20 361
Suriname

nr. 105
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2002

Tijdens de behandeling van de Begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2003 op 3, 4 en 5 december bleek in uw Kamer behoefte te bestaan aan nadere informatie over de voortgang in de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie sinds het herstel van de bilaterale betrekkingen met Suriname in oktober 2000. In deze brief verstrek ik u de gevraagde gegevens en ga ik in op de Nederlands-Surinaamse inzet terzake. Tevens breng ik enige zorgpunten op over ontwikkelingen in Suriname.

De Nederlandse regering heeft zich sinds de herstart van de OS-relatie maximaal ingezet om een hernieuwde bijdrage te leveren aan armoedebestrijding in Suriname. Het creëren van een duurzame context staat hierbij voorop teneinde de financiële middelen zo optimaal mogelijk te kunnen inzetten.

Bij het herstel van de ontwikkelingsrelatie in 2000 kwamen de Surinaamse en Nederlandse regering overeen deze relatie op dezelfde leest te schoeien als bij andere landen. Het toewerken naar een sectorale benadering, donordiversificatie en uiteindelijk begrotingssteun zijn hierbij centrale elementen, zo is afgesproken. Anders dan bij andere landen is op verzoek van Suriname een minder strikte keus van het aantal sectoren gemaakt. In totaal betreft het in Suriname zes sectoren. Daarmee is de introductie van de sectorale benadering een gezamenlijke beslissing van Suriname en Nederland, zoals bij herhaling door beide regeringen sinds 2000 is bevestigd.

De sectorale benadering is geen doel op zich, maar een instrument en werkwijze ter realisatie van duurzame ontwikkelingsresultaten. Het land zelf geeft invulling aan de programma's, waarbij wordt gestreefd naar beleidsmatige coherentie met het MeerjarenOntwikkelingsPlan 2001–2005. Wel is het zo dat de sectorale benadering een inzet en een omslag in het denken vergt, en een prioriteitsstelling vereist. Bovendien wordt een substantieel beroep gedaan op de institutionele capaciteit van het ontvangend land. Bij de introductie van de sectorale benadering is – zoals ook is geschied in andere landen – rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van Suriname. Voorbeelden hiervan zijn dat, vooruitlopend op de implementatie van de sectorale benadering, een aanzienlijk aantal projecten is goedgekeurd; dat een«ondersteuningsfonds» is ingesteld om de beperkte institutionele capaciteit aan te vullen en de Surinaamse regering te assisteren bij de beleidsvorming voor de plannen van de sectorale benadering (€ 1 miljoen); en dat, zoals al genoemd, de mogelijkheid is geboden zes in plaats van de gebruikelijke drie sectoren te kiezen. Ook het gegeven dat de resterende garantiemiddelen in 2001 konden worden aangewend voor een lening zonder additionele voorwaarden illustreren de landenspecifieke aanpak.

Bij sommigen blijkt de perceptie te bestaan dat er te weinig gerealiseerd is sinds het herstel van de bilaterale betrekkingen en dat dit mede te wijten zou zijn aan een te onbuigzame houding van Nederland door een rigide toepassing van de sectorale benadering. Ik gaf hierboven reeds aan dat met de Surinaamse omstandigheden rekening is gehouden. Van Nederlandse zijde is daadwerkelijk getracht de pijnpunten in de overgang naar de sectorale benadering samen met Suriname zo goed mogelijk op te lossen. Dat de perceptie soms anders is betreur ik; onze Ambassade in Paramaribo is al verzocht op dit punt actie te ondernemen.

Er zijn sinds 2000 aanzienlijke bedragen gecommitteerd, niet alleen ten laste van de Verdragsmiddelen, maar eveneens ten laste van de niet-Verdragsmiddelen. In de afgelopen twee jaar is in totaal een bedrag van € 78,3 miljoen aan committeringen aangegaan, alsmede een reservering van € 6 miljoen, tegen € 34,8 miljoen aan uitgaven. De resterende garantiemiddelen (€ 177 miljoen) zijn in 2001 ingezet.

Uit het schenkingsdeel van de Verdragsmiddelen is € 65,9 miljoen gecommitteerd, terwijl de uitgaven € 29,8 miljoen bedroegen. Dit relatief lage bedrag aan uitgaven hangt samen met de introductie van de sectorale benadering en de nadruk die wordt gelegd op het ownership van Suriname. De verwachting is dat de uitgaven vanaf 2003 snel omhoog zullen gaan. Er resteert nog aan niet gecommitteerde ruimte € 169,7 miljoen.

