als prioritaire landen te benoemen. In samenwerking met BuZa zal een samenhangend geheel van activiteiten worden ontwikkeld om op die manier zo effectief en efficiënt mogelijk te werk te kunnen gaan.
Oekraïne
Sinds 2002 voert de Anne Frank Stichting, met financiering van het ministerie van VWS, in Oekraïne het project Holocaust and Tolerance Education uit. In het kader van dit project worden 4 soorten activiteiten uitgevoerd: activiteiten voor leraren, activiteiten voor jongeren, ontwikkeling van educatieve materialen zoals tekstboeken en reizende tentoonstellingen. Vanaf de start van het project hebben in meer dan 40 steden in Oekraïne activiteiten plaatsgevonden. In eerste instantie richtten de activiteiten zich vooral op de holocaust, maar sinds de tentoonstelling «Sources of tolerance» gereed is gaat er steeds meer tijd en aandacht uit naar het onderdeel
De derde doelstelling is voor mij een speerpunt in de komende jaren. Zoals eerder vermeld is uit het Vrijheidsonderzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei duidelijk geworden dat de kennis over de gebeurtenissen tijdens WO II buiten Nederland gering is. Ik wil samen met andere landen bezien of er mogelijkheden zijn projecten te ontwikkelen die het vergroten van die kennis tot doel hebben. Hierbij is een relatie met de eerder genoemde landen van belang.
Een project dat een beeld geeft van de geschiedenis van Oekraïne voor, tijdens en na WO II kan de kennis maar ook het begrip van de na-oorlogse Europese ontwikkelingen versterken.
Een belangrijk platform voor het uitvoeren van de genoemde doelstellingen voor mijn internationale beleid is de International Taskforce for Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research (ITF). In dit samenwerkingsverband, maar ook in ad hoc samenwerkingsverbanden, bouw ik de samenwerking verder uit met als doel het wederzijds overdragen van kennis en ervaring over de Tweede Wereldoorlog en de doorwerking ervan na de oorlog.
De Ontdekking
De Anne Frank Stichting heeft met subsidie van het ministerie van VWS, als vervolg op het zeer succesvolle stripboek «De Ontdekking», een stripboek over de holocaust ontwikkeld dat «De Zoektocht» heet. Tijdens de voorbereiding van deze strip is er een internationale adviesgroep samengesteld, bestaande uit deskundigen uit Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Engeland, Polen, Zweden en Frankrijk. Deze adviesgroep heeft zich gebogen over het basisscenario voor de strip en over de educatieve mogelijkheden van deze strip. in hun land.
Bij het zogenoemde immateriële beleid, waaronder de hulpverlening aan erkende oorlogsgetroffenen wordt verstaan, gaat de aandacht uit naar de vraag hoe de kwaliteit en continuïteit van de hulpverlening op peil kan blijven in een situatie van afbouw en hoe bereikt wordt dat de opgebouwde kennis niet verloren gaat en wordt ingezet voor andere groepen «actuele» oorlogs- en geweldsgetroffenen.
Er zijn 12 instellingen die ik structureel subsidie verleen voor de hulpverlening aan oorlogsgetroffenen WO II. Stichting 1940–1945, Stichting Pelita (Pelita) en Stichting Joods Maatschappelijk Werk (JMW) zijn de zogenoemde begeleidende instellingen, die zich richten op specifieke groepen erkende oorlogsgetroffenen. Deze instellingen verzorgen voor deze groepen maatschappelijk werk en sociale dienstverlening en voeren, in het kader van de wetten voor oorlogsgetroffenen, de sociale rapportagetaak uit. Daarnaast bieden ook een zestal instellingen voor algemeen maatschappelijk werk (AMW) maatschappelijk werk ten behoeve van oorlogsgetroffenen WO II. Centrum ’45 en Sinai Centrum bieden traumabehandeling aan getroffenen door vervolging, oorlog en geweld. Samen met Stichting Cogis, het kenniscentrum voor oorlog, vervolging en geweld (Cogis), voeren Centrum ’45 en Sinai Centrum werkzaamheden uit in het kader van de Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie naoorlogse generatie.
Het beschikbare budget voor deze gezamenlijke instellingen, 8 miljoen euro per jaar, wordt geleidelijk afgebouwd, gekoppeld aan de demografische afname van de doelgroep. Mijn beleid is erop gericht hierbij de kwaliteit, continuïteit en doelmatigheid van de hulpverlening te garanderen. Ook in deze fase dient zorgvuldig met de belangen van de doelgroep te worden omgegaan. Het handhaven of verstevigen van het organisatorisch draagvlak van de instellingen is bij een teruglopende werklast hierbij een belangrijk aandachtspunt.
Dit wil ik bereiken door onderlinge samenwerking en samenwerking met aanverwante instellingen te bevorderen. Daarnaast bied ik de instellingen de mogelijkheid te onderzoeken hoe hun dienstenaanbod verbreed kan worden.
Het proces van heroriëntatie is al enige jaren gaande. Stichting 1940–1945 en Centrum ’45 zijn een bestuurlijke fusie aangegaan. Cogis is het product van samenwerking tussen Centrum ’45, Sinai Centrum en het voormalige Informatie- en Coördinatieorgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen (ICODO). Cogis ontwikkelt zich tot een brede kennisinstelling voor gevolgen van oorlog en geweld. De recente bestuurlijke samenwerking tussen Cogis en WTF werkt stimulerend voor de ontwikkeling van de internationale aspecten van het vakgebied. Voorts is er het initiatief van de netwerkorganisatie Netwerk Psychotrauma Nederland (NPN). NPN ontwikkelt zich tot een organisatie voor geïntegreerde eerste tot en met derdelijns hulpverlening voor slachtoffers van oorlog en grootschalig geweld. Hierin participeren de 6 AMW-instellingen: Cogis, Centrum ’45 en Sinai Centrum en De Bron (hulpverlening veteranen). Naast de genoemde relaties tussen organisaties zijn er nog veel andere verbindingen binnen het veld van de psychotrauma-hulpverlening, bijvoorbeeld met andere defensie organisaties, organisaties die zich richten op asielzoekers en organisaties die zich bezig houden met beroepsgebonden trauma’s.
Bij de Stichting Cogis (Cogis), het kenniscentrum voor oorlog, vervolging en geweld, en de War Trauma Foundation (WTF) lopen enkele projecten die gericht zijn op internationale kennisuitwisseling met betrekking tot hulpverlening aan oorlogs- en geweldsgetroffenen. Het gaat om het stimuleren van kennisverspreiding door middel van een meertalig tijdschrift, het opzetten van een leergang voor werkers voor pychotraumaprojecten in probleemgebieden in het buitenland en onderzoek naar factoren die bepalend zijn voor de duurzaamheid van internationale psychotraumaprojecten.
De geschetste ontwikkelingen ondersteun ik, omdat deze aansluiten bij mijn doelstelling er voor te zorgen dat de sinds de Tweede Wereldoorlog opgedane kennis en expertise op het terrein van de hulpverlening aan oorlogsgetroffen WO II behouden blijft, verder wordt ontwikkeld en kan worden ingezet voor andere groepen geweldslachtoffers die geconfronteerd worden met de negatieve gevolgen van oorlog en geweld. Binnen het veld van de psychotrauma-hulpverlening, breder dan WO II-gerelateerd, zijn er nog andere initiatieven tot samenwerking. Een voorbeeld is het instellen van een leerstoel psychotrauma, gedragen door meerdere organisaties. Ik zal deze voortschrijdende ontwikkeling naar samenwerking en verbreding actief blijven stimuleren.
Op 21 maart 2000 heeft het kabinet besloten bedragen beschikbaar te stellen aan groepen vervolgingsslachtoffers voor individuele uitkeringen en collectieve doelen (Kamerstukken II, 1999 – 2000, 25 839, nr. 13). Aanleiding vormde het verschijnen van een aantal onderzoeksrapporten naar het naoorlogse rechtsherstel, dat kil en formalistisch werd uitgevoerd. Om de bedragen te verdelen zijn tijdelijke zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) opgericht. Ik houd toezicht op de zbo’s Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR) en Stichting Het Gebaar.
Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR) heeft van de regering de opdracht gekregen 14 miljoen euro te verdelen aan individuele uitkeringen en collectieve doelen. De aanvragen voor de individuele uitkeringen zijn afgehandeld. Wat resteert, is de besteding van ruim 9 miljoen euro voor de collectieve doelen. De werkzaamheden van de stichting zullen uiterlijk in 2010 afgerond zijn, waarna de stichting wordt geliquideerd.
Voor de besteding van de middelen voor collectieve doelen is een inventarisatie gemaakt van activiteiten waaraan bij de Sinti en Roma behoefte is. Bij deze inventarisatie zijn zoveel mogelijk vertegenwoordigers uit de Sinti- en Romagemeenschap betrokken. Ook organisaties en ervaringsdeskundigen hebben meegewerkt. Uit de gemaakte inventarisatie van activiteiten, heeft het bestuur van de SRSR vijf werkgebieden gekozen waarbinnen activiteiten ontwikkeld gaan worden. De werkgebieden betreffen onderwijs, het oprichten van een multifunctioneel centrum, werkgelegenheid, maatschappelijke participatie, muziek en cultuur.
Enkele projecten zijn al gestart, zoals het zogenaamde «Twin-intermediar» project. In dit project is een persoon uit de Sinti- en Romagemeenschap gekoppeld aan een ervaren intermediair. De werkzaamheden van de duo’s zijn erop gericht de kloof te verkleinen tussen de Sinti- en Romagemeenschap en de maatschappij. Een project dat dit jaar vorm zal krijgen is het multifunctionele centrum. Ideeën over wat een dergelijk centrum zou moeten behelzen zijn er genoeg. Het kan gaan om een landelijk kenniscentrum voor zowel de Sinti en Roma als voor de geïnteresseerde burger en overheidsinstantie, een organisatie die kan ondersteunen, informeren en doorverwijzen. Een extern bureau onderzoekt hoe deze elementen zijn te verenigingen in een professioneel en toekomstbestendig centrum.
