De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat Suriname en Nederland een sterke verbondenheid hebben vanwege het gemeenschappelijk verleden en Suriname
geassocieerd lid is van de Nederlandse Taalunie;
constaterende, dat vanwege de gemeenschappelijke taal en culturele achtergrond Nederland voor veel Surinaamse jongeren het
aangewezen gebied is om een opleiding te volgen;
constaterende, dat Surinaamse studenten weliswaar hetzelfde collegegeld als Nederlandse studenten betalen, maar niet beschikken
over andere tegemoetkomende voorzieningen, zoals de ov-jaarkaart en tegemoetkomingen in hun studentenhuisvestiging;
van mening, dat de 10 urennorm voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) voor Surinaamse studenten in
de praktijk onvoldoende de mogelijkheid biedt om in hun levensonderhoud te voorzien;
constaterende, dat veel werkgevers terughoudend zijn met het aannemen van niet- EER-studenten omdat het aanvragen van een
werkvergunning tijdrovend is en het maximum van 10 uur niet aantrekkelijk is voor werkgevers;
constaterende, dat Surinaamse studenten belemmerd worden in het volgen van een snuffelstage omdat veel werkgevers terughoudend
zijn met het aannemen van deze studenten, omdat een werkvergunning hierbij ook verplicht is;
verzoekt de regering om de maximumnorm van 10 uren per week om te zetten naar een minimumnorm en de verstrekking van een werkvergunning
te versoepelen voor Surinaamse studenten die in Nederland een opleiding willen volgen,
en gaat over tot de orde van de dag.