Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2012
Aanleiding
Hierbij bied ik u de reactie aan op het verzoek van het Lid Timmermans om een brief
over de amnestiewet in de Republiek Suriname, zoals ingediend tijdens de regeling
van werkzaamheden op 27 maart 2012.
Amnestiewet
Vandaag zet De Nationale Assemblee (DNA) van Suriname de behandeling voort van een
initiatiefwet die is ingediend tot wijziging van de amnestiewet uit 1992 («amnestiewet
1989»). Een belangrijke voorgestelde wijziging in die amnestiewet is dat het tijdvak,
waarop de amnestiewet betrekking heeft, wordt uitgebreid met de periode van 1 april
1980 tot en met 31 december 1984. De amnestiewet beslaat dan het tijdvak van 1 april
1980 tot en met 19 augustus 1992. Het wetsvoorstel luidt dat amnestie wordt verleend
aan degenen die in die periode «strafbare feiten hebben begaan en/of daarvan worden
verdacht in het kader van de verdediging van de staat en/of omverwerping van het wettig
gezag zoals de gebeurtenissen in December 1982 en de Binnenlandse Oorlog».
Inzet Nederland
De regering wil in dezen gezamenlijk met de EU en gelijkgezinde landen op trekken.
Op 2 april 2012 heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton bij monde van haar woordvoerder
zorg uitgesproken over de ontwerp-amnestie wet. Tevens is het belang benadrukt van
de scheiding der machten en respect voor de internationale verplichtingen van Suriname.
Ik heb Suriname opgeroepen zich te houden aan internationale afspraken en gepleit
voor doorgang van het 8-december proces. Daarbij heb ik benadrukt dat de ontwerp-amnestiewet
haaks staat op de internationale verdragsrechtelijke verplichtingen van Suriname.
Op basis van deze verdragen heeft Suriname de plicht om schendingen van mensenrechten
te onderzoeken en de daders te berechten. Suriname dient de scheiding der machten
te respecteren. De slachtoffers en hun nabestaanden hebben er recht op dat het proces
doorgaat. Als de rechtbank de verdachten schuldig acht, mogen zij hun straf niet ontlopen.
De zorgen van de regering zijn op 29 maart 2012 door de Nederlandse ambassadeur in
Paramaribo overgebracht aan de minister van Buitenlandse Zaken van Suriname. Tevens
zijn ze op 3 april 2012 ter kennis gebracht aan de Tijdelijk Zaakgelastigde van Suriname
in Den Haag.
Ook Frankrijk en de VS hebben Suriname gewezen op de bestaande internationale verplichtingen
van het land.
Internationale verplichtingen
Suriname is verdragspartij bij diverse mensenrechtenverdragen, waaronder het VN Verdrag
voor Burgerrechten en Politieke Rechten (het BuPo-verdrag uit 1966) en het Amerikaanse
Verdrag voor de Rechten van de Mens (1978). Op basis van die verdragen heeft Suriname
de plicht om de schending van mensenrechten te onderzoeken, met het oog op de vervolging
van verdachten en genoegdoening aan slachtoffers.
De internationale gemeenschap heeft herhaaldelijk aandacht geschonken aan de Decembermoorden
en Suriname opgeroepen om verdachten te vervolgen en berechten. Het Mensenrechtencomité,
het toezichthoudend orgaan van het BuPo-verdrag, heeft op 4 april 1985 geoordeeld
dat de Decembermoorden in strijd zijn met het recht op leven zoals dat staat in het
verdrag. Het Comité heeft Suriname aangespoord om de moorden te onderzoeken, de verantwoordelijken
te vervolgen en compensatie te bieden aan de nabestaanden. Ook heeft Suriname in 2011
in de Universal Periodic Review ingestemd met een aanbeveling «om de daders van de
buitengerechtelijke executies in december 1982 en de massamoord in Moiwana in 1986
te vervolgen en veroordelen».
Vanwege de internationale verplichtingen die Suriname op zich heeft genomen, behoort
het 8-decemberproces te worden afgerond. De scheiding der machten, die ten grondslag
ligt aan de democratische rechtsstaat, impliceert dat de regering niet intervenieert
in een lopend proces.
Na de behandeling van de voorgenomen wijziging van de amnestiewet in De Nationale
Assemblee van Suriname zal ik u informeren over de gevolgen die Nederland bij goedkeuring
van de wet hieraan zal verbinden.
De minister van Buitenlandse Zaken,
U. Rosenthal