Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 20454 nr. 106 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 20454 nr. 106 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 januari 2012
Met mijn brief van 22 juni 2011 (2011D33592) heb ik u geïnformeerd dat de beantwoording van de vraag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het verzoek van het Nederlands Auschwitz Comité en anderen1 om steun voor het initiatief om de Auschwitzherdenking (door de overheid) de status van een «nationale» herdenking te geven (brief d.d. 8 juni 2011), meer tijd vergt.
Het verzoek van het Nederlands Auschwitz Comité, dat een lange historie kent, interpreteer ik als een oproep om erkenning van de betekenis voor huidige maar ook toekomstige generaties van de gruwelijkheden van de Holocaust en als een appèl op de rijksoverheid om te zorgen voor waarborgen voor een betekenisvolle herdenking in het kader van International Holocaust Memorial Day.
In deze brief zet ik uiteen hoe ik invulling geef aan dit verzoek om eind januari gepaste aandacht te besteden aan de Holocaust.
Op het verzoek van het Nederlands Auschwitz Comité past een weloverwogen, zorgvuldige en genuanceerde reactie. Dat heeft vooral te maken met de primair op het particulier initiatief gestoelde traditie van herdenken in Nederland. Binnen het naar groep, oorlogsgebeurtenis en locatie zeer diverse Nederlandse herdenkingslandschap speelt de overheid van oudsher een terughoudende rol. Achter de geschiedenis van het herdenken gaan soms veel discussie, (politieke) strijd, pogingen tot toe-eigening en herdefiniëring schuil. Die verwikkelingen hebben geleid tot de huidige buitengewoon gevarieerde herdenkingskalender en een herdenkingspraktijk die continu in beweging is en dat vermoedelijk ook zal blijven. Het zal daarom niet verbazen dat ik in mijn reactie ook de mening van de diverse groepen en generaties oorlogsgetroffenen en verzetsdeelnemers nadrukkelijk heb willen laten meewegen.
Ook inhoudelijk heb ik de vraag van het Nederlands Auschwitz Comité in een breder kader geplaatst. De steeds grotere tijdsafstand tot de Tweede Wereldoorlog en daarmee samenhangend het geleidelijk wegvallen van de ooggetuigen die de Tweede Wereldoorlog bewust hebben meegemaakt en daarover uit eerste hand kunnen vertellen, maakt de vraag urgent hoe de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in het algemeen en de Holocaust in het bijzonder betekenis kan houden voor de komende generaties.
Illustratief voor het veelkleurige en organische herdenkingslandschap is, dat «nationaal» geen door de overheid te verlenen, duidelijk gedefinieerd predicaat of keurmerk is. Gevoelsmatig heeft «nationaal» iets te maken met de mate van betrokkenheid van de rijksoverheid, met de aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders en met ruime aandacht van de NOS en andere landelijke media. Het begrip «nationaal» kan door iedereen die dat wil worden gebruikt bij het aanduiden van een herdenking of oorlogsmonument, en dat gebeurt ook. Alléén in het Instellingsbesluit van het Nationaal Comité 4 en 5 mei is in de taakomschrijving formeel vastgelegd dat het comité is ingesteld om de Nationale Herdenking (en de Nationale Viering van de Bevrijding) te organiseren. Het gaat op 4 mei nadrukkelijk om het stilstaan (nationaal «inclusief») bij alle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en van oorlogen en vredesmissies daarna.
Het Nederlands Auschwitz Comité vergelijkt in zijn argumentatie de Holocaust-/ Auschwitzherdenking met de Nationale Herdenking op 4 mei en de herdenking van de Japanse capitulatie op 15 augustus. Daarbij onderstreept het Nederlands Auschwitz Comité de symboolwaarde van «Auschwitz», dat staat voor wat gedurende de oorlogsjaren is gebeurd in alle concentratie- en vernietigingskampen. Tijdens de Nationale Herdenking op 4 mei op de Dam zou te weinig expliciete aandacht worden geschonken aan de slachtoffers van de Holocaust. Het Nederlands Auschwitz Comité verwijst ook naar de VN-resolutie uit 2005 waarmee 27 januari wordt aangemerkt als International Holocaust Memorial Day.
Ik beschouw het pleidooi van het Nederlands Auschwitz Comité als een oproep voor officiële erkenningen borging van de herinnering aan één van de kernthema’s van de Tweede Wereldoorlog: de systematische uitroeiing van de joodse bevolkingsgroep en van de Sinti en Roma. Het gaat om borging van het besef dat mensen elkaar dit aan kunnen doen; dat het onvoorstelbare mogelijk is. Een overlevende verwoordde het in een brief aan mij zo: «Van achteraf bekeken waren wij heel onnozel. Het wereldbeeld dat wij met de moedermelk hadden ingezogen was een wereld op weg naar gelijkheid en democratie. Zoiets als een technische massamoord van welk soort dan ook, aan wie dan ook begaan, was nog niet in de encyclopedie van het wereldgebeuren geformuleerd».
Een prominente en waardige plaats van de herinnering aan de Holocaust in het Nederlandse herinnerings- en herdenkingslandschap wordt – ook in mijn beleving – gezien als één van de manieren om als Nederlandse samenleving nadrukkelijk stil te staan bij de slachtoffers van de Holocaust en bij de overlevenden en hun verhaal. Stil staan om te rouwen over verloren verwanten en bekenden; stil staan om de kleine en grote persoonlijke verhalen door te geven aan de nieuwe generaties; stil staan om na te gaan welke maatschappelijke ontwikkelingen de barbarij van de Holocaust mogelijk maakten en tot slot, stil staan bij het tegendeel daarvan: de kernwaarden van onze (internationale) samenleving anno nu: vrijheid, democratie en de (internationale) rechtsorde. De centrale boodschap is: «Dat nooit meer».
De rijksoverheid toont zich, met alle terughoudendheid, wel degelijk betrokken bij het herdenken en herinneren van de gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen door aanwezigheid bij herdenkingen, maar ook beleidsmatig. Niet voor niets heeft het kabinet, vanuit het principe van ereschuld en bijzondere solidariteit, als doelstelling geformuleerd het mogelijk te maken om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden en te stimuleren dat met name nieuwe generaties zich bewust zijn van de betekenis van de Tweede Wereldoorlog (stelselverantwoordelijkheid)2. Daarbij is het niet de bedoeling dat de rijksoverheid zelf in dit proces van kennisoverdracht en bewustwording nadrukkelijk sturend optreedt. De concrete activiteiten om het geformuleerde doel dichterbij te brengen zijn immers voornamelijk het domein van (semi-) privaatrechtelijke organisaties.
