20 454
Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

25 839
Tegoeden Tweede Wereldoorlog

nr. 75
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 januari 2006

In mijn brief van 21 januari 2004 (kamerstukken II, 2003–2004, 20 454/25 839 nr. 66) over mijn beleid op het terrein van de Tweede Wereldoorlog, heb ik een aantal speerpunten in mijn beleid benoemd. Het betreft voorlichtingsbeleid, internationaal beleid en conserveringsbeleid. Deze beleidsonderdelen, waarvan ik u in deze brief de stand van zaken zal schetsen, vormen het pendant van de eindfase van materiële en immateriële hulpverlening die zich heeft ingezet. Over actuele aspecten van de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen informeer ik u separaat.

In 2005 was het 60 jaar geleden dat een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. In die periode van 60 jaar is een uitgebreid wettelijk stelsel voor oorlogsgetroffenen opgezet op grond van beginselen van ereschuld en bijzondere solidariteit. Dit stelsel van wetten voor oorlogsgetroffenen, dat hen financiële ondersteuning en maatschappelijke hulpverlening biedt, bevindt zich in een eindfase. Het zwaartepunt van de werkzaamheden van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) verschuift van het behandelen van eerste aanvragen (claimbeoordeling) naar de pensioen- en uitkeringsverzorging voor de bestaande cliënten. In het aantal bestaande cliënten is een daling te zien als gevolg van de demografische ontwikkeling dat steeds minder mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt nog in leven zijn. Dit heeft gevolgen voor de werklast van de begeleidende instellingen.

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog zochten groepen oorlogsgetroffen steun bij elkaar. Er werden vrijwilligersorganisaties opgericht voor de behartiging van hun belangen of het organiseren van lotgenotencontacten en andere activiteiten voor de doelgroep. Steeds meer van deze lotgenoten- en belangenorganisaties van oorlogsgetroffenen zullen de komende jaren ophouden te bestaan. Ook hier zijn demografische ontwikkelingen de oorzaak; de hoge leeftijd en het overlijden van steeds meer «drijvende krachten» achter deze organisaties.

Voor alle genoemde organisaties is bezinning op hun toekomst onontkoombaar. Soms zal het nuttig zijn om aansluiting te zoeken bij andere organisaties, in andere gevallen kan de conclusie zijn dat de organisatie ophoudt te bestaan.

Tegenover deze tendens van afronding staat de grote belangstelling voor de herdenking van 60 jaar bevrijding. Dit laat zien dat het thema herinnering aan de Tweede Wereldoorlog nog altijd zeer belangrijk wordt gevonden.

Herinneren is stilstaan bij al die mensen die hun leven vroegtijdig hebben verloren of voor het leven zijn beschadigd, omdat zij gevochten hebben als militair, verzet hebben gepleegd, vervolgd zijn vanwege ras of geloof, als burger door oorlog zijn getroffen, dwangarbeid hebben moeten verrichten, hun politieke overtuiging in Nederland of in het voormalige Nederlands-Indië trouw zijn gebleven. Maar herinneren is ook een actuele betekenis geven aan die gebeurtenissen en ervaringen voor de mensen van vandaag; het besef bijbrengen dat vrede en vrijheid niet vanzelfsprekend zijn en voortdurend aandacht en onderhoud vragen.

Voor de generaties die de Tweede Wereldoorlog niet persoonlijk hebben meegemaakt komt die oorlog steeds verder weg te staan. Als er over «de oorlog» wordt gesproken denkt nog maar 51% van de Nederlandse bevolking daarbij spontaan aan de Tweede Wereldoorlog.1 Dat betekent niet dat het belang van herdenken en vieren niet wordt gezien; 80% respectievelijk 75% van alle ondervraagden vindt dit belangrijk.2 Meer dan driekwart van de Nederlandse bevolking vindt dat we ook in de toekomst moeten blijven herdenken.3 Naarmate de tijd verstrijkt wordt er echter steeds meer gezocht naar de betekenis voor vandaag. Op de vraag naar de belangrijkste betekenis van de 5 mei viering wordt geantwoord dat het een dag is waarop je erbij stilstaat dat vrijheid en democratie niet vanzelfsprekend zijn, maar verantwoordelijkheid vragen.4 Zo krijgen thema’s uit de Tweede Wereldoorlog betekenis voor persoonlijk handelen. Het doet ook reflecteren over actuele situaties in onze maatschappij en over hedendaagse oorlogen buiten ons land.