Van het garantiemiddelendeel resteerde in oktober 2000 nog € 177 miljoen. Dit bedrag is in 2001 in zijn geheel ingezet ten behoeve van een laagrentende lening door de NIO aan de Surinaamse regering, hetgeen de Surinaamse regering in staat stelde dure kortlopende leningen af te lossen en de uitgeputte deviezenvoorraad weer naar een aanvaardbaar peil te brengen. Mij valt op dat in de recente discussies over de OS-relatie zelden over de garantiemiddelen wordt gesproken, terwijl zowel de hoogte van het bedrag, de snelheid waarmee het is ingezet als de lichte voorwaarden een enorme steun in de rug van de regering-Venetiaan zijn geweest en in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de macro-economische stabiliteit van Suriname in de eerste periode van de regering-Venetiaan.

De pariteitsmiddelen zijn nog niet gebruikt. Het oorspronkelijke bedrag van € 136,1 miljoen is nog beschikbaar. Over de pariteitsmiddelen is in het Verdrag van 1975 neergelegd dat indien na besteding van de schenkingsmiddelen het Meerjaren-OntwikkelingsPlan (MOP) van Suriname nog niet is gerealiseerd, Nederland bereid is tot een maximum van € 136,1 miljoen het resterend tekort te financieren op basis van strikte pariteit met Surinaamse besparingen.

Naast de Verdragsmiddelen vloeien ten laste van deniet-Verdragsmiddelen eveneens bedragen richting Suriname. Er is € 12,4 miljoen gecommitteerd en € 5 miljoen uitgegeven. Dit betreft activiteiten zoals het Nederlands geschenk ter gelegenheid van 25 jaar onafhankelijkheid (gerechtsgebouw), het overnemen van verplichtingen in het kader van Surinaamse pensioenen, het vrouwenfonds en culturele activiteiten. Tevens is vanaf 2003 een reservering gemaakt van € 6 miljoen voor de bouw van het landsarchief conform de toezegging uit 1996.

De Nederlandse inzet is niet beperkt gebleven tot financiële middelen. Sinds het volledige herstel van de relatie zijn er vele directe contacten geweest tussen Surinaamse en Nederlandse bewindslieden. De minister van Buitenlandse Zaken was tweemaal in Suriname, mijn voorgangster eenmaal, en ook collega's van andere departementen hebben Suriname bezocht. Aan de andere kant verwelkomden wij vele Surinaamse bewindslieden. President Venetiaan is ontvangen door H.M. de Koningin en de vorige Minister-President. Voorts moge ik verwijzen naar een bezoek van een parlementaire delegatie aan Suriname, alsmede een tegenbezoek.

Suriname heeft, naast de vele financiële steun en intensieve politieke contacten, op technisch niveau veelvuldig ondersteuning gehad van gespecialiseerde delegaties. Gelet op de centrale rol die de Ambassade te Paramaribo vervult is de staf sinds eind 2000 uitgebreid met vier uitgezonden en drie lokale medewerkers, die behoudens één allen in de OS sfeer werkzaam zijn.

Niet alleen op het niveau van de centrale overheid is er sprake van geregeld contact, ook de grote gemeenten intensiveren hun betrekkingen met Suriname. Interessant is daarnaast de toename van contacten tussen Nederlandse en Surinaamse NGO's, een fenomeen dat 10 jaar geleden nog nauwelijks bestond. Deze veelheid van relaties met betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld vormt een zich in de praktijk ontwikkelende uitvoering van de samenwerking waarvan de politiek-sociale waarde die van de financiële aspecten wellicht overstijgt.

Ik maak mij zorgen over de duurzame omgevingsfactoren in Suriname. Hervormingen van de publieke sector laten op zich wachten. De macro-economische stabiliteit die in 2001 weer was hersteld is in de loop van 2002 aangetast door een verhoging van de ambtenarensalarissen met 70% zonder dat hier additionele overheidsinkomsten tegenover stonden. Suriname is bovendien afhankelijk van een te klein aantal donoren. Verbreding van de donorbasis en betrokkenheid van de internationale financiële instellingen zoals IMF en Wereldbank zou een bijdrage kunnen leveren aan een versnelde ontwikkeling.

