31 780
Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning

K
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2010

Hierbij informeer ik u, overeenkomstig mijn toezegging tijdens de wetsbehandeling Wajong op 24 november jl. in de Eerste Kamer, over de stand van zaken met betrekking tot arbeidstoeleiding vanuit het speciaal onderwijs en de betrokkenheid van werkgevers in deze. Ik stuur deze brief mede namens staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap omdat het verbeteren van de aansluiting tussen het speciaal onderwijs en de arbeidsmarkt een gedeelde verantwoordelijkheid is.

Allereerst geef ik het standpunt van het kabinet rondom de transitie van jongeren met een beperking weer. Vervolgens schets ik de knelpunten, stand van zaken, ontwikkelingen en uitdagingen.

Meer jongeren vanuit speciaal onderwijs aan het werk

Het kabinet vindt het belangrijk dat alle jongeren zich maximaal kunnen voorbereiden op participatie in de maatschappij. Essentiële voorwaarde voor deze participatie is een goede toerusting van deze jongeren in het onderwijs en een passende doorstroom naar de arbeidsmarkt. Jongeren hebben primair een eigen verantwoordelijkheid om te participeren. Een grote groep jongeren, zeker jongeren uit het speciaal onderwijs, lukt dat echter niet op eigen kracht. Deze groep kent een grote diversiteit aan problemen en achtergronden, maar hebben gemeen dat zij allen extra ondersteuning nodig hebben voor een optimale participatie in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.

Het kabinet wil deze jongeren met de juiste zorg via onderwijs naar duurzame en reguliere arbeid leiden. Een directe overgang van school naar de werkgever, zonder tussenkomst van andere partijen is daarbij het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is komt de route via bemiddeling. Pas als dat ook niet lukt komt re-integratie via trajecten in beeld. Hiertoe is een integrale en op preventie gerichte aanpak noodzakelijk. Deze aanpak gaat uit van de activering van de competenties en mogelijkheden van de jongere zelf. De jongere, maar ook ouders en de instanties rond onderwijs, zorg en arbeid zijn medeverantwoordelijk voor het succes hiervan.

De activerende werking van het Nederlandse sociaal zekerheidsstelsel is de afgelopen jaren sterk vergroot en gaat steeds meer uit van de mogelijkheden van mensen. Dit beginsel ligt ook ten grondslag aan de invoering van de WIA, de WWB, de wet WIJ en de werkregeling in de nieuwe Wajong. De inspanningen van de afgelopen paar jaar werpen hun vruchten af:

• Er werken 10 000 meer Wajongers bij reguliere werkgevers dan eind 2006;

• Het plaatsingspercentage van UWV en de Wajong is van 2007 tot nu gestegen van 36% naar 44%;

• Steeds meer scholen in het speciaal onderwijs richten hun onderwijs op een toekomstige arbeidsplek voor hun leerling. De kansen van deze leerlingen op de arbeidsmarkt en op volwaardige participatie in de maatschappij nemen daardoor toe.

Dit zijn goede ontwikkelingen, maar activerende wetgeving binnen de sociale zekerheid alleen is niet voldoende. Er blijven aanvullende acties nodig. Deze worden in het vervolg van deze brief toegelicht.

Aanpak schoolse periode: beter voorbereid de arbeidsmarkt op

Een groot aantal jongeren in het speciaal onderwijs is door hun beperking niet in staat om een regulier diploma te behalen. Veel van hen kunnen met de juiste begeleiding echter wel prima functioneren in een arbeidsorganisatie. In het land zijn al veel goede voorbeelden waarbij scholen hun onderwijs richten op arbeid en zelfstandig functioneren. Door goede relaties met UWV, gemeenten en het bedrijfsleven lukt het deze scholen een groot deel van hun jongeren te plaatsen op de arbeidsmarkt. Dit is van groot belang voor de jongeren zelf, omdat zij volwaardig kunnen functioneren in de maatschappij, maar betekent ook een minder groot beroep op de Wajong.

