31 855
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van risicojongeren die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risicojongeren)

J
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 maart 2010

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin1 heeft in haar vergadering van 9 februari 2010 gesproken over het voorgehangen ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in verband met de invoering van de verwijsindex risicojongeren (Uitvoeringsbesluit VIR, bijlage bij Kamerstuk 31 855, nr. 56). Naar aanleiding van die bespreking hebben de leden van de fracties van SP, GroenLinks, D66 en de PvdD in aanvulling op vragen die door de fracties van CDA, VVD, PvdA en SP in de Tweede Kamer zijn gesteld nog een aantal vragen over het Uitvoeringsbesluit VIR.

De commissie heeft op 11 februari 2010 een brief gestuurd aan de minister voor Jeugd en Gezin.

De minister heeft op 25 maart 2010 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Sport/Jeugd en Gezin,

Warmolt de Boer

BRIEF AAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Den Haag, 11 februari 2010

In haar vergadering van 9 februari 2010 heeft de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin (VWS/JG) gesproken over het voorgehangen ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in verband met de invoering van de verwijsindex risicojongeren (Uitvoeringsbesluit VIR, bijlage bij Kamerstuk 31 855, nr. 56). Naar aanleiding van die bespreking hebben de leden van de fracties van SP, GroenLinks, D66 en de PvdD in aanvulling op vragen die door de fracties van CDA, VVD, PvdA en SP in de Tweede Kamer zijn gesteld nog een aantal vragen over het Uitvoeringsbesluit VIR.

1

De leden van de Tweede Kamer hebben een groot aantal vragen gesteld, waarvan de beantwoording ook voor de leden van de bovengenoemde Eerste Kamerfracties van belang is. Met name zijn zij geïnteresseerd in de beantwoording van de vragen en opmerkingen zoals die door het CBP zijn gesteld in de brief van 20 oktober 2009 aan de minister voor Jeugd en Gezin (kenmerk: Z2009–00970). Op welke manier heeft de minister uitvoering gegeven aan de door het CBP aangedragen onderwerpen en adviezen?

2

In de algemene maatregel van bestuur worden (categorieën van) instanties aangewezen die bevoegd worden om een jeugdige te melden aan de landelijke VIR, zoals bedoeld in artikel 2b van het wetsvoorstel. Bij wie berust de plicht tot verwijdering van de melding als achteraf blijkt dat de melding ten onrechte was of als het vermelde risico niet langer aanwezig is? Is de minister bereid duidelijker in de nota van toelichting te vermelden hoe de verwijdering plaatsvindt en bij wie de verplichting tot verwijdering berust?

3.

Melding door de politie verloopt getrapt via het bureau jeugdzorg. In de toelichting op de artikelen 1a en 1g wordt vermeld dat de politie hiervoor een zorgformulier kan gebruiken, waarmee ook inhoudelijke informatie gedeeld kan worden. Hoe vindt de terugkoppeling plaats van bureau jeugdzorg naar de politie?

4.

Functionarissen, werkzaam in de jeugd-GGZ zijn meldingsbevoegd (artikel 1b sub b). Zijn zij die werkzaam zijn in de volwassenen-GGZ dat ook? Juist ouders met een psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld schizofrenie) kunnen een daadwerkelijk risico betekenen voor hun kinderen. Behandelaars van een ouder met een psychiatrische stoornis kunnen, als ze meldingsbevoegd zijn, hun zorg over een kind/kinderen signaleren.

5.

In artikel 1c wordt een viertal (categorieën van) instanties uit de gezondheidszorg aangewezen als meldingsbevoegden, te weten verslavingszorg, gehandicaptenzorg, huisartsenzorg en spoedeisende zorg. Is de minister van mening dat waarnemende huisartsen, werkzaam op een huisartsenpost ook tot deze categorie van meldingsbevoegden moeten worden gerekend? Zou eventuele melding aan de VIR beter via de eigen huisarts kunnen lopen?

6.

In de nota van toelichting bij artikel 1c staat vermeld dat de titel huisarts geen beschermde titel is. Dat is onjuist. De titel huisarts is een op grond van artikel 14 Wet BIG door de minister van VWS erkende en beschermde specialistentitel, die uitsluitend mag worden gevoerd door artsen die staan ingeschreven in het hiertoe bestemde register van de HVRC. De aan het woord zijnde leden zien de toelichting op dit punt graag aangepast.

7.

Tot slot hebben de eerdergenoemde leden nog een vraag met betrekking tot de procedure bij verhuizing van een gemelde jeugdige. In de brief van 2 februari 2010 die ingaat op de vraag van de fractie van de SP tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel, staat vermeld dat de meldingsbevoegden, die een actieve melding open hebben staan met betrekking tot de verhuizende jeugdige een «is verhuisd» signaal ontvangen. Dat moet betekenen dat bij de GBA-medewerker(s) bekend is dat een jeugdige in de VIR is opgenomen. Klopt deze conclusie en hoe beoordeelt de minister dat met het oog op bescherming van de privacy van de jeugdige?