Het voorgaande betekent, zoals reeds aangegeven, dat het antwoord op het verzoek van het Nederlands Auschwitz Comité niet een eenvoudig «ja» of «nee» kan zijn. In het antwoord betrek ik de brede vraag naar de meest belovende manier om de herinnering aan de Holocaust als wereldwijde tragedie voor de huidige en toekomstige generaties levend te houden. Daarbij wil ik mogelijke aanpassingen van de Holocaust-/Auschwitzherdenking plaatsen binnen het kader van de VN-resolutie uit 2005. Ik zie daarin tevens een mogelijkheid om aan te sluiten bij de vraag, hoe nieuwe generaties de oorlog in het algemeen en de Holocaust in het bijzonder zullen herdenken en – vooral – hoe aansluiting gevonden kan worden bij de jongeren die het stilstaan bij de Tweede Wereldoorlog veelal niet van huis uit hebben meegekregen en die ook niet de mogelijkheid hebben gekregen te spreken met mensen die de oorlog hebben doorleefd.
Ik heb over dit onderwerp geconcludeerd dat het nodig was om eerst zelf «mijn oor te luisteren te leggen», voordat ik tot een weloverwogen reactie kon komen. Er is gesproken met organisaties die betrokken zijn bij de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Het spreekt voor zich dat ik in gesprek ben gegaan met het Nederlands Auschwitz Comité en met het Nationaal Comité 4 en 5 mei, het kenniscentrum op het terrein van herdenken.
Daarnaast vond ik het belangrijk om van zowel de «eerste generatie» als van de jeugd te horen hoe zij denken over herdenken. Ik heb in Israël, Polen en in Nederland gesproken met mensen uit de generatie die zelf de oorlog heeft meegemaakt en wier dierbaren niet zijn teruggekomen. Ik kreeg verhalen te horen die mij diep roerden en die respect afdwingen. We zijn het aan deze mensen verschuldigd dat we hun verhalen in ons hart sluiten en blijven doorvertellen.
In Polen kwam ik in gesprek met jongeren uit Wlodawa, nabij Sobibor. Deze leerlingen van circa 17 jaar hebben een verschrikkelijke erfenis meegekregen. Maar zij hebben deze opgepakt om in Polen het stilstaan bij de eigen geschiedenis verder te brengen. Zij vertelden me over hun betrokkenheid bij het uitwisselingsproject «Youth and Sobibor» van de Gelderse jeugdraad In Spe.
Onze NJR3 en de leerlingen uit Wlodawa hebben elkaar in augustus ontmoet tijdens een door NJR in het kader van de Dag van de Jeugd (met herdenken als thema) georganiseerd bezoek aan Nederland. Ik sprak ze toen samen met de Gelderse Jeugdraad en Stichting Sobibor. Ik heb NJR gevraagd om mee te blijven denken over «herdenken».
Ik heb een aantal wetenschappers gevraagd hoe zij vanuit hun kennis van de geschiedenis en de pedagogiek de toekomst van het herdenken zien.
Daarnaast ben ik nagegaan hoe in andere landen invulling wordt gegeven aan het herdenken van de Holocaust. Het ging mij primair om de vraag hoe elders invulling wordt gegeven aan de eerdergenoemde VN-resolutie uit 2005.
Verder heb ik uiteraard kennis genomen van een groot aantal mondeling en schriftelijk met mij gedeelde gedachten over herdenken van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Daarbij zitten steunbetuigingen, maar ook bedenkingen bij het verzoek van het Nederlands Auschwitz Comité.
Uit alle door mij geraadpleegde bronnen komt het consistente beeld naar voren dat, in het besef dat de Tweede Wereldoorlog natuurlijk meer omvat, er draagvlak is om apart stil te staan bij de Holocaust. Deze ruimte om aandacht te geven aan het unieke verhaal van de Holocaust moet dan wel worden geplaatst in de context dat er één Nationale Herdenking is waar alle slachtoffers, groepen en gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog worden herdacht. Uit het Nationaal Vrijheidsonderzoek 20114 blijkt dat het draagvlak voor herdenken en vieren 66 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog nu al vele jaren groot en stabiel is. Van de Nederlanders vindt 86 procent het herdenken op 4 mei en 78 procent het vieren van 5 mei belangrijk. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat 80% van de Nederlandse bevolking het belangrijk vindt dat de jaarlijkse Dodenherdenking ook in de toekomst door moet gaan. Het herdenken op 4 mei en het vieren van de Bevrijding op 5 mei kunnen dus nog altijd rekenen op een groot draagvlak. Een niet-westerse culturele achtergrond heeft geen significante invloed op dat grote draagvlak.
Een consistent beeld dat naar voren komt is ook dat de jeugd is geïnteresseerd in de Tweede Wereldoorlog. Ze wil de verhalen van de eerste generatie horen en ze wil – als uiting van respect – herdenken. Daarbij ziet iedereen het belang in van voorlichting en educatie om die verhalen meer dan alleen indrukwekkend en tot de verbeelding sprekend te laten zijn; het belang om kennis en inzicht bij te brengen en zodoende ook betekenis te geven aan het herdenken. Het onderzoek «Jongeren over Oorlog Herdenken»5, dat in mijn opdracht door NJR werd uitgevoerd onder scholieren van gemiddeld 15 jaar, bevestigt dat jongeren zich betrokken voelen bij het herdenken. Van de 890 bevraagde jongeren vindt 83% het herdenken van de Tweede Wereldoorlog belangrijk. Bij de Nationale Dodenherdenking op 4 mei staan acht op de tien jongeren wel eens stil. Zij denken dan vooral aan de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. De manier waarop wordt herdacht hoeft van hen niet veranderd te worden; een speciale jongerenherdenking of het veralgemeniseren naar andere oorlogen vinden zij niet nodig. Deze uitkomsten duiden erop dat we in beginsel positief kunnen zijn over de toekomst van het herdenken in Nederland.
Nederland kent, zoals gezegd, al decennia een gevarieerd herdenkingslandschap rond de gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. In de meeste gevallen zijn die herdenkingen ontsproten aan het particulier initiatief. Met als resultaat een grote verscheidenheid aan herdenkingen door het jaar heen, verbonden aan verschillende groepen verzetsdeelnemers en slachtoffers, plaatsen en historische gebeurtenissen. Een terugblik op het verleden laat zien dat het landschap allerminst statisch is. Bij het herdenken ging het in de eerste jaren na de oorlog primair om het verzet; de helden die zich keerden tegen de bezetter. Pas veel later was er oog voor de lotgevallen van slachtoffers, waarbij aandacht voor de ene groep getroffenen een reactie uitlokte bij andere om ook erkenning te krijgen voor hun leed. Het laat een voortdurende ontwikkeling zien. Een ontwikkeling die ons vraagt te reflecteren op het eigen handelen. Het gaat daarbij om reflectie op wat mensen elkaar kunnen aandoen en de dilemma’s en keuzes die daarbij komen kijken. De woorden van Hare Majesteit de Koningin uit 1995 zijn illustratief: «De bezinning op de Holocaust moet ons vervullen met een diep gevoel van schaamte. [...] Voor een juiste beeldvorming kan niet worden verhuld dat naast moedig optreden ook passief gedrag en actieve steun aan de bezetter zijn voorgekomen».
De dynamiek in het herdenkingslandschap laat zich niet alleen zien in wie we herdenken, maar ook in de belangstelling voor herdenken in het algemeen. Deze is zeker niet altijd even hoog geweest als nu. In de periode 1965–1985 was sprake van beduidend minder belangstelling voor het herdenken van de oorlogsgebeurtenissen, waarna de belangstelling weer groeide naar het huidige stabiele hoge niveau.
Deze heterogeniteit en dynamiek van het herdenken (en vieren) is een reflectie van de actuele ontwikkelingen in de samenleving van dat moment en zorgt daarmee voor een duurzaam breed draagvlak.
Naast een groot draagvlak voor gezamenlijk herdenken bestaan er, en dat zal zo blijven, ook vele diepgevoelde emoties en wensen die verschillend zijn en wortelen in specifieke aspecten van de oorlog. Herdenken is immers een diep persoonlijke ervaring binnen een gedeeld ritueel. Die verscheidenheid en verschillen leiden dus ook tot kritiek. De geschiedenis laat zien dat de vraag om meer aandacht en erkenning voor een bepaalde groep of gebeurtenis ertoe kan leiden dat anderen zich uitspreken over de bijzondere positie die hun geschiedenis verdient. Zo dreigt zich een «hiërarchie van leed en slachtofferschap» te ontwikkelen. Een ongewenste situatie die de persoonlijke ervaring, de verscheidenheid en de verschillen miskent.
Kritiek is bij voorbeeld te horen ten aanzien van de Nationale Herdenking op 4 mei. Sommigen vinden dat deze een te algemeen karakter heeft en te ver van de Tweede Wereldoorlog is komen af te staan door de uitbreiding naar oorlogssituaties en vredesoperaties na de Tweede Wereldoorlog. Kritiek is er ook op de Holocaust-/Auschwitzherdenking; de klacht bijvoorbeeld dat door de aanwezigheid van veel hoogwaardigheidsbekleders, waaronder diplomatieke vertegenwoordigers uit verschillende landen, de (organisaties van) vervolgingsslachtoffers pas laat aan de beurt komen in de rij van mensen die een krans of bloemstuk leggen bij het Auschwitzmonument of over het dominant religieuze karakter van deze herdenking. Klachten bestaan ook rond de herdenking van het formele einde van de Tweede Wereldoorlog op 15 augustus (de dag van de Japanse capitulatie in 1945), omdat in lang niet alle gemeenten gevolg wordt gegeven aan de vlaginstructie.
Binnen het Nederlandse heterogene herdenkingslandschap staat tijdens de Nationale Herdenking op 4 mei verbondenheid centraal en is er aandacht voor het geheel van verhalen, groepen oorlogsgetroffenen en geschiedenissen. Tijdens de Nationale Herdenking op 4 mei wordt door diverse generaties stilgestaan bij diverse herinneringen en gebeurtenissen. Op deze dag herdenken we allemaal, ieder op onze eigen wijze; op de Dam, bij een lokale herdenking, door een herdenking te volgen op televisie, in ieder geval door gelijktijdig twee minuten stilte in acht te nemen.
De andere herdenkingen door het jaar heen worden vooral bijgewoond door direct betrokkenen, vaak in meerdere generaties. De herdenking op 4 mei daarentegen wordt, naast direct betrokkenen vooral door een breder en algemener publiek bijgewoond en in ere gehouden. Het onderstaande schema illustreert dat.
Bron: Nationaal Comité 4 en 5 mei.
De opzet en inhoud van «4 mei» is het resultaat van een langdurige gezamenlijke zoektocht. Al sinds 1947 wordt op 4 mei de Nationale Herdenking gehouden van Nederlanders die tijdens oorlogshandelingen zijn omgekomen. Maar tot 1988 verschilden de organisatoren, de plaatsen en tijdstippen waarop herdacht werd, wie daarbij aanwezig waren en wie er precies herdacht werden. Pas met de oprichting bij Koninklijk Besluit van het Nationaal Comité 4 en 5 mei in 1987 kwam er rond 4 mei een grotere gezamenlijkheid en eenheid in de vormgeving van de Nationale Herdenking. De huidige formulering in het zogenoemde memorandum luidt: «Tijdens de Nationale Herdenking herdenken we allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.» De verbreding naar andere oorlogen en vredesoperaties bestaat al bestaat sinds 1961. Wel is het natuurlijk zo dat er door de steeds grotere tijdsafstand tot de Tweede Wereldoorlog, meer oorlogssituaties en vredesoperaties hebben plaatsgevonden waarbij Nederlandse slachtoffers zijn te betreuren, die op 4 mei worden herdacht. Ook die veranderingen zijn onderdeel van de dynamiek van de herinnering. Het zwaartepunt van de herdenking ligt echter nog altijd bij de Tweede Wereldoorlog.
De door mij benaderde wetenschappers bevestigen dat de dynamiek van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog altijd sterk verbonden is geweest met «de tijdgeest». Onder meer de recente studie «Rondom de Stilte» (Van Ginkel, 2011) biedt een rijk inzicht in dit verschijnsel.6 Ik beperk me hier tot enkele hoofdlijnen.