Het kabinet vindt het belangrijk om de Tweede Wereldoorlog en de daarmee samenhangende thema’s te blijven herinneren. Herinneren in de betekenis van terugdenken aan eigen ervaringen wordt steeds moeilijker. Herinneren in de vorm van een collectief moment van bewustzijn komt daarvoor in de plaats. Herinneren gaat bewust of onbewust steeds minder over toen en steeds meer over nu.5 Herdenken en vieren gaat over vrijheid en democratie, gaat over landsgrenzen heen en gaat hand in hand met de verantwoordelijkheid haar te beschermen.

Tegenover deze actualiteit van het thema staat voornoemde tendens van afbouw van organisaties door demografische ontwikkelingen. Het kabinet is zich ervan bewust dat in de komende jaren een tijdvak wordt afgesloten. Daarbij blijft voorop staan dat voor de individuele oorlogsgetroffene volledig uitvoering wordt gegeven aan de uitgangspunten bijzondere solidariteit en ereschuld. Bij het afsluiten van een tijdvak behoort niet alleen het blijven zorgdragen voor een correcte uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen, maar vooral ook zorgdragen dat het onderwerp Tweede Wereldoorlog betekenis kan blijven houden voor generaties die de oorlog niet hebben meegemaakt. Mijn beleid voor de komende jaren is erop gericht betekenis te blijven geven aan de herinnering door kennis over en bewustwording van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog, met een sterke link naar het heden, door te geven.

Via intensieve gedachtenwisselingen met veldpartijen en het in de praktijk uitproberen van bepaalde vormen en methoden zijn een aantal beleidskaders ontwikkeld die erop gericht zijn dit doel te bereiken.

Conserveringsbeleid; het erfgoed van de oorlog

De Tweede Wereldoorlog is een moreel ijkpunt in onze westerse cultuur. De enorme inbreuk in onze fundamentele vrijheden maakt dat het zo’n groot stempel drukt op de naoorlogse periode. Een dergelijk ijkpunt levert nog jaren vragen op die om wetenschappelijk onderzoek vragen. Een dergelijk ijkpunt overstijgt ook de generaties; het maakt deel uit van het collectieve geheugen.

Nu kunnen opvattingen en interpretaties nog getoetst worden bij mensen die het aan den lijve ondervonden. Straks niet meer. Dan zijn we volledig aangewezen op wat bewaard is gebleven; archiefmateriaal, voorwerpen en sporen van oorlog in het landschap. Materiaal dat zijn waarde bewijst voor geschiedschrijving. Dat kan gaan om collectieve geschiedschrijving, maar ook om individuele vragen van latere generaties over de ervaringen van voorouders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Materiaal ook dat kan helpen om kennis en inzicht bij te brengen over omstandigheden die tot bepaalde keuzes, goed of slecht, hebben geleid. Een dergelijke bewustwording is van grote waarde in de huidige maatschappij. Het gaat om het besef welke omstandigheden en vooral ook welke eigen keuzes de eigen omgeving kunnen beïnvloeden.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat we zuinig moeten zijn op onze oorlogsgerelateerde archieven, voorwerpen en sporen in het landschap. Dat betekent voor bepaalde archieven en bepaalde voorwerpen ten minste zorgen dat het op een plek terechtkomt waar de condities voor behoud optimaal zijn. Daarnaast zijn er archiefstukken en voorwerpen die dreigen te vergaan indien er niet wordt ingegrepen. De veroudering en het verval slaan onherroepelijk toe. Conserverende maatregelen zijn dan hard nodig. Het enkele behoud van materiaal is echter niet voldoende. Het erfgoed van de oorlog moet ook toegankelijk zijn voor publiek, journalistiek, wetenschap en ontwikkelaars van educatief materiaal. Alleen door ontsluiting van het erfgoedmateriaal en door publicaties en educatie op basis van het ontsloten materiaal kan het zijn nut voor huidige en toekomstige generaties behouden.

Er is een omvangrijke hoeveelheid oorlogsgerelateerde archieven, voorwerpen en sporen in het landschap. Ik ontwikkel een erfgoedplan dat erop is gericht om vast te stellen waar prioriteiten liggen en daar, in de beleidsperiode tot en met 2010, conserverende maatregelen te nemen, materiaal te ontsluiten en het gebruik ervan te bevorderen.

Ten behoeve van het ontwikkelen van dit erfgoedplan worden al enkele pilotprojecten uitgevoerd. Een voorbeeld is de inventarisatie en ontsluiting van het archief oorlogsnazorg van het Nederlandse Rode Kruis. Dit archief bevat gegevens over lotgevallen van vele tienduizenden burgers en militairen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland en Nederlands-Indië en is van onschatbare waarde. Door digitale ontsluiting kan het gebruikt blijven worden voor zowel verwanteninformatie als voor wetenschappelijk onderzoek. In de komende periode zal onder andere ook aandacht worden besteed aan de circa 3000 oorlogsgerelateerde monumenten die Nederland rijk is.

Met een inventarisatie zal in kaart worden gebracht wie verantwoordelijk is voor beheer en behoud en zal een antwoord worden gezocht op de vraag of dat bij alle 3000 monumenten nodig zal zijn. Door het nemen van conserverende maatregelen en door het uitvoeren van onderzoeken krijgt het door de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) en de begeleidende instellingen bij de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen opgebouwde 11 kilometer lange archief de aandacht die het verdient. De interactie tussen het beleid op het gebied van wetgeving rondom oorlogsgetroffenen en de uitvoering van dit beleid zal worden onderzocht, maar ook de medische-wetenschappelijke betekenis van het materiaal in de persoonsdossiers ten behoeve van kennisvergroting op het terrein van posttraumatische stress.

Het erfgoedplan wordt nadrukkelijk ontwikkeld in overleg en in samenwerking met organisaties in het veld. De onderlinge samenwerking zal zoveel mogelijk worden gestimuleerd. Waar mogelijk wordt aansluiting gezocht bij bestaande activiteiten en bij beleid dat door andere ministeries en lagere overheden wordt uitgevoerd. Voor het op kleine schaal uitvoeren van enkele pilotprojecten is in 2006 € 0,4 miljoen beschikbaar. Op basis van het erfgoedplan kan worden vastgesteld welke kosten aan de uitvoering van het beleid verbonden zijn. Zeker is, dat de doelstelling van het beleid onmogelijk door VWS alleen kan worden bereikt. Daartoe zullen afspraken worden gemaakt met andere overheden. Over dit onderwerp zal ik u dit jaar nader informeren.

Voorlichtingsbeleid herdenking WO II

In aanvulling op het reguliere onderwijs voer ik een actief voorlichtingsbeleid dat is gericht op het bijbrengen van kennis en bewustwording over de Tweede Wereldoorlog en thema’s zoals vrijheid en grondrechten. Bij brief van 21 januari 2004 heb ik u – met betrekking tot het projectenbeleid Jeugdvoorlichting WO II – heden medegedeeld aanleiding te zien tot herbezinning op ambities en werkwijze (Tweede Kamer 2003–2004, 20 454 en 25 839, nr. 66).

De ervaringen in de afgelopen jaren met het projectenbeleid, de groeiende internationale dimensies van het onderwerp en de veranderende maatschappelijke omgeving vormden de factoren die uitnodigden tot herbezinning. In aanvulling daarop heeft vanaf eind 2004 intensief overleg met het veld en andere deskundigen plaatsgevonden. Dit is meegenomen in de herbezinning en heeft zijn weerslag gekregen in mijn voorlichtingsbeleid herdenking WO II voor de periode 2006 tot en met 2010, opgenomen in de als bijlage bij deze brief gevoegde nota «Raak de juiste snaar» (bijlage 1)1.

Met het voorlichtingsbeleid wil ik de instandhouding en verspreiding van kennis en inzicht met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog bevorderen om van daaruit bij jongeren en hun opvoeders bewustwording en empathie te creëren, zodat zij betekenis kunnen geven aan vrijheid en fundamentele grondrechten. Het doel van het voorlichtingsbeleid is daarmee niet gewijzigd, maar mijn inzet is meer focus en meer samenhang.

Het voorlichtingsbeleid WO II zal nadrukkelijker worden geplaatst binnen de huidige tijdgeest en binnen huidige (inter)nationale ontwikkelingen en discussies. Uitgangspunt is dat we waarden belichten die voor ieder mens, ongeacht ras of culturele achtergrond, van belang en betekenis zijn en belichten wat ons als mensen verbindt. De Tweede Wereldoorlog wordt geografisch breder gepositioneerd, de internationalisering en de multiculturele samenleving krijgen een plek binnen het beleid.

De voorgeschiedenis, het verloop en de naoorlogse periode in en buiten Europa worden belicht. Tegelijkertijd wil ik mijn beleid inbedden in en verbinden met thema’s van andere departementen. In de benadering van het thema Tweede Wereldoorlog worden dan thema’s als democratie, rechtsstaat, burgerschapsvorming/civil society en nationale identiteit expliciet belicht en verhelderd. In deze aanpak wordt geprobeerd de juiste snaar te raken. Uitgangspunt is aan te sluiten bij hedendaagse dillemma’s. Op deze wijze kan de Tweede Wereldoorlog verdieping geven als een indringend voorbeeld van waartoe intolerantie kan leiden. Kortom, de actualiteit van vandaag zal meer en meer in de betekenisgeving worden betrokken, zonder uiteraard het unieke karakter en de specifieke gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog hierin te laten verdwijnen.

De wijze waarop de Tweede Wereldoorlog wordt neergezet moet vooral aansluiten bij het onderwijs. De school is immers hèt kader voor kennisoverdracht en is naast een vormend instituut in toenemende mate een (onder)steunend instituut, waar leerlingen vooral de middelen worden aangereikt om tot bewustwording en eigen keuzes te komen. Goed samenspel in de driehoek jongere–docent–opvoeder is essentieel voor de realisatie van het beleid. Het voorlichtingsbeleid richt zich daarom op deze doelgroepen. Zij zijn de leidraad bij de invulling van projecten en de uitwerking of ontwikkeling van educatieve materialen.

Het nieuwe voorlichtingsbeleid kent voortaan meerjarenprogramma’s. Deze systematiek biedt naar verwachting continuïteit en samenhang en betekent per definitie meerjarige herhaling van thema’s, wat een belangrijke factor is in bewustwordingsprocessen. Eenmaal per vijf jaar worden in samenspraak met het veld de meerjarenprogramma’s benoemd.

Het herijkte voorlichtingsbeleid gaat dit voorjaar van start. Uitgangspunt is het tot stand brengen en behouden van een vitale infrastructuur op dit beleidsterrein waarmee de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend kan blijven. Voor projectsubsidies in dit kader is in 2006 maximaal € 1,2 miljoen beschikbaar.

Internationaal beleid

Het internationale beleid op het terrein van de Tweede Wereldoorlog is nauw verbonden met het nationale beleid. De Nederlandse input in internationale samenwerkingsverbanden komt daar immers uit voort. De Tweede Wereldoorlog heeft niet alleen in Nederland diep ingegrepen in de samenleving, maar in heel Europa en Zuidoost Azië. De processen die zich in Nederland hebben afgespeeld hebben zich in meer of mindere mate ook in andere landen afgespeeld. Het ligt dan voor de hand om het levend houden van wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft afgespeeld niet alleen op nationaal, maar ook op internationaal niveau te organiseren.

Mijn internationale beleid is er daarom op gericht om in samenwerking met andere landen een zelfde doel na te streven als met mijn voorlichtingsbeleid. Daartoe worden verbindingen gelegd naar ontwikkelingen in andere landen en internationale gremia. De relaties zijn wederkerig. Kennis en ervaring wordt niet alleen ingebracht, maar nadrukkelijk ook gehaald, zodat het als input kan dienen voor het nationale voorlichtingsbeleid.

In Nederland is in de loop van de jaren al een brede infrastructuur opgebouwd op het terrein van herinnering. Dat is gebeurd in de vorm van het organiseren van herdenkingen, het instandhouden van historische plekken en het ontwikkelen van herinneringscentra op die plekken, educatieve projecten en wetenschappelijk onderzoek. In veel landen in Europa en daarbuiten zijn vergelijkbare activiteiten ontplooid. Deze activiteiten kunnen veel meer dan tot nu toe met elkaar in verband worden gebracht en zo elkaar versterken.

In de beleidsperiode van 2006 tot en met 2010 zal ik met regeringen en ngo’s van andere landen het samenwerkingsverband verder uitbouwen met als doel het wederzijds overdragen van kennis en ervaring over de Tweede Wereldoorlog en de doorwerking ervan na de oorlog. Het belangrijkste platform hiervoor is de «International Taskforce for Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research (ITF)». Nederland, de Verenigde Staten, Israël en een aantal Europese landen zijn vanaf het begin lid van deze informele organisatie. De ITF breidt gestaag uit, ook met landen die tot het voormalige Oostblok behoorden. Aansluiting zal tevens worden gezocht bij de Raad van Europa, OVSE en andere internationale organisaties. Nederland kan haar opgebouwde kennis en ervaring op het terrein van herdenking, educatie en wetenschappelijk onderzoek delen, juist in de voormalige Oostbloklanden waar de verwerking van het oorlogsverleden veel later op gang is gekomen. In dit kader steunt Nederland een ITF-project in Oekraïne, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het MATRA-programma. Maar Nederland kan ook kennis en ervaring halen. In andere landen ontwikkelde kennis, inzichten en wetenschappelijk of eductief materiaal zou beschikbaar gemaakt kunnen worden voor Nederland. Hierbij kan gedacht worden aan tentoonstellingen uit landen als Polen of Hongarije.

In het kader van het internationale beleid zal ik tevens intiatieven ondersteunen die erop gericht zijn aandacht te besteden aan het lot van Nederlanders in kampen in Polen en Duitsland en in Zuidoost Azië. Bijvoorbeeld door, met andere landen, bij te dragen aan het oprichten van een herinneringscentrum op het terrein van het voormalige kamp Sobibor en door een monument op te richten in Bergen-Belsen.

In de beleidsnota die bij deze brief is gevoegd is uitwerking gegeven aan mijn internationale beleid voor de periode van 2006 tot en met 2010 (bijlage 2)1. In het kader van dit beleid zal ik, op incidentele basis, projectsubsidies verlenen. Hiervoor heb ik voor 2006 € 0,4 miljoen gereserveerd.

Nalatenschap lotgenoten- en belangenorganisaties van oorlogsgetroffenen

Bij de in deze brief beschreven beleidskaders past evenzeer de nalatenschap van lotgenoten- en belangenorganisaties van oorlogsgetroffenen. In mijn brief van 24 februari 2005 (Kamerstukken II, 2004–2005, 19 958 nr. 16) schreef ik u dat ik lotgenoten- en belangenorganisaties van oorlogsgetroffenen de mogelijkheid biedt om in het lustrumjaar van 60 jaar bevrijding een kleine projectsubsidie te ontvangen voor een eenmalige bijzondere activiteit voor hun achterban of om iets na te laten voor de generatie die de oorlog niet bewust heeft meegemaakt. Dit geldt ook voor professionele organisaties die ten behoeve van die lotgenoten- en belangenorganisaties opereren. Ik heb besloten deze incidentele subsidiemogelijkheid te verlengen tot en met 2010. De organisaties moet immers de tijd gegund worden na te denken over hun nalatenschap, over de boodschap die ze willen doorgeven aan volgende generaties. Het belang daarvan zit niet alleen in wat ze hebben gedaan, maar vooral in waarom ze het hebben gedaan.

Over alle in deze brief en in de bijlagen beschreven aspecten van mijn beleid op het terrein van de Tweede Wereldoorlog zal ik u vanzelfsprekend blijven informeren.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XNoot
1

Nationaal Vrijheidsonderzoek, mei 2005, pii, p. 16 en 17.

XNoot
2

Nationaal vrijheidsonderzoek, mei 2005, pi, p. 5–7.

XNoot
3

Nationaal Vrijheidsonderzoek, mei 2005, p. 8.

XNoot
4

42% van de respondenten, tegen 30% stil staan bij de Tweede wereldoorlog. Nationaal Vrijheidsonderzoek, mei 2005, p. 13.

XNoot
5

De 5 mei-lezing van Z.K.H. de Prins van Oranje op 5 mei 2005 in ’s-Hertogenbosch.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven