31 858
Intrekking van enige wetten betreffende het waterbeheer, aanpassing van een aantal andere wetten, regeling van het overgangsrecht en aanvulling van de Waterwet, met het oog op de invoering van die wet (Invoeringswet Waterwet)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VERKEER EN WATERSTAAT1

Vastgesteld 29 september 2009

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

Met instemming hebben de leden van de SP-fractie kennisgenomen van de Invoeringswet Waterwet. De bedoeling van de Waterwet was onder meer om een tot dan toe over vele wetten versnipperde regelgeving in één wet samen te brengen en zo tot een aanzienlijke vermindering te komen van de noodzakelijke vergunningen. De leden van de SP-fractie vragen zich na lezing van het voorliggende wetsontwerp wel af of dat in de praktijk ook zo zal blijken te zijn. Er is immers nog steeds sprake van een voor burger en bedrijfsleven weinig overzichtelijk geheel van bevoegde gezagen en vergunnings- en ontheffingsprocedures, aldus de leden van deze fractie. Zij nodigen de regering uit om helder te maken dat er straks substantieel minder vergunningen nodig zullen zijn dan onder de oude wetgeving.

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig voorstel voor de Invoeringswet Waterwet. Deze leden hebben slechts de vraag, in het kader van bijvoorbeeld de deregulering, hoe de regering aankijkt tegen het feit dat een invoeringswet van een dermate grote (papieren) omvang is.

De leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie hebben met instemming kennis van het voornemen van de regering om de Waterwet op de korte termijn in werking te laten treden. De Waterwet kan een belangrijke bijdrage leveren aan een betere kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Tevens kan daarmee een vermindering van administratieve lasten worden bereikt. Wel vragen de leden zich af of het wetsvoorstel voor de invoeringswet ten opzichte van de Waterwet extra gevolgen heeft voor de lastendruk.

Samenwerking in de (afval)waterketen

De onoverzichtelijkheid wordt naar de mening van de leden van de SP-fractie mede veroorzaakt doordat de wet geen verplichting kent tot samenwerking in de afvalwaterketen. Gemeenten en waterschappen moeten wel afspraken maken over samenwerking, maar die kan in de praktijk dus per geval anders uitpakken. Deelt de regering de mening van deze leden dat het niet verplichten tot een bij wet omschreven samenwerking de helderheid en uitvoerbaarheid van de wet niet ten goede komt? Verder willen de leden van de SP-fractie weten of de regering van plan is om in te grijpen waar samenwerkingsgesprekken tot geen of een (te) minimaal resultaat leiden?

Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Waterwet hebben de leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie het belang benadrukt van voldoende wettelijke prikkels voor het verbeteren van de doelmatigheid in de waterketen. Dat dan ook in het wetsvoorstel voor de invoeringswet op dit onderdeel een expliciete taakstelling is opgenomen voor gemeenten en waterschappen (zie art. 3.8 van de Waterwet) heeft in dat licht de steun van deze leden. Wel willen de leden weten of de regering een overgangstermijn wenselijk acht voor het realiseren van de gewenste samenwerking en zo ja, welke. Het wetsvoorstel zet bij samenwerking in de afvalwaterketen – anders dan voor overige taken van waterbeheer – eenduidig in op een zelfstandige beheersvorm. De leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie vragen of de regering kan bevestigen dat bestaande beheersvormen, zoals een gemeenschappelijke regeling in Limburg, een stichting in de regio Amsterdam, een overheidsvennootschap in Friesland en een PPS constructie in Delfland voldoen aan de criteria voor zelfstandig beheer. Heeft een van de genoemde rechtsvormen daarbij de voorkeur van de regering, en zo ja, waarom?

Waterkwaliteit

De leden van de SP-fractie constateren dat ook op het terrein van de waterkwaliteit van de rivieren geen verplichting is opgenomen, waar dat naar de mening van de deze leden wel nodig is. Reeds jaren waarschuwen de waterleidingsbedrijven er voor dat rivieren, waarvan zij het water gebruiken voor de drinkwatervoorziening, bij lage afvoer en/of warme zomers te hoge concentraties vervuiling of thermische belasting kunnen hebben. Dat kan voorkomen worden door bedrijven, die lozen op deze rivieren te verplichten tot een «debietafhankelijk» lozen en in het uiterste geval tot het tijdelijk stopzetten van de lozingen, aldus de leden van deze fractie. Weliswaar staan er verplichtingen in de lozingsvergunningen, maar deze wet laat de mogelijkheid open om af te wijken van deze verplichtingen. De leden van de SP-fractie betreuren dat en willen weten of bij het toch toestaan van riskante lozingen de betrokken waterleidingsbedrijven tevoren zullen worden geconsulteerd en zo ja, hoe zwaar hun argumenten wegen bij de uiteindelijke beslissing.

Vrijstelling verontreinigingsheffing

De leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie stellen vast dat de Commissie-Veerman de beschikbaarheid van zoet water als een van de prioriteiten van het waterbeleid van de 21e eeuw noemt. Tegen die achtergrond nemen de leden met instemming kennis van de vrijstelling van het zoetwaterproject in Terneuzen, waarin overheden en bedrijfsleven samenwerken, van de verontreinigingsheffing. De leden van deze fracties willen weten of de regering de verwachting heeft, dat als gevolg van klimaatverandering meer bedrijven met zoetwaterschaarste geconfronteerd gaan worden. Verder vragen de leden van de fracties van de SGP en de ChristenUnie of de regering een indicatie kan geven van het aantal bedrijven dat in de toekomst voor vrijstelling in aanmerking komt. Hoeveel van die bedrijven lozen op rijkswateren?

Actieplan Rijnoeverstaten

De leden van de SP-fractie verwijzen naar pagina 137 van het Ontwerp Nationaal Waterplan: «Er zijn concrete doelstellingen vastgesteld die in het jaar 2020 bereikt moeten worden. De tussenevaluatie over de eerste jaren van uitvoering tot en met het jaar 2005 heeft aangegeven dat niet alle doelstellingen op schema liggen.» De leden van deze fractie stellen vast dat bij de behandeling van de Waterwet in de Eerste Kamer er door de woordvoerder van de SP-fractie op gewezen is dat blijkens het Ontwerp Nationaal Waterplan (pag. 137) in 2005 het door de Rijnoeverstaten opgestelde actieplan tegen overstromingen niet op schema lag. De leden van de SP-fractie merken op dat de regering de vraag of dat anno 2009 wel het geval is, toen niet heeft kunnen beantwoorden. Daarom herhalen deze leden de vraag of de Rijnoeverstaten inmiddels wel hebben gezorgd voor voldoende waterbergingsgebieden zodat rampen als in de jaren ’90 in ons rivierengebied kunnen worden voorkomen. Verder constateren de leden van de fractie van de SP dat uit recent onderzoek van de Duitse milieubeweging blijkt dat het water van de Rijn soms al te warm is als het Nederland binnenkomt. Vandaar de vraag van deze leden of in het actieplan van de Rijnoeverstaten het aspect van de thermische belasting van de Rijn ook aan de orde komt en welke afspraken en vorderingen daarbij zijn gemaakt.

Ontbreken Coördinatiebepaling

Mede namens de leden van de PvdA-fractie hebben de leden van de fractie van de SP nog een vraag omtrent het ontbreken van een zogenaamde Coördinatiebepaling in de Waterwet en nu ook in de Invoeringswet Waterwet. De leden stellen vast dat in de huidige vigerende Wet op de Waterkering (art.7 lid 5 Wwk) mogelijk wordt gemaakt, dat door de beheerder (doorgaans een waterschap) niet een apart dijk(verleggings)-plan behoeft te worden vastgesteld, indien op het betreffende plan art. 3.33, respectievelijk art. 3.35 nWRO van toepassing is. Art.3.33 nWRO regelt dat de provincie de besluitvorming over deze dijkverlegging en de ruimtelijke consequenties die daarmee annex zijn, zal gaan coördineren, dan wel voor dit ruimtelijke project een provinciaal inpassingplan maakt. Art. 3.35 nWRO regelt dat het rijk de besluitvorming over de dijkverlegging en de ruimtelijke consequenties die daarmee annex zijn zal gaan coördineren dan wel voor dit ruimtelijk project een rijksinpassingsplan wenst te maken. Voordeel daarvan is, zo hadden de leden van de beide fracties begrepen, dat de burger en belanghebbende instanties met slechts één (gecoördineerde) procedure te maken krijgen, hetgeen voor de burger leidt tot één overzichtelijker procedure. Tevens zouden de termijnen gedurende welke de plannen ter inzage moeten liggen, aanmerkelijk worden bekort.

Een met art. 7 lid 5 Wwk vergelijkbare bepaling ontbreekt thans in de nieuwe Waterwet (art. 5.4). Begrijpen deze leden het goed, dat een apart dijk(verleggings)plan voortaan niet meer overbodig is als de provincie (art 3.33) respectievelijk het rijk (art. 3.35) besluit om te gaan coördineren? Lezen deze leden de artikelen 3.33 nWRO en 3.35 nWRO goed, als zij denken dat een dijk(verleggings)plan evenmin overbodig wordt ingeval door rijk of provincie besloten wordt tot een inpassingplan? Mede namens de leden van de PvdA-fractie vragen de leden van de fractie van de SP waarom de regering besloten heeft in de Nota van Wijziging op de Invoeringswet alleen een overgangsregeling tot 19 december as. te creëren. Acht de regering het wenselijk dat te allen tijde een dijk(verleggings)plan door de beheerder moet worden vastgesteld?

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Schouw

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Hester Menninga


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Dupuis (VVD), Slagter-Roukema (SP), Linthorst (PvdA), Schouw (D66), voorzitter, Thissen (GL), Slager (SP), Hendrikx (CDA), Haubrich-Gooskens (PvdA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Benedictus (CDA), Hillen (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), De Vries-Leggedoor (CDA), Janse de Jonge (CDA), Smaling (SP), Koffeman (PvdD), Vac. (PvdA), Vliegenthart (SP), vice-voorzitter) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven