Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31758 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31758 nr. B |
Vastgesteld 19 februari 2010
Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat het systeem van griffierechten in civiele zaken wil moderniseren. Het verheugt hen dat de regering er blijk van geeft oog te hebben voor de positie van minder draagkrachtigen voor wie de betaling van bijvoorbeeld € 70,00 griffierecht een substantiële drempel kan betekenen om hun recht te halen. In dit verband merken zij nog op dat voor een rechtzoekende die een beroep wil doen op gefinancierde rechtsbijstand, de teller niet stopt bij deze € 70,00. Ook om die reden komt het hen terecht voor dat de overheid bij iedere op dit onderdeel voorgestelde wijziging de eisen van artikel 6 EVRM nauwlettend in de gaten houdt. Niettemin zijn er twee elementen van dit wetsvoorstel die deze leden met enige zorg vervullen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij beoordelen het positief dat met dit wetsvoorstel het griffiestelsel in civiele zaken wordt vereenvoudigd. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De behoefte aan vereenvoudiging van het stelsel voor de griffie van de rechtbank kan worden onderschreven, evenals de wens de gelden tijdig en zonder al te veel rompslomp binnen te kunnen krijgen, zeker nu dit, ten gevolge van afschaffing van het procuraat, vaak minder eenvoudig zal zijn.
Deze leden hebben echter zorg over de toegang tot de rechter voor de minder draagkrachtigen in de samenleving. Ook de Raad van State heeft hierop gewezen. De argumentatie van de minister overtuigt op een aantal punten niet. Daarnaast hebben deze leden nog een aantal andere vragen.
Naar aanleiding van een e-mail van de Koninklijke Beroepsorganisatie d.d. 15 januari 2010, hebben de leden van de commissie nog enkele vragen over tariefsverhoging en het griffierecht voor rechtspersonen.
2. Algemene opmerkingen over het voorstel
Probleemanalyse inning vorderingen
In de memorie van toelichting lezen de leden van de PvdA-fractie dat in een eerder stadium is geprobeerd het probleem van de oninbare vorderingen op te lossen door de Raad voor de Rechtsbijstand hierin een taak te geven. Hiervan is afgezien omdat deze verschuiving neer zou komen op het verplaatsen van deze taak naar een andere «niet logische» partij.1 Wil de keuze die met dit wetsvoorstel wordt gedaan, zeggen dat de minister de processuele consequenties die dit wetsvoorstel verbindt aan het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht, logischer vindt dan een systeem waarin het incassorisico van het griffierecht is gelegen bij de overheid die dit recht heft? Zo ja, kan hij dit toelichten? Wat is de relatie tussen het al dan niet betalen van griffierecht en de vraag of de rechter acht mag slaan op iemands verweer tegen een vordering die tegen hem wordt ingesteld?
In dit verband vragen deze leden zich af of dit systeem het incassorisico niet feitelijk verplaatst naar de raadsman tot wie de rechtzoekende zich heeft gewend? Immers, de advocaat die bijvoorbeeld een ontslagzaak heeft ingenomen, ziet zich met dit systeem voor de keus gesteld zijn cliënt – die nog geen voorschot heeft betaald en die slecht bereikbaar is – op te zadelen met een niet-ontvankelijk verklaarde vordering, of het griffierecht voor te schieten met het risico dat dit bij hem onbetaald blijft. Deze consequentie is bij advocaten die veel bestuursrechtzaken doen bepaald geen onbekend fenomeen. Kan de minister hierop ingaan? Vindt hij die consequentie wel logisch?
Een geheel andere vraag van deze leden in dit verband, betreft de oorzaak van de problematiek die dit onderdeel van het wetsvoorstel probeert aan te pakken. Zou het misschien zo kunnen zijn dat een deel van de problematiek te herleiden valt tot het feit dat de rechtbanken die verantwoordelijk zijn voor de incasso hierbij niets te winnen hebben? Immers, de vruchten van een geslaagde incasso komen niet bij hen terecht, zelfs niet ten dele, maar bij het ministerie van justitie. De rechtbanken zijn niet meer dan een doorgeefluik van wat er – al dan niet – aan griffierechten binnenkomt. Zien deze leden dit juist? Zo ja, waarom is het dan geen optie de problematiek langs een andere weg aan te pakken, namelijk door een positieve prikkel voor de rechtbanken in het systeem in te bouwen?
Een randvoorwaarde bij het opstellen van de nieuwe griffierechtenregeling was dat de overheidsinkomsten uit de heffing van griffierechten op peil zouden blijven. In het wetsvoorstel wordt de last van het gewijzigde griffiestelsel bij de rechtspersonen gelegd teneinde de opbrengst op peil te houden.
Uit het vergelijkend WODC-onderzoek naar griffierechtenstelsels in een aantal landen van de Europese Unie komt naar voren dat Nederland qua hoogte van de griffierechten tot de absolute top van Europa behoort.2 Kan de minister aan de leden van de VVD-fractie aangeven in welk opzicht het WODC-onderzoek uiteindelijk heeft bijgedragen aan de inhoud en strekking van het voorliggende wetsvoorstel, of heeft het WODC-onderzoek – zoals deze leden dit ervaren – weinig of geen invloed gehad op het wetsvoorstel?
De leden van de CDA-fractie willen graag vernemen wat de hoofdlijnen zullen zijn van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in art. 26 van het wetsvoorstel.
Verhouding met griffierecht in bestuurszaken
Bij een tussentijdse herziening van het oude griffierechtstelsel is al