Vanaf 12 september 1944 kon in delen van het land de bevrijding worden gevierd. Dat gebeurde terughoudend, omdat nog niet het hele land was bevrijd. Er ontstonden al snel herdenkingen, waarbij het aanvankelijk ging om het stilstaan bij wat Nederland was aangedaan door de nazi’s; om het eren van de soldaten en verzetsstrijders die zich keerden tegen de «foute» Duitsers en collaborateurs. Het toen heersende beeld dat nagenoeg iedereen op enige wijze deel had genomen aan het verzet (de «verzetsmythe»), zorgde ervoor dat communistische verzetsgroepen zich bij het herdenken niet op een (tijdens de Koude Oorlog politiek ongewenste) bijzondere status konden beroepen.
Pas in de jaren zestig en zeventig bleek de tijd rijp om meer oog te hebben voor individuele geschiedenissen van slachtoffers buiten het verzet en zonder militaire achtergrond. De herdenking van de slachtoffers van het vernietigingskamp Auschwitz bestond al langer, maar Auschwitz werd pas veel later het symbool van de Tweede Wereldoorlog. Van Ginkel schrijft: «Het Grote Verhaal kreeg een andere inhoud, maar tegelijkertijd ontstond er meer ruimte voor kleinere verhalen, voor individuele en groepservaringen en lotgevallen – inclusief hun pijnlijke en emotionele kanten. [...] Niet langer gaf opoffering automatisch het morele recht op een centrale plek op het herdenkingstoneel: daarvoor in de plaats kwam slachtofferschap.» (Van Ginkel, 2011).
Aangewakkerd door onder meer het verschijnen van Presser’s boek «Ondergang» over de jodenvervolging en later de voorgenomen vrijlating van «de drie van Breda», kwam de Holocaust, de industriële vernietiging van onschuldige slachtoffers «om wie zij waren» centraler te staan. Ook buiten Nederland werd dat steeds meer het morele ijkpunt, dat vervolgens werd verbonden aan universele boodschappen in de sfeer van discriminatie, racisme, bedreigingen van democratie en schending van mensenrechten.
Zich aanpassend en uitbreidend groeide het herdenkingslandschap uit tot een meer en meer gedifferentieerd verhaal, waarbinnen verschillende herdenkingsgemeenschappen en (lokale) gebeurtenissen hun plaats kregen. Dat is met name vanaf de jaren negentig zichtbaar in de vorm van een toename in het aantal gedenktekens, waarbij dan tevens lokale herdenkingen werden georganiseerd. Hier gaat het primair om het stilstaan bij de (lokale) feitelijke historische gebeurtenissen en het («kleine») persoonlijke verhaal.
Enkele wetenschappers bevestigen een voortgaande trend van een gelijktijdig mondiale en regionale invulling van het herdenken. Dit sluit aan bij de gesignaleerde toenemende «verhalende individualisering van het verleden», waarbij het gaat om de (internationale) aandacht voor het persoonlijke verhaal van de ooggetuige en de zorg over de vraag hoelang het nog mogelijk is om die verhalen uit eerste hand te kunnen horen.
Dat ook bij de Nationale Herdenking ruimte is voor meebewegen met de tijdgeest blijkt bijvoorbeeld uit de wijze waarop het Nationaal Comité 4 en 5 mei is omgegaan met het bezwaar vanuit joodse kring dat er op 4 mei, bij het leggen van de kransen, geen expliciete aandacht is voor de Holocaust. Op advies van de «werkgroep Herdenken» onder voorzitterschap van mevrouw Borst-Eilers heeft het Nationaal Comité 4 en 5 mei besloten om het memorandum en de teksten die op 4 mei worden uitgesproken tijdens de kranslegging op bepaalde punten aan te scherpen en toe te lichten. Na afstemming met en instemming van vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap is in 2011 de tekst bij de kranslegging voor vervolgingsslachtoffers verder aangescherpt en wordt verwezen naar de Holocaust met de woorden «uitgesloten, vervolgd, vermoord in concentratie- en vernietigingskampen om wie zij waren».7
Deze discussie moet bezien worden tegen de achtergrond van de moeizame totstandkoming van de huidige opzet van de herdenking8. Om te voorkomen dat «hiërarchie van leed» zijn (her)intrede doet, zorgt het Nationaal Comité 4 en 5 mei ervoor dat de teksten die op 4 mei worden uitgesproken een algemeen en «insluitend» karakter hebben. Volgens het Nationaal Comité 4 en 5 mei verdient de huidige formulering een sterke voorkeur, aangezien het expliciteren van de ene groep leidt tot de wens van andere groepen om ook expliciet(er) te worden benoemd en, dus, aandacht te krijgen. Dit is de altijd (latent) aanwezige strijd om erkenning van herinneringsgemeenschappen.
Op 4 mei, waar immers iedereen zich verbonden en vertegenwoordigd moet kunnen voelen, is deze zorgvuldig afgewogen tekst logisch. Op andere momenten wordt er explicieter aandacht besteed aan de slachtoffers van specifiek de Holocaust. Tijdens een herdenking van één van de kamporganisaties bijvoorbeeld, of tijdens Jom Hasjoa (de joodse herdenking van de slachtoffers van de Holocaust in de maand Nisan) in de Hollandse Schouwburg, in het buitenland bij een voormalig vernietigingskamp of – inderdaad – op International Holocaust Memorial Day. Ook de herdenking van de Februaristaking, een massale verzetsdaad uit solidariteit met de joden, kan goed beschouwd gezien worden als een herdenking waar de Holocaust onderdeel van uitmaakt.
Internationale context
Ook in andere landen heeft herdenken een sterke verbindende functie. Het sluit aan bij een gedeeld verleden, waarin consensus bestaat over de wens «dat nooit meer». In dat licht moeten we ook de VN-resolutie uit 2005 plaatsen. Op 1 november 2005 is de VN-resolutie 60/72 aangenomen, waarmee 27 januari, de dag van de bevrijding van Auschwitz-Birkenau, werd uitgeroepen als «International Day of Commemoration in memory of the victims of the Holocaust» (International Holocaust Memorial Day). Lidstaten werden opgeroepen om in educatie aandacht te besteden aan de Holocaust.
