nr. 101
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2001
Onder verwijzing naar de brief van de Griffier van Uw Commissie d.d. 20 oktober
jl. no.2000/83 (bijlge), kan ik U mede namens de minister van Justitie als
volgt informeren.
Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Buitenlandse
Zaken op 2 november 1999 (20 361, nr. 95) heb ik reeds aangegeven
dat de inspanningen van de Nederlandse regering onverkort gericht zijn op
een aanhouding en uitlevering aan Nederland van de heer D. Bouterse indien
hij zich buiten Suriname begeeft. Ik gaf daarbij aan dat alle terzake benodigde
maatregelen zijn en worden genomen. Operationele informatie kan echter in
het belang van een succesvolle opsporing en daadwerkelijke uitlevering niet
worden verstrekt. Mede daarom kan ik het verzoek van de commissie slechts
summier en in algemene bewoordingen beantwoorden.
In het geval van Trinidad en Tobago is geconcludeerd dat een nieuw bilateraal
uitleveringsverdrag nodig is om een mogelijke toevlucht van de heer D. Bouterse
tot dit land te verhinderen; ik verwijs hierbij naar mijn antwoord mede namens
de minister van Justitie op vragen van de Tweede Kamer, ingezonden 24 augustus
1998.
Een ontwerp-uitleveringsverdrag is reeds in april 1998 aan Trinidad en
Tobago voorgelegd; na herhaaldelijk aandringen, o.m. via HMA te Port of Spain,
is 30 november vorig jaar eindelijk een eerste commentaar ontvangen van de
autoriteiten van Trinidad and Tobago.
De autoriteiten van Trinidad en Tobago zal nu bericht worden dat Nederland
van oordeel is dat het gelet op het door Trinidad en Tobago gegeven commentaar
mogelijk zou moeten zijn de onderhandelingen op basis van de voorliggende
tekst af te ronden en dat zij daartoe worden uitgenodigd.
Het bestaan van een verdrag biedt nog geen absolute garantie tot uitlevering.
Afgezien van de juridische aspecten is een besluit tot uitlevering in veel
landen uiteindelijk een politieke beslissing. Om deze besluitvorming waar mogelijk te beïnvloeden worden de buitenlandse autoriteiten
via de Nederlandse autoriteiten regelmatig op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen
in de strafzaak, waarbij wordt aangedrongen op aanhouding en uitlevering van
betrokkene, mocht hij zich op hun grondgebied begeven.
Alle inspanningen ten aanzien van uitleveringsmogelijkheden zijn niet
bij voorbaat beperkt tot het Caraïbisch gebied, maar zijn gericht op
een grotere groep van landen die kunnen gelden als potentiële reisdoelen
van de heer D. Bouterse.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
BIJLAGE
Den Haag, 20 oktober 2000
Aan: – de Minister van Buitenlandse Zaken
– de Minister van Justitie
Namens de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken verzoek ik u om een
nadere stand van zaken omtrent de mogelijkheden om de heer D. Bouterse,
wanneer hij zich buiten het grondgebied van Suriname zou begeven, daadwerkelijk
uitgeleverd te krijgen. Voorts zou de commissie het op prijs stellen een overzicht
te ontvangen van de inspanningen die sedert juli 1998 zijn ondernomen om tot
het sluiten van uitleveringsovereenkomsten met daarvoor in aanmerking komende
landen te komen, waarbij deze niet bij voorbaat tot het Caraïbische gebied
hoeven te worden beperkt.
De griffier van de commissie,
Hommes