A
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR DE JBZ-RAAD
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2009
Op 21 oktober 2009 heeft de Europese Commissie het voorstel voor
een richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende minimumnormen
voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale
bescherming (COM (2009) 554) gepubliceerd.1
Onderhavig voorstel is in de vaste commissie voor de JBZ-Raad van de Eerste
Kamer getoetst aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
De commissie heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en
Protocol 2 bij dit Verdrag betreffende de toepassing van de beginselen van
subsidiariteit en evenredigheid.
In het kader van de toets heeft genoemde Kamercommissie tevens afstemming
gezocht met de Tijdelijke Commissie Subsidiariteitstoets (TCS) van de Tweede
Kamer. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijk voorstel voor een brief aan
de Europese Commissie2 dat ik hierbij graag ter
instemming aan de plenaire vergadering voorleg (zie bijlage).
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De voorzitter van de vaste commissie voor de JBZ-Raad van de Eerste
Kamer,
M. J. M. Kox
BIJLAGE
Conceptbrief aan de Vicevoorzitter van de Europese Commissie
inzake de subsidiariteitstoets het voorstel voor een richtlijn van het Europees
parlement en de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten
voor de verlening of intrekking van internationale bescherming (COM (2009)
554)
Beide Kamers der Staten-Generaal van het Koninkrijk der Nederlanden hebben –
overeenkomstig de door hen vastgestelde procedures – het voorstel voor
een richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende minimumnormen
voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale
bescherming (COM(2009)554) getoetst aan de beginselen van subsidiariteit en
proportionaliteit. Zij hebben daarmee toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag
en Protocol 2 bij dit Verdrag betreffende de toepassing van het subsidiariteits-
en het evenredigheidsbeginsel.
Beide Kamers der Staten-Generaal zijn van oordeel dat in de EU-verdragen
voldoende rechtsgrondslag bestaat voor maatregelen zoals voorgesteld in de
ontwerprichtlijn. Ten aanzien van de subsidiariteit en proportionaliteit van
het voorstel zijn de beide Kamers der Staten-Generaal van oordeel dat er geen
bezwaren zijn gebleken.
De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
P. René H. M. van der Linden
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
Gerdi A. Verbeet