Bij brief van 23 oktober 2006 heeft de Landelijke Sinti en Roma Organisatie (LSRO) u laten weten dat het voornemens is zichzelf op te heffen. Het is niet mogelijk gebleken om de LSRO met projectsubsidies van de SRSR om te vormen tot een professionele belangenbehartigersorganisatie met een breed draagvlak. Het informeren, doorverwijzen en ondersteunen van de doelgroep kan in belangrijke mate opgaan in het multifunctionele centrum, dat volgens planning eind 2007 al in beperkt omvang van start zal gaan. De LSRO zou desgewenst als zelforganisatie en belangenbehartiger als één van de vrijwilligersorganisaties kunnen voortbestaan.
Stichting Het Gebaar heeft van de regering de opdracht gekregen om 160 miljoen euro aan individuele uitkeringen en 16 miljoen euro voor collectieve projecten te verdelen ten behoeve van de Indische gemeenschap. Het verstrekken van de individuele uitkeringen kreeg prioriteit en heeft voornamelijk in 2001 en 2002 plaatsgevonden. Vervolgens heeft de stichting haar tweede taak, het verdelen van de voor collectieve doelen beschikbaar gestelde gelden, uitgevoerd. De stichting heeft 409 projectvoorstellen ontvangen ter waarde van 75 miljoen euro. Door de vijfvoudige overtekening was het beoordelen van de projecten niet eenvoudig. Er zijn uiteindelijk 124 projecten gehonoreerd.
Bij de oprichting van Stichting Het Gebaar is vastgelegd dat de stichting per 1 januari 2008 zou liquideren. Met het oog op een zorgvuldige afwikkeling van de resterende werkzaamheden, laat ik onderzoeken op welke wijze de voortzetting en afronding van de uitvoering na die datum gestalte dient te krijgen. Ik zal u hierover eind 2007 nader informeren.
7. Nalatenschap vrijwilligers- en lotgenotenorganisaties
De groep mensen die WO II bewust heeft meegemaakt wordt steeds kleiner. Dit noodzaakt de vrijwilligers- en lotgenotenorganisaties van oorlogsgetroffenen zich te bezinnen op hun toekomst. Mijn ambtsvoorgangster heeft in 2005 deze organisaties de mogelijkheid geboden om een kleine projectsubsidie te ontvangen voor een eenmalige bijzondere activiteit voor hun achterban of om iets na te laten voor de generatie die de oorlog niet bewust heeft meegemaakt. Ook professionele organisaties die ten behoeve van die lotgenoten- en belangenorganisaties opereren, kunnen hierop een beroep doen. Bij de nalatenschap ten behoeve van volgende generaties gaat het er niet alleen om wat de organisaties hebben gedaan, maar vooral ook waarom. De subsidiemogelijkheid loopt tot en met 2010. Het heeft al een aantal bijzondere projecten opgeleverd, variërend van een laatste bijeenkomst van lotgenoten tot een historisch onderzoek ten behoeve van hun geschiedschrijving. Daarnaast worden de vrijwilligersorganisaties ondersteund bij hun activiteiten (organisatie van ontmoetingsdagen, maken van contactbladen etcetera) door diverse professionele organisaties. Ik zal dit beleid continueren omdat het van groot belang is dat oudere oorlogsgetroffenen met elkaar in contact blijven.
Gerealiseerde projecten
• Er is een publicatie verschenen over het bombardement op de Haagse wijk Bezuidenhout op 3 maart 1945.
• Er is een laatste herdenkingsbijeenkomst in Ruinen georganiseerd voor de achterban van stichting 3Hoek, oorlogsgetroffenen en oorlogskinderen.
• Er is een promotieonderzoek gestart naar de geschiedenis van de Nederlandse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen uit de bezettingstijd (Expogé). Doel van het onderzoek is de geschiedenis van Expogé te beschrijven vanaf haar ontstaan in 1945 en tegen de achtergrond van nationale en internationale gebeurtenissen. Daarbij wordt een sterk accent gelegd op de betekenis die de vereniging voor de leden heeft gehad. Het project leidt tot een publieksuitgave en een dissertatie.
• Een onderzoek naar de geschiedenis van de herdenkingen van de Februaristaking heeft geresulteerd in het boek «De strijd om de Februaristaking» van Annette Mooij, en is verschenen bij gelegenheid van het lustrum van de Februaristaking in februari 2006.
Over alle aspecten van mijn beleid op het terrein van de Tweede Wereldoorlog zal ik u vanzelfsprekend blijven informeren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20454-84.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.