Bij veel scholen in het speciaal onderwijs staat de op arbeid gerichte leerweg echter nog in de kinderschoenen en wordt nog te weinig gestuurd op opbrengsten. Mede om scholen in het speciaal onderwijs meer op arbeid te richten is het ministerie van OCW het kwaliteitstraject speciaal onderwijs gestart. Dit kwaliteitstraject omvat aangepaste wetgeving en flankerend beleid om scholen te ondersteunen bij een kwaliteitsomslag. Deze kwaliteitsomslag houdt onder andere in dat het onderwijs gestructureerd wordt in drie uitstroomprofielen. Uitstroom naar arbeid, uitstroom naar vervolgonderwijs of het behalen van een diploma, en uitstroom naar dagbesteding. Welk onderwijs voor welke leerling het meest geschikt is wordt vlak na toelating van de leerling vastgesteld en jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld. De leerling krijgt hierdoor het onderwijs dat het best past bij zijn mogelijkheden en de school kan beter sturen op behaalde resultaten.

In het arbeidsmarktgerichte profiel wordt de leerling begeleid naar een plek op de arbeidsmarkt. De leerling werkt aan sociale en communicatieve vaardigheden, volgt praktijklessen en loopt stage. Het onderwijs wordt in dit profiel zo mogelijk afgesloten met certificaten die herkenbaar zijn in de bedrijfstak of eventueel door samenwerking met een mbo-instelling met een mbo-1 diploma. Naast deze bewijzen van behaalde resultaten is het voor veel van de leerlingen belangrijk dat de toekomstige werkgever weet welke ondersteuning de jongere nodig heeft. Dit wordt vastgelegd in het document dat de school aan de leerling meegeeft bij het verlaten van de school.

Ondanks alle voorbereidingen in de schoolse periode en een goede overdracht bij het verlaten van de school, is voor veel van de jongeren de overgang naar de arbeidsmarkt een grote stap. Advies van een partij die ze vertrouwen en die hen ook goed kent kan er toe bijdragen dat ze niet uitvallen. De jongere kan de eerste periode na het verlaten van de school daarom nog een beroep doen op de school. Ook de werkgever kan eventuele vragen stellen aan de school. Voorwaarde hierbij is dat de werkgever de leerling inzicht geeft in de adviesvraag aan de school, en dat de leerling daarmee instemt.

Bovenstaande lijnen worden thans uitgewerkt. Over het wetgevingstraject rond de verbetering van speciaal onderwijs is de Tweede Kamer in juni jl. (TK 2008–2009, 31 497, nr. 12) en op 24 januari 2010 middels de brief «voortgang nieuwe koers passend onderwijs» door staatssecretaris Dijksma geïnformeerd. Het wetsvoorstel zal in de zomer van 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd worden.

Het hierboven beschreven voorstel treedt naar verwachting in 2011 in werking. Daarop wachten is een gemiste kans. Een deel van de scholen in het speciaal onderwijs werkt al gestructureerd aan arbeidstoeleiding, voor een deel van de scholen in het speciaal onderwijs is arbeidstoeleiding nog een relatief nieuw en onbekend terrein. Veel (achtergebleven) scholen zouden baat kunnen hebben bij extra ondersteuning om arbeidstoeleiding en nazorg op een hoger plan te brengen. In opdracht van het ministerie van OCW verzorgt de WECraad ondersteuning en voorlichting aan scholen. Daarnaast zullen in 2010 en 2011 regionale bijeenkomsten worden georganiseerd om scholen verder te informeren over de gewenste omslag. Om de omslag te faciliteren hebben scholen voor speciaal onderwijs al een aantal jaren de mogelijkheid om subsidie aan te vragen bij het Europees Sociaal Fonds (ESF). Subsidies zijn mogelijk voor de activiteiten: arbeidskundig onderzoek, leerlingwerkplaatsen, branchegerichte cursussen en intensieve begeleiding na het verlaten van school. Al deze activiteiten kunnen worden ondersteund door arbeidsmarktgericht netwerken. Ten behoeve van een kwaliteitsimpuls heeft Nederland Brussel voorgesteld om ook professionalisering in het kader van ESF (actie C) subsidiabel te maken. Wanneer Brussel akkoord gaat kunnen scholen voor speciaal onderwijs en praktijkonderwijs subsidie aanvragen voor verdere scholing van docenten op het gebied van arbeidstoeleiding.