Natuurlijk heeft ook Nederland deze resolutie ondersteund. De Verenigde Naties hebben deze dag in het leven geroepen om de herinnering aan de Holocaust wereldwijd levend te houden. In veel landen waren de bestaande herdenkingen militair van karakter en werd er weinig tot geen aandacht besteed aan vervolgingsslachtoffers. In Nederland was deze situatie geheel anders. Reeds lang is de herdenking van de slachtoffers van de Holocaust – net als overigens die van Zuidoost-Azië – ingebed in de Nationale Herdenking op 4 mei. Daarnaast wordt in diverse musea en herinneringscentra, in educatie en tijdens herdenkingen door het jaar heen op diverse plaatsen stilgestaan bij de slachtoffers van vervolging. In Europees verband bestond al langer de discussie over een herdenkingsdag voor de slachtoffers van de Holocaust. Zo heeft het Europees Parlement in juni 1995 de «Resolution on a Day to Commemorate the Holocaust» aangenomen waarin lidstaten werden opgeroepen om een jaarlijkse «European Day of Remembrance of the Holocaust» in te stellen. In 1998 is de Task Force for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance, and Research (International Task Force) opgericht. Nederland is in 1999 toegetreden tot de International Task Force. In januari 2000 is de Stockholm Verklaring ondertekend. Deze verklaring vormt de basis voor de International Task Force. In punt 6 van deze verklaring wordt aangegeven dat het belangrijk is om te streven naar passende manieren om de slachtoffers van de Holocaust te herdenken, zoals een vast jaarlijks moment. In juni 2000 herhaalde het Europees Parlement in de «Declaration on the Remembrance of the Holocaust» deze oproep om gepaste vormen van Holocaustherdenking te bevorderen, inclusief een jaarlijkse Europese dag voor Holocaustherdenking.
In diverse Europese landen wordt jaarlijks de Holocaust herdacht, soms op 27 januari, soms op andere historisch bepaalde data. Zo is de dag van herdenking in Hongarije 16 april, de datum waarop het eerste Hongaarse getto door de nazi’s werd ingericht. Letland herdenkt de gevallenen op 4 juli. Op die dag werd de Choral Synagoge, waarin veel joden zaten opgesloten, door de nazi’s in brand gestoken. In Polen vindt de herdenking plaats op 19 april, de datum waarop in 1943 de opstand in het getto van Warschau uitbrak. Israel herdenkt al kort na het einde van de oorlog de Holocaustslachtoffers tijdens Jom Hasjoa9. 27 januari is in Israel geen formele herdenkingsdag. Duitsland was in 1996 het eerste land dat de herdenking officieel verbond aan 27 januari en herdenkt op die dag alle slachtoffers van het Nationaal Socialisme. Al veel eerder hadden landen als Nederland, Frankrijk, de Verenigde Staten, Letland, Servië en Litouwen een herdenkingsdag op een andere datum. Na Duitsland besloten veel landen die de Holocaust nog niet herdachten om te kiezen voor 27 januari10, al kozen sommige landen voor een datum die beter paste bij hun eigen geschiedenis11.
De achtergrond van de VN-resolutie is dat we internationaal moeten blijven stilstaan bij de Holocaust, ons gedeelde verschrikkelijke verleden.
Dat verleden kent natuurlijk regionale verschillen, met name waar het gaat om de betekenis ervan voor de naoorlogse maatschappij in West- en Oost-Europa. In een zoektocht naar een gedeelde Europese geschiedenis heeft de Europese Unie in 2009 de 23e augustus uitgeroepen als «European Day of Remembrance for victims of Stalinism and Nazism». Er zijn binnen het «citizenship» programma van de Europese Unie ook middelen beschikbaar gesteld om daar nadere invulling aan te geven. Met name in landen in Midden- en Oost-Europa groeit het belang van instellen van zo’n «dag van herdenken» snel.
Waar het om gaat bij het uitroepen van «de dag van ...» is steeds om aandacht te vragen voor iets. En dat gebeurt veelvuldig. Een aantal voorbeelden van dagen die raken aan internationale gerechtigheid zijn: 6 januari, Werelddag voor Oorlogswezen; 21 maart, Internationale dag tegen Racisme en Discriminatie; 8 april, Wereld Roma-dag; 8 mei, Wereld Rode Kruis en Rode Halve Maan dag ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog; 9 mei, Schuman-dag (Dag van Europa); 21 juni, dag van de Wereldvrede; 21 september, Internationale dag van de vrede; 9 november, Internationale dag tegen Fascisme en antisemitisme. Het uitroepen van bijvoorbeeld 23 augustus als «de dag van» betekent dus niet dat wij, als lid van de Europese Unie, nu van overheidswege moeten opleggen dat op 23 augustus een formele herdenkingsplechtigheid zal plaatsvinden.
Vanuit de internationale context bezien is het van belang dat wij, de jeugd en de toekomstige generaties weten dat de Tweede Wereldoorlog van grote invloed is geweest op de ontwikkeling en borging van de democratie in de Europese landen en op het ontstaan van diverse internationale samenwerkingsverbanden, vanuit het besef dat daarmee een blok gevormd kan worden tegen krachten die kunnen leidden tot een gewapend conflict met catastrofale omvang.
De geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog eindigt dus niet in 1945. Ik denk daarbij aan de in het onderwijs helaas nog altijd onderbelichte Japanse bezetting, die na de capitulatie werd voortgezet in een dekolonisatiestrijd van de Indonesische bevolking. Ik denk daarbij ook aan de geschiedenis van de landen in het voormalige Oostblok, waar het nazisme werd opgevolgd door onderdrukking van het stalinisme. Het onderwijs in die landen besteedt daar pas sinds eind jaren negentig aandacht aan.
De betekenis van voorlichting en educatie
Wetenschappers en organisaties betrokken bij het herdenken zijn het erover eens dat herdenken, met name voor degenen die daarbij niet rouwen om verloren naasten, anno 2012 niet los kan worden gezien van voorlichting en educatie over de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog. Het gaat in dit verband vooral om het confronteren van nieuwe generaties jongeren; niet alleen met die afschuwelijke geschiedenis, maar ook met de keuzes die ze kunnen maken rond vrijheid en democratie. Hoe zou ik me gedragen, wat zou ik doen, aan wie zou ik een voorbeeld nemen, zijn vragen die zij zich moeten stellen.
Zonder historische kennis heeft het weinig zin om een herdenking bij te wonen. Op basis van kennis kan er bewustzijn groeien over wat er zich destijds heeft voorgedaan en kan het een aanleiding zijn om kritisch na te denken over de kernwaarden in onze samenleving, zoals vrijheid, democratie en mensenrechten. Op deze wijze wordt een natuurlijke verbinding gelegd tussen verleden en heden. Historisch besef dat slechts leunt op noties en emoties is manipuleerbaar en geeft geen inzicht in de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die tot de oorlog en vervolging hebben geleid en die zich in een of andere vorm ook vandaag de dag zou kunnen voordoen.12
Persoonlijke verhalen, verteld door overlevenden zelf of vastgelegd in bijvoorbeeld een interview, film of boek, blijken steeds weer een goede ingang om kennis, bewustwording en empathie te bewerkstelligen bij mensen voor wie de oorlog een ver verwijderd verleden lijkt. Daarover bestaat consensus. De tot de verbeelding sprekende indrukwekkende en ontzagwekkende verhalen kunnen echter, wanneer ze zonder context worden gebracht, een te grote nadruk op een «mooi verhaal» leggen, waarbij analytische inzichten ontbreken of beperkt zijn.
Herdenken, voorlichting en educatie, hebben altijd een zekere vorm van verbinding tussen verleden, heden en toekomst in zich. Het gevaar voor banalisering ligt op de loer, wanneer al te gemakkelijk hedendaagse gebeurtenissen en de Tweede Wereldoorlog of de Holocaust met elkaar in verband worden gebracht. Een vredesmissie kan niet één op één worden vergeleken met de gebeurtenissen van toen. Het miskent de uniciteit van bijvoorbeeld het industriële karakter van de vernietiging. De Tweede Wereldoorlog is ontegenzeggelijk een ijkpunt in de Nederlandse maatschappij. Het verhaal moet dus worden verteld.
Historica Dienke Hondius signaleert individualisering, localisering, emotionalisering en dramatisering als trends.13 Het wordt zichtbaar bij activiteiten om herdenken, onderwijs, televisieprogramma’s en interviews zo aansprekend mogelijk te laten zijn. Het verhaal komt dichterbij en met meer emotie. Dat kan goed werken, maar kent ook risico’s. Teveel individuele benadering kan, zoals gezegd, onbedoeld leiden tot gelijkschakeling, nivellering, relativering en zelfs banalisering van het oorlogsverleden, wanneer de boodschap die dan overkomt is dat er in ieder mensenleven weleens slechte tijden zijn. Een tweede risico van het klein en «dichtbij» maken van het verhaal is, dat het beeld van de Tweede Wereldoorlog als internationaal conflict verdwijnt.
Het zijn reële risico’s die ook door andere wetenschappers worden herkend. Daar wordt ook genuanceerd gedacht over de gevolgen van het wegvallen van de eerste generatie als verteller van het verhaal. De verwachting is, dat de generatie die tijdens of na de Tweede Wereldoorlog werd geboren als vanzelfsprekend die rol zal overnemen. Zij hebben, bijvoorbeeld als ondergedoken kind of kind dat opgroeide met ouders die het kamp in Europa of Zuidoost-Azië overleefden, veel te vertellen wat relevant is. Over hun eigen leven, maar ook over het leven van hun ouders. Zij kunnen hun verhaal bijvoorbeeld vertellen met ondersteuning van getuigenissen die in het kader van het VWS-programma Erfgoed van de Oorlog werden vastgelegd of met behulp van andere erfgoedmateriaal dat in het kader van dat programma juist voor een doel als dit is behouden voor de toekomstige generaties. Dat geldt ook voor docenten, want juist leraren hebben de opdracht om het verhaal van de oorlog in al zijn facetten over het voetlicht te brengen. Inspanningen die erop gericht zijn om al op lerarenopleidingen zelf daarop de aandacht te vestigen, juich ik dan ook toe. Bijvoorbeeld de al enkele malen in het kader van de week van International Holocaust Memorial Day door geschiedenisstudenten van lerarenopleidingen georganiseerde studentensymposia.
Lesgeven over de Tweede Wereldoorlog, de Holocaust en – specifiek voor Nederland – de dekolonisatie van Nederlands-Indië is een verplicht onderdeel van het curriculum. Vanwege de grote vrijheid binnen het onderwijs om daar invulling aan te geven voert VWS, vanuit de doelstelling om de herinnering levend te houden, al vele jaren een voorlichtingsbeleid gericht op de jeugd. Met ingang van 1 januari 2011 werden de uitvoerende taken op dit terrein overgedragen aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei, dat namens mij ook subsidies kan verlenen voor projecten op het terrein van voorlichting en educatie over de Tweede Wereldoorlog. De organisaties in «het veld» spelen een essentiële rol bij voorlichting en educatie. Zij zorgen er voor een belangrijk deel voor dat er in Nederland gelukkig veel wordt gedaan om jongeren te betrekken en kennis en bewustzijn bij te brengen over de Tweede Wereldoorlog. Dat blijft onze aandacht vragen, ook al zegt 75% van de 13- tot 17-jarigen zegt afgelopen jaar via school iets gedaan te hebben aan WO II (Nationaal Vrijheidsonderzoek 2011). Het internet is de meest geraadpleegde informatiebron door scholieren, ook als het gaat om de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast zijn films en televisie belangrijke informatiebronnen. Dat blijkt uit het Nationale Vrijheidsonderzoek 2011 en onderzoek dat door NJR werd verricht. Op het terrein van (nieuwe) media liggen dus kansen om jongeren te bereiken. Maar niet alleen daar. Een recent mooi initiatief is het project van het Centraal Orgaan Voormalig Verzet en Slachtoffers en het Nationaal Comité 4 en 5 mei om ervoor te zorgen dat iedere scholier ten minste één keer een voormalig kamp of herinneringscentrum heeft bezocht.
Ik zie het als mijn opdracht om ervoor te zorgen dat wij, als belofte aan de eerste generatie, hun verhalen overdragen aan de huidige en toekomstige generaties. Ik verbind daaraan ook mijn verantwoordelijkheid als staatssecretaris van jeugd, waarbij het in dit kader primair gaat om de rol die NJR kan vervullen als landelijke organisatie om ook op dit terrein jeugdparticipatie ofwel betrokkenheid en begrip van jeugdigen te bevorderen.
Vanuit deze «stelselverantwoordelijkheid» is het mijn taak om vast te stellen of de infrastructuur op het terrein van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog voldoende aansluit bij de ontwikkelingen in de maatschappij. Geluiden uit de samenleving die de vorm en inhoud van de Nationale Herdenking betreffen of die daar ontegenzeggelijk op van invloed (kunnen) zijn, zoals de roep om nog een «nationale» herdenking, doen een appèl op mijn verantwoordelijkheid.