Ik hoop met dit overzicht uw Kamer voldoende te hebben geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met Suriname Ondanks de trage start meen ik dat het programma met Suriname evenwichtig en haalbaar is. Ik ben bereid de flexibele en tegemoetkomende houding van Nederland voort te zetten, zowel in financieel opzicht als in technisch-ondersteunende zin. Suriname heeft zelf het voortouw, in overeenstemming met wat de Surinaamse regering beoogt.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

BIJLAGE 1 Op uitdrukkelijk verzoek van Suriname werden vijf projecten die in 2000 in uitvoering waren voortgezet. Tevens werd afgesproken dat de projectduur zou worden verlengd en dat additioneel zou worden gecommitteerd. Het betreft de projecten Zeedijk Nickerie, Regeling Laag Frequente Aandoeningen (RLA), Drinkwatervoorzienig Paramaribo, het Investeringsfonds (IFONS) en het Fonds Ontwikkeling Binnenland (FOB). De eerste twee projecten zijn reeds begin 2001 verlengd. Voor RLA werd in totaal € 13,4 gecommitteerd voor de periode tot eind september 2003, voor Zeedijk Nickerie € 5,8 miljoen tot 31 december 2002. Voor Drinkwatervoorzienning Paramaribo is eind 2001 een additioneel bedrag van € 5,1 miljoen goedgekeurd tot eind december 2002. In november 2002 werd het FOB verlengd tot juli 2006 en werd een additioneel bedrag van € 5 miljoen gecommitteerd.

De mogelijkheid garantiemiddelen, beschikbaar gesteld in het kader van de overeenkomst betreffende ontwikkelingssamenwerking van 1975, in te zetten ter garandering van nieuwe leningen van Suriname op de internationale kapitaalmarkt werd eveneens besproken. Inmiddels zijn de resterende garantiemiddelen ingezet ter garandering van een lening van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) aan het Surinaamse Ministerie van Financiën. De hoofdsom bedraagt € 137 miljoen. De looptijd van de lening en van de garantie is vastgesteld op tien jaar. Deze lening, die is afgegeven zonder de gebruikelijke voorwaarden, stelt Suriname in staat dure kortlopende leningen af te lossen en de uitgeputte voorraad deviezen op peil te brengen. In augustus jl. verrichtte Suriname de eerste aflossing.

Het scheppen van randvoorwaarden voor een sectorale benadering vereist allereerst een omslag in het denken over ontwikkelingssamenwerking. In januari 2001 is een ambtelijke missie van het ministerie van Planning en Ontwikkelingssamenwerking (PLOS) op eigen verzoek naar Nederland gekomen om zich te oriënteren op onder andere de sectorale benadering. Nederland heeft deze missie inhoudelijk, logistiek en financieel ondersteund. In februari en in september 2001 zijn workshops gehouden in Paramaribo gericht op kennisoverdracht en capaciteitsopbouw op het gebied van macro-economische analyse en institutionele sector- en organisatieanalyse.

Het gebrek aan institutionele capaciteit wordt algemeen als een knelpunt ervaren bij de invoering van de sectorale benadering. Zo ook in Suriname. PLOS heeft dan ook de beschikking gekregen over een Voorbereidingsfonds van € 1 miljoen te gebruiken voor het contracteren van deskundigen die kunnen assisteren bij het op de rails zetten van de sectorale benadering.

Een voorbeeld van het streven naar duurzaamheid is de voorrang die Suriname en Nederland hebben gegeven aan de implementatie van de samenwerking tussen beide ministeries van Financiën teneinde belastingopbrengsten te verhogen en begrotingsbeheer te verbeteren. De kosten van dit project bedragen € 10 miljoen.

Gezien het belang dat Suriname hecht aan snelle en zichtbare resultaten van de herstelde samenwerkingsrelatie werd tijdens het beleidsoverleg van juni 2001 besloten om, vooruitlopend op de realisatie van uitgebreide sectoranalyses en het opstellen van sectorbeleidsplannen, versneld met een aantal activiteiten te beginnen. Met steun van het maatschappelijk middenveld werden eind 2001 zogenaamde «quick sector scans» uitgevoerd in vijf sub-sectoren teneinde activiteiten te identificeren die als voorwaardenscheppend voor de sectorale benadering dan wel anderszins als versterking van een kernactiviteit konden worden beschouwd. De daaruit voortvloeiende activiteiten zijn ondergebracht in het zgn. Startfonds, waarvoor een bedrag van € 22 180 000 is gecommitteerd dat evenredig over de vijf sub-sectoren wordt verdeeld. Het Startfonds heeft een looptijd van twee en een half jaar. Het beheer van het Startfonds sluit zoveel mogelijk aan bij de latere procedures voor programmafinanciering en begrotingssteun. De selectie, goedkeuring, financiële administratie en monitoring van de Startfondsprojecten wordt in het kader van «ownership» een volledige verantwoordelijkheid van de Surinaamse Ministeries van Planning en Ontwikkelingssamenwerking (PLOS), van Financiën (MIFIN) alsmede de uitvoerende vakministeries en in sommige gevallen NGO's. Via de ontvangst van regelmatige rapportages en maandelijkse participatie in de Programma Ondersteuningsgroep (POG) vervult de ambassade een toezichthoudende rol.

Op 7 juni 2001 kwamen Nederland en Suriname overeen om binnen de zes gekozen sectoren versneld met een drietal prioritaire projecten te beginnen die aansluiten bij het MeerjarenOntwikkelingsPlan (MOP) van Suriname en het sectorbeleid. Dit betrof de projecten kadaster, Bureau Openbare Gezondheidszorg (BOG), het Noodprogramma Scholen en Onderwijs Binnenland en co-financiering met de Interamerikaanse Ontwikkelingsbank op het terrein van low income huisvesting. Verder werd ook overeengekomen dat binnen de zes sectoren versneld met een aantal projecten kon worden begonnen indien uit een «quick sector scan» (en deze zijn inmiddels gehouden) voortvloeit dat deze prioritair zijn.

Inmiddels zijn in de zes gekozen sectoren (onderwijs, gezondheidszorg, goed bestuur, milieu, agrarische sector en volkshuisvesting) uiteenlopende vorderingen gemaakt met de sectoranalyses. Voor volkshuisvesting is deze bijna klaar. Bij de agrarische sector is met steun van het ministerie van LNV nu een Plan van Aanpak geformuleerd. In de overige sectoren is er voortgang in de benodigde studies. Deze sectoranalyses zullen moeten uitmonden in een werkprogramma voor de komende jaren en een meerjarige committering van verdragsmiddelen. De verdeling van de resterende verdragsmiddelen over de sectoren zal moeten resulteren uit de sectoranalyses.

Afgezien van de Verdragsmiddelen zijn er diverse andere programma's waar Suriname een beroep op kan doen, zoals HGIS-cultuurfondsen, blokallocatie VenO (€ 136 000), het Programma Kleine Projecten (€ 85 000 in 2002) en de derde Cultuurallocatie (€ 446 032) voor kleinschalige culturele projecten in Nederland en Suriname. Het Centrum Bevordering Import uit Ontwikkelingslanden is opengesteld voor Suriname. Ook vinden regelmatig uitzendingen plaats in het kader van het Programma Uitzending Managers (PUM).

Voorts lopen enige meerjarige projecten ter ondersteuning van het Surinaamse beleid ten aanzien van het tropisch regenwoud. Dit jaar hebben enkele optoppingen en verlengingen plaatsgevonden om een goede aansluiting op het sectorprogramma milieu onder de Verdragsmiddelen veilig te stellen. Suriname is toegevoegd aan de landenlijst voor het nieuwe beurzenprogramma dat in januari 2002 van start is gegaan. Het Nederlandse fellowship programma via de Nuffic is derhalve met ingang van 2002 niet alleen voor NGO kandidaten, maar ook voor Surinaamse overheidsambtenaren opengesteld.

Ter gelegenheid van de viering van 25 jaar staatkundige onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 2000 heeft Nederland een geschenk aangeboden: de restauratie van het voormalig kantongerecht in Paramaribo. De hiermee gemoeide kosten bedragen maximaal € 3,7 miljoen. De Surinaamse regering draagt zelf de verantwoordelijkheid voor de herbouw, het projectmanagement en het beheer. Het project wordt gefinancierd t.l.v. Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) (€ 1,9 miljoen) en van niet-Verdragsmiddelen/ODA (€ 1,8 miljoen).

Tot slot kan melding worden gemaakt van het Landsarchief, het geschenk dat Minister Pronk in 1996 aan Suriname heeft aangeboden na één van de vele branden in Paramaribo waarbij een belangrijk deel van de archieven in vlammen opging. In december 2000 nam Minister Herfkens de draad weer op. Voor de bouw van dit Landsarchief wordt € 6 miljoen gereserveerd. Dit bedrag zal in de komende jaren buiten de Verdragsmiddelen ten laste worden gebracht van Ontwikkelingssamenwerking.

Naar boven