Aanpak overgangsfase: direct van school naar werk

Naast het verbeteren van de arbeidsmarktgerichtheid van het speciaal onderwijs, is ook een optimale matching van vraag en aanbod cruciaal voor een succesvolle arbeidsparticipatie. Daarbij dient de vraag van werkgevers als vertrekpunt. Een jongere met een beperking lukt het vaak niet om geheel op eigen kracht de arbeidsmarkt te betreden en passende arbeid te vinden dan wel te behouden. Vaak is het nodig om de jongere te ondersteunen bij dat proces. Om te zorgen voor een goede doorstroom naar de arbeidsmarkt zet het kabinet in op diverse acties. Zo heeft UWV in elke regio een Wajongwerkt-markt georganiseerd en zal dat komend jaar vaker doen. UWV nodigt hiervoor werkgevers, scholen, re-integratiebedrijven en Wajongers uit om met elkaar in contact te komen. De werkgevers zijn aanwezig met concrete vacatures voor Wajongers, maar ook leer- en stageplekken. Voor meer activiteiten die het kabinet inzet op het actief stimuleren van werkgevers bij het in dienst nemen van jongeren met een arbeidsbeperking verwijs ik naar de brief die ik medio 2009 naar de Tweede Kamer heb gestuurd.1

Wajong-netwerken

Voor een jongere die niet op eigen kracht werk kan vinden en behouden is het van wezenlijk belang dat hij ondersteuning krijgt zodat een duurzame baan wel werkelijkheid wordt. Voorkomen moet worden dat de jongere zonder perspectief in een uitkering situatie terecht komt. Zonder goede begeleiding is het risico op een valse start bij het toetreden op de arbeidsmarkt voor deze jongere aanzienlijk. Met de juiste steun en begeleiding kan het vaak wel lukken. Dat stelt zware eisen aan de inzet van professionals die betrokken zijn bij dat proces. De volgende dienstverleners zijn, in wisselende samenstelling, in beeld: de school, UWV, gemeente, jeugdzorg, MEE-organisaties, re-integratiebureaus en werkgevers. In samenwerking moeten en kunnen zij zorgen voor een duurzame plek op de arbeidsmarkt. Hun inzet moet gericht zijn op het aan het werk krijgen en houden van de jongeren.

Dit vergt een aanpak:

• die sluitend is;

• efficiënt is;

• de arbeidsmogelijkheden van de werkgever als uitgangspunt neemt.

Er bestaan momenteel in de regio veel samenwerkingsverbanden of netwerken waarbij betrokken professionals elkaar opzoeken. De zogeheten «Wajong-netwerken» waarin UWV vooral met scholen samenwerkt, richten zich op jongeren die in de laatste fase van het praktijk- of speciaal onderwijs zitten. De diversiteit qua invalshoek, accent en samenstelling per regio is groot. Uit onderzoeken, zoals «Aan het werk»1, blijkt dat de bestaande netwerken nog aanmerkelijk aan effectiviteit kunnen winnen. Om dat te bewerkstelligen steek ik, samen met UWV, OCW en J&G veel energie in het thema vergroting effectiviteit van netwerken. Het afgelopen jaar heb ik vooral gebruikt om de knelpunten en lacunes in kaart te brengen. Daaruit bleek naast de genoemde diversiteit van de bestaande netwerken, dat scholen soms geen aansluiting hebben met netwerk(partijen) en dat betrokken professionals geen gezamenlijke visie en uitgangspunten delen. Met deze uitkomsten ga ik me komende periode richten op het verbeteren van de effectiviteit en kwaliteit van de netwerken.

Inzet experimenten

Jongeren moeten gestimuleerd worden om zo maximaal mogelijk te participeren. Daar waar zij dat niet zelfstandig kunnen worden zij ondersteund. Er moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de jongeren in een uitzichtloze uitkeringssituatie terecht komen. Dat kan alleen als zowel de jongere zelf als zijn omgeving hetzelfde doel nastreven; arbeidsparticipatie. Het stimuleren van een directe samenwerking tussen scholen en werkgevers is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Een aantal instrumenten is in het kader van het werkprogramma als experiment in gang gezet:

• De inzet van een jobcoach kan de overstap voor een jongere van school naar werk vergemakkelijken. Het is de verwachting dat jongeren er baat bij hebben als de jobcoach al tijdens de stageperiode wordt ingezet. De jongere kan de jobcoach dan al in de bestaande, vertrouwde omgeving van de school leren kennen waardoor de kans op een succesvolle stage wordt vergroot. Succesvolle stages leiden vervolgens vaak tot een arbeidsplek bij de werkgever. In de schooljaren 2009/2010 en 2010/2011 wordt hiermee geëxperimenteerd. Per schooljaar kunnen ruim 500 leerlingen aan de pilot deelnemen.

• Vanaf medio 2010 wordt in 4 UWV regio’s geëxperimenteerd met een plaatsingscheque. Bij dit experiment wordt een directe samenwerking tussen de school en werkgevers in regio gestimuleerd. Vso- en praktijkscholen krijgen een bonus van € 500,– als een leerling zonder tussenkomst van een intermediair geplaatst wordt op een arbeidsplek. Wanneer de plaatsing duurzaam blijkt ontvangt de school een tweede bonus van € 500,–. Gedachte hierachter is dat scholen nog verder gemotiveerd worden een arbeidsplek voor de leerling te zoeken en dat zij de leerling na het verlaten van de school begeleiden om de arbeidsplek te behouden.

• Nederland telt zeventien kenniscentra die ieder in een of meer sectoren een brug slaan tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs. De kenniscentra richten hun aandacht niet specifiek op het speciaal onderwijs. Op dit moment wordt een pilot voorbereid waarbij de opgebouwde expertise van de kenniscentra ingezet wordt voor een meer arbeidsmarktgericht voortgezet speciaal onderwijs. De activiteiten zullen bestaan uit: leveren van beroepeninformatie aan vso-scholen en leerlingen, bezien hoe deze leerlingen kunnen worden voorzien van certificaten die herkenbaar zijn in de bedrijfstak, gebruikmaken van erkende leerbedrijven voor stages en bekijken of leerlingen vervolgens een vaste aanstelling kunnen krijgen. In de pilot wordt tevens gekeken of er verdringingseffecten ten aanzien van regulier mbo optreden, en indien dit het geval is, hoe die kunnen worden tegengegaan. De pilot zal in 2010 en 2011 worden uitgevoerd.

Ten slotte

Het is belangrijk te benadrukken dat de aansluiting van onderwijs op arbeidsmarkt alleen maar kan verbeteren als de totale keten van betrokkenen gericht is op maximale participatie van de individuele jongere. Het Kabinet is er dan ook alles aan gelegen vanuit verschillende terreinen gemeenschappelijk beleid in te zetten zodat de jongere naadloos van school naar werk uitstroomt.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Kamerstuk 2008–2009, 31 780, nr. 45 Tweede Kamer.

XNoot
1

KPC Groep (2009). «Aan het werk! Op weg naar meer duurzame arbeidsparticipatie voor Wio-jongeren». ’s-Hertogenbosch.

Naar boven