De commissie ziet de beantwoording van deze vragen met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin,

Drs. T. M. Slagter-Roukema

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2010

De commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin heeft in haar vergadering van 9 februari jongstleden gesproken over het voorgehangen ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in verband met de invoering van de verwijsindex risicojongeren (Kamerstukken II 2009/10, 31 855, nr. 56). Naar aanleiding van die bespreking hebben de leden van de fracties van SP, GroenLinks, D66 en de PvdD gezamenlijk mij bij brief van 11 februari een aantal vragen gesteld. In deze brief ga ik graag in op deze vragen.

In mijn reactie heb ik de volgorde aangehouden van de brief van 11 februari.

1.

De leden van de bovengenoemde fracties geven aan geïnteresseerd te zijn in mijn reactie op de vragen en opmerkingen die de leden van de Tweede Kamer hebben gesteld (Kamerstukken II 2009/10, 2010D04992). De brief met mijn reactie1 die ik naar de Tweede Kamer heb gestuurd, heb ik daarom als bijlage bijgevoegd. In het bijzonder vragen de leden van de eerdergenoemde fracties op welke wijze uitvoering is gegeven aan de door het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) aangedragen onderwerpen en adviezen. Onder verwijzing naar de betreffende paragraaf in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit en de beantwoording in de brief aan de Tweede Kamer die daar ook op ingaat, licht ik volledigheidshalve hieronder nog één en ander toe.

Meerdere opmerkingen van het Cbp hebben geleid tot aanpassingen. Zo is de omvang van de kring van meldingsbevoegden een voortdurend punt van aandacht geweest naar aanleiding van het advies van het Cbp op het wetsvoorstel. Voor elke aangewezen categorie van instanties en personen is een zorgvuldige afweging gemaakt of deelname aan de verwijsindex noodzakelijk is.

De aanname van het Cbp, dat Antillianencoördinatoren de enige doelgroepencoördinatoren zouden zijn, is onjuist. Afhankelijk van de problematiek in een gemeente kan het bijvoorbeeld gaan om tienermoeders, zwerfjongeren, hangjongeren en aan drank- en drugsverslaafde jongeren, maar ook om jongeren uit bepaalde bevolkingsgroepen waar meer aandacht voor noodzakelijk is. Op deze wijze hebben gemeenten de ruimte om die doelgroepencoördinatoren aan te wijzen die binnen hun gemeente op een bepaald moment aanwezig zijn. Mede naar aanleiding van de opmerking van het Cbp over de meldingen van bureau jeugdzorg op initiatief van de politie is zowel het ontwerpbesluit zelf als de nota van toelichting aangepast. Een melding aan de verwijsindex door de politie is direct tot de politie herleidbaar, als de politie de melding zelf heeft gedaan. Als de melding op initiatief van de politie door bureau jeugdzorg is gedaan, is de melding alleen herleidbaar tot de politie via bureau jeugdzorg, en niet direct in de verwijsindex. De opmerkingen van het Cbp over de concrete taak van meldingsbevoegden bij de hulp, zorg en bijsturing aan de betrokken jeugdige en over de professionaliteit van aangewezen instanties en functionarissen hebben geleid tot een verduidelijking van de toelichting op artikelen 1e en 1h. En hoewel de opmerking van het Cbp over artikel 2j, aanhef onder l, van het wetsvoorstel geen betrekking heeft op het ontwerpbesluit, is er in de nota van toelichting een verhelderende passage aan gewijd. In deze passage wordt nogmaals geëxpliciteerd dat er geen sprake kan zijn van registratie van de etniciteit van de jeugdige. Tenslotte heeft het advies van het Cbp over de verantwoordelijke voor een ander digitaal systeem dan een gemeentelijk signaleringssysteem geleid tot een aanpassing van artikel 1i, van het ontwerpbesluit. In het artikel is nu expliciet geregeld dat de verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor dat andere digitale systeem, zorg dient te dragen voor een zorgvuldige en veilige aansluiting op de verwijsindex.

2.

De leden van de eerdergenoemde fracties vragen bij wie de plicht berust een melding te verwijderen waarvan is gebleken dat deze onterecht is gedaan of wanneer het risico, op basis waarvan deze melding is gedaan, niet meer aanwezig is. Hoewel deze vraag niet direct raakt aan het ontwerpbesluit, zal ik een en ander kort toelichten. Het wetsvoorstel verwijsindex risicojongeren (Kamerstukken I 2009/10, 31 855, nr. A) dat recentelijk door uw Kamer is aangenomen, legt in artikel 2n de genoemde plicht tot verwijdering neer bij de meldingsbevoegde. Artikel 2n impliceert een regelmatige actualisering van de risicotaxatie waaraan de legitimiteit van de melding wordt getoetst. De verantwoordelijkheid van de betrokken professional houdt niet op bij de melding aan de verwijsindex. Met andere woorden, meldingsbevoegdheid brengt dus niet alleen het recht met zich mee een jeugdige te kunnen melden conform artikel 2j, maar ook de plicht een melding te verwijderen, als die niet terecht is gedaan of als het eerder gesignaleerde risico niet meer aanwezig is. Ik zal hierover een opmerking in de nota van toelichting opnemen.

