20 361 Suriname

Nr. 180 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2017

Op 13 september 2017 heeft het lid Karabulut (SP) tijdens een overleg met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over Suriname de gezinshereniging van alleenstaande Surinaamse ouderen aan de orde gesteld en gevraagd waarom het beleid is afgeschaft en of het mogelijk is dit te herstellen (Kamerstuk 20 361, nr. 173). Tijdens dit overleg is door de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat ik de Kamer hierover schriftelijk zou informeren. Hierbij informeer ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, als volgt.

Op 1 oktober 2012 is de regeling voor verruimde gezinshereniging en voor vreemdelingen van 65 jaar en ouder afgeschaft. Sindsdien is het voor de achtergebleven alleenstaande ouderen (onder wie Surinaamse ouderen) nog steeds mogelijk om een verblijfsaanvraag in te dienen op grond van artikel 8 EVRM.

Ik zie geen aanleiding het ouderenbeleid te herintroduceren. Het is in 2012 op goede gronden afgeschaft. Beoogd werd in het gezinsmigratiebeleid terug te keren naar de uitgangspositie van het beleid, namelijk de toelating van het kerngezin. Daarbuiten is de toelating beperkt tot die gevallen waarin niet toelaten in strijd zou zijn met het recht op respect voor het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. Hierbij is van belang of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en of het gezinsleven alleen in Nederland kan worden uitgeoefend. Dat is inderdaad een hoge drempel, maar die is zoals gezegd in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM.

Verder kan in individuele schrijnende gevallen mijn discretionaire bevoegdheid uitkomst bieden. Overigens wijs ik u op de speciaal voor Surinamers neergelegde mogelijkheid in artikel 3.46, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 om een verblijfsvergunning te verwerven als zij op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland zijn gekomen, indien voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na de inreis medisch noodzakelijk is en de financiering is geregeld.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

Naar boven