Het voorgaande moet zo begrepen worden dat de rijksoverheid niet de inhoud of denkrichting voorschrijft, maar ervoor zorgt dat reflectie op het verleden mógelijk blijft. De overheidsrol is vooral voorwaardenscheppend – ook in de sfeer van voorlichting en educatie – en ligt uiteraard ook bij de beslissingen over de aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders bij herdenkingsceremonies.
Hiervoor heb ik uiteengezet dat Nederland anno 2012 een rijk en vitaal herdenkingslandschap heeft met een groot draagvlak onder alle lagen van de bevolking. Terwijl de ooggetuigen die de oorlog bewust hebben meegemaakt ons op afzienbare termijn zullen zijn ontvallen, blijkt onder jongeren grote belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog. Ik heb aangegeven waarom de rol van de overheid uiterst terughoudend is en zal blijven waar het gaat om ingrepen in het herdenkingslandschap. Het grote draagvlak voor het herdenken is het resultaat van juist het particuliere initiatief dat eraan ten grondslag ligt.
De Nationale Herdenking op 4 mei op de Dam heeft een nationaal karakter, omdat dit ritueel een samenbindend karakter heeft. De keuze voor de invulling van de herdenking is het resultaat van intensief overleg met de regering, maatschappelijke organisaties van oorlogsgetroffenen en vele anderen. Op «4 mei» komen de herinneringen samen van alle groepen slachtoffers en gebeurtenissen die door het jaar heen op verschillende momenten en plaatsen worden herdacht. Op 4 mei op de Dam herdenken we allen gezamenlijk alle slachtoffers. Inclusief de slachtoffers van de Holocaust en de slachtoffers die in Zuidoost-Azië vielen. Daaruit volgt dat de overheid aan de Holocaust-/Auschwitzherdenking, of welke andere aan de Tweede Wereldoorlog gerelateerde herdenking ook, niet dezelfde (formele) status kan verlenen als die van de Nationale Herdenking op 4 mei.
Ik heb aangegeven dat naast «4 mei» de herdenking van de capitulatie van Japan op 15 augustus – immers het formele eind van de Tweede Wereldoorlog in het Koninkrijk der Nederlanden – een bijzondere plaats inneemt in het herdenkingslandschap. Omdat het organiseren van een grote herdenking de laatste jaren steeds complexer is geworden, heeft de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 het Nationaal Comité 4 en 5 mei gevraagd mee te denken hoe professionele ondersteuning gericht op vrijwilligers die een taak hebben in de herdenkingsorganisatie kan worden geboden. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei gaat hiermee in deze herdenking een actief ondersteunende rol spelen.
27 januari, de dag van de bevrijding van Auschwitz – International Holocaust Memorial Day – neemt een geheel eigen plaats in. De Holocaust-/ Auschwitzherdenking kan het plechtige sluitstuk zijn van de activiteiten die er in die week van International Holocaust Memorial Day aan vooraf gingen. Een herdenking met een internationale context, die zou kunnen aansluiten bij de geformuleerde ambitie op de Nederlandse website van International Holocaust Memorial Day: «Wereldwijd worden op Holocaust Memorial Day de slachtoffers herdacht van de Holocaust en andere genociden [...]. Auschwitz is uitgegroeid tot universeel symbool voor de massavernietiging van burgers.»
De Holocaust-/Auschwitzherdenking kan al jarenlang rekenen op vergaande en hooggewaardeerde ondersteuning van de gemeente Amsterdam. Ik heb het Nationaal Comité 4 en 5 mei bereid gevonden om in aanvulling daarop praktische ondersteuning te bieden bij het organiseren van deze Holocaustherdenking «nieuwe stijl». De continuïteit is daarmee gegarandeerd. Met deze steun voor een waardige en prominente plek voor de Holocaust in het Nederlandse herinnerings- en herdenkingslandschap wordt een versterking gegeven, net als door de Indische herdenking, van de kennis en het besef in de Nederlandse samenleving van wat we op 4 mei gezamenlijk herdenken.
Het feit dat ook op veel andere momenten de Holocaust wordt herdacht, moet in ogenschouw worden genomen. Draagvlak voor een herdenking is iets wat niet opgelegd kan worden. Het vraagt om een investering, niet alleen in (media-) aandacht, maar ook in contacten en samenwerkingsconstructies met (koepel)organisaties die (ook) op andere momenten in het jaar stilstaan bij de slachtoffers van de Holocaust en die hun bijdrage leveren aan de activiteiten in de week van Holocaust Memorial Day. Zo zal de Holocaustherdenking echt kunnen uitgroeien tot dé internationale herdenking van de Holocaust in Nederland.
Het bijzondere belang van International Holocaust Memorial Day in het herdenkingslandschap zit vooral in het internationale karakter. Daar wordt aandacht besteed aan de Holocaust én andere genociden. International Holocaust Memorial Day is in Nederland uitgegroeid tot een International Holocaust Memorial Week. Op International Holocaust Memorial Day wordt al enkele jaren de indrukwekkende Auschwitzlezing georganiseerd door het Nederlands Auschwitz Comité, samen met het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) en de Sociale Verzekeringsbank (PUR). Dat is slechts één activiteit die tijdens International Holocaust Memorial Day wordt georganiseerd. In het kader van de week van International Holocaust Memorial Day voert het NIOD de secretariële taken uit, terwijl de coördinatie van deze activiteiten samen met het Nederlands Auschwitz Comité wordt uitgevoerd. Alle deelnemende organisaties behouden volledige autonomie en geven, naar eigen inzicht en overeenkomstig hun eigen identiteit, invulling aan het programma. De deelnemende organisaties formuleerden een gezamenlijke doelstelling: «Jongeren tussen de 15 en 25 jaar te leren over de Holocaust en andere genociden. De bewustwording hiervan draagt bij aan de waakzaamheid voor opkomende rassenhaat, discriminatie en antisemitisme en moet de jeugd waarschuwen voor de enorme gevolgen daarvan.»
Ik zie in International Holocaust Memorial Day vooral veel kansen om, meer nog dan nu, jongeren te betrekken bij het reflecteren op en herdenken van de Tweede Wereldoorlog in internationaal perspectief. Juist daar kan stil worden gestaan bij het precedentloze industriële karakter van de Holocaust; kan aandacht worden geschonken aan het besef dat naast moedig optreden (zoals verzetsdaden en het bieden van onderduikmogelijkheden uit solidariteit met de joden) veel passief gedrag en zelfs actieve steun aan de bezetter zijn voorgekomen; kan de historische verbinding van de Tweede Wereldoorlog met (het ontstaan van) internationale organisaties als de EU, de VN en de International Task Force worden benadrukt. Dit is ook de plek waar een relatie met de jeugd (NJR) gelegd zou kunnen worden, zodat gezamenlijk bekeken kan worden hoe via ieders unieke bijdrage de impact van International Holocaust Memorial Day kan worden versterkt.
NJR heeft op mijn verzoek een denktank ingericht, juist om mee te denken over hoe bij het herdenken de verbinding met de jeugd uitgebouwd kan worden (in aanvulling op bestaande initiatieven). NJR krijgt van mij met ingang van dit jaar ook middelen om aandacht te besteden aan (het herdenken van) de Tweede Wereldoorlog, gericht op participatie van jongeren. Bijvoorbeeld door aan de herdenking een «twitterstilte» te verbinden, zoals werd gesuggereerd door een deelnemer aan het NJR-onderzoek. Of door juist in relatie tot International Holocaust Memorial Day over de grens te kijken; naar leeftijdgenoten in Polen bijvoorbeeld waarmee een uitwisseling, al dan niet via de kanalen van nieuwe media, tot stand kan komen of verder kan worden uitgebouwd. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei heeft, zoals aangegeven, sinds 2011 een subsidieprogramma om activiteiten gericht op voorlichting en educatie te financieren.
Vanuit het belang van de herinnering is het zinvol om jaarlijks een goed en samenhangend programma voor International Holocaust Memorial Day te kunnen presenteren en daar ook de nodige bekendheid aan te (kunnen) geven. Ik ben bereid om voor de verdere ontwikkeling en coördinatie van het jaarlijks te ontwikkelen programma extra geld beschikbaar te stellen. Het ligt voor de hand om daarvoor aan te sluiten bij de bestaande coördinerende taak die al bij het NIOD ligt. Het daaraan gekoppelde – bij voorkeur nog verder uit te breiden – platform van participerende organisaties kan dan meedenken over de besteding van die middelen. Juist omdat diverse organisaties vanuit verschillende achtergronden en met verschillende ambities samenwerken, opent die week de mogelijkheid om aandacht te besteden aan alle aspecten van de Holocaust en genociden.
Het denken over herdenken en het levend houden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, eindigt natuurlijk niet met deze brief. Het is een continu proces, waarbij de veldorganisaties zoals vanouds hun cruciale rol zullen moeten blijven spelen. Het kan niet zonder de grote hoeveelheid kennis en betrokkenheid die bij instituten als het NIOD, Nationaal Comité 4 en 5 mei en bij de herinneringscentra en oorlogs- en verzetsmusea aanwezig is. Het kan evenmin zonder de inzet van de vele vrijwilligersorganisaties die op het terrein van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog opereren. De gedrevenheid van personen binnen het Nederlands Auschwitz Comité, Stichting Herdenking 15 augustus 1945 en (de organisaties aangesloten bij) het Centraal Orgaan Voormalig Verzet en Slachtoffers (COVVS) en al die andere organisaties verdienen ons respect. Een organisatie zoals het Nederlands Auschwitz Comité, die ik er in het kader van deze brief uitlicht, beperkt de activiteiten niet tot het organiseren van een jaarlijkse herdenking en het geven van invulling aan de week van Holocaust Memorial Day, maar organiseert daarnaast hoog gewaarde herdenkingsreizen naar Polen, heeft een belangrijke rol gehad bij het vernieuwen van de tentoonstelling in het Nederlandse paviljoen in Auschwitz en verzorgt ook het onderhoud daarvan. Daarvoor past niets dan waardering.
Ten slotte wil ik benadrukken dat ik het bemoedigend vind dat jonge mensen aangeven de Tweede Wereldoorlog te willen blijven herdenken. Het NJR-onderzoek bevestigt dat jongeren het belangrijk vinden respect te betuigen aan de slachtoffers en stil te staan bij het feit dat onze vrijheid niet vanzelfsprekend is. Met die wetenschap heb ik des te meer vertrouwen in de toekomst van het herdenken, en daarmee het inlossen van onze ereschuld naar alle oorlogsgetroffenen.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner
Het verzoek van het Nederlands Auschwitz Comité wordt ondersteund door verschillende organisaties en particulieren.
De studie van Van Ginkel werd door VWS en het NWO gefinancierd in het kader van het onderzoeksprogramma «Oorlog, erfgoed en herinnering: een dynamisch perspectief» van de Universiteit van Amsterdam. In dat kader werd onder meer ook de studie «Oorlogslessen» (Hondius, 2010) en «Oorlogserfgoed overzee» (Captain en Jones, 2010) gefinancierd.
De tekst die wordt uitgesproken bij het leggen van de kransen luidt: «Er zullen nu drie kransen worden gelegd.
Voor alle burgers die tijdens of direct na de Tweede wereldoorlog in Europa, zijn omgebracht of omgekomen. Omdat zij:
– in verzet kwamen;
– werden uitgesloten, vervolgd, vermoord in concentratie- en vernietigingskampen om wie zij waren;
– het leven verloren door oorlogsgeweld of uitputting.
De volgende krans wordt gelegd voor alle burgers die zijn omgebracht of omgekomen, tijdens of direct na de Tweede Wereldoorlog in Azië. Als gevolg van verzet, internering, oorlogsgeweld en uitputting.
De volgende kransen worden gelegd voor alle militairen en koopvaardijpersoneel, omgekomen in dienst van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de Tweede Wereldoorlog en sindsdien in oorlogssituaties en bij vredesmissies».
De herdenking bestaat sinds 2000 in zijn huidige vorm, waarbij een aparte krans woord gelegd voor vervolgingsslachtoffers.
Jom Hasjoa verwijst ook naar de opstand in het getto van Warschau, maar hanteert de Hebreeuwse kalender (27e Nisan), waardoor het in de westerse kalender steeds op een andere datum valt.
België, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Finland, Denemarken, Estland, Ierland, Kroatië, IJsland, Zwitserland, Griekenland, Spanje, Tsjechië.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20454-106.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.