3.

Over de vraag hoe de terugkoppeling van bureau jeugdzorg naar de politie plaats vindt, het volgende. Het ontwerpbesluit maakt betrokkenheid van de politie bij een melding van een jeugdige aan de verwijsindex op twee manieren mogelijk.

Allereerst kan, zoals de leden van de bovengenoemde fracties hebben opgemerkt, bureau jeugdzorg een melding aan de verwijsindex doen op initiatief van de politie. Hiertoe wordt conform bestaande procesafspraken gebruik gemaakt van het zogeheten zorgformulier. Ten tweede kan de politie direct een jeugdige melden aan verwijsindex. Artikel 1g, onder a, van het ontwerpbesluit wijst de regionale politiekorpsen aan als meldingsbevoegde instanties in het domein politie en justitie. Beide wijzen van betrokkenheid sluiten aan bij de bestaande praktijk.

In een aantal aan de proeftuin deelnemende gemeenten zijn de regionale politiekorpsen nauw betrokken en meldt de politie direct aan de verwijsindex. Afstemming van andere meldingsbevoegden die dezelfde jeugdige ook gemeld hebben, geschiedt in deze gevallen direct met de betrokken agent. In het geval dat een melding wordt gedaan door bureau jeugdzorg op initiatief van de politie, geschiedt terugkoppeling in het geheel via bureau jeugdzorg.

4.

Naar aanleiding van de vraag met betrekking tot de meldingsbevoegdheid van professionals die werzaam zijn in de volwassenen-ggz, kan ik u het volgende melden. De volwassen-ggz is in het ontwerpbesluit niet aangewezen. De groep meldingsbevoegden is in het ontwerpbesluit beperkt tot categoriën van instanties en functionarissen die zich beroepsmatig met jeugdigen bezighouden. De volwassen-ggz valt daarbuiten. Dat neemt echter niet weg dat bijvoorbeeld een psychiater, die in het kader van de behandeling van een vader, de overtuiging krijgt dat die vader zijn kinderen mishandelt, geen actie kan ondernemen. Hij kan dan bijvoorbeeld een melding doen aan het AMK, die het geval dan zal onderzoeken.

5.

In antwoord op de vraag of waarnemende huisartsen, werkzaam op een huisartsenpost, ook behoren tot de categorie van meldingsbevoegden die is aangewezen in artikel 1c, eerste lid, onder c, van het ontwerpbesluit, het volgende. In het ontwerpbesluit worden in artikel 1c, eerste lid, de instanties die huisartsenzorg aanbieden aangewezen en in het tweede lid de zelfstandig werkende huisartsen. Hiermee zijn alle huisartsen aangewezen, ook wanneer zij werkzaam zijn op een huisartsenpost. In de nota van toelichting zal ik een verduidelijkende passage opnemen over huisartsenposten.

6.

De leden van de eerdergenoemde fracties merken op dat de titel huisarts een beschermde titel is. Ook de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst heeft mij hierop gewezen. Ik heb het ontwerpbesluit en de nota van toelichting aangepast op dit punt.

7.

Naar aanleiding van mijn brief aan uw Kamer met betrekking tot de procedure bij verhuizing van een gemelde jeugdige (Kamerstukken I 2009/10, 31 855, nr. I), stellen de leden van de bovengenoemde fracties de vraag of het juist is te concluderen dat bij gba-medewerkers in het geval van een verhuizing van de betrokken jeugdige bekend is dat hij aan de verwijsindex is gemeld. Dit is niet het geval. De in mijn brief beschreven processen zijn volledig geautomatiseerd. De enige personen die op de hoogte worden gesteld van de verhuizing van de betrokken jeugdige, zijn de meldingsbevoegden die hem al hebben gemeld en degene die in de nieuwe gemeente is belast met de taak na te gaan of betrokken meldingsbevoegden met elkaar contact hebben opgenomen. Verder gaat de verstrekking van persoonsgegevens door de verwijsindex in het geval van een verhuizing van een gemelde jeugdige niet.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Samenstelling:

Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD), (vice-voorzitter), Rosenthal (VVD), Swenker (VVD), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), Slagter-Roukema (SP), (voorzitter), Linthorst (PvdA), Biermans (VVD), Putters (PvdA), Hamel (PvdA), Engels (D66), Thissen (GL), Goyert (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Laurier (GL), Ten Horn (SP), Meurs (PvdA), Leunissen (CDA), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Yildirim (Fractie-Yildirim), Flierman (CDA) en Benedictus (CDA).

XNoot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 143897.07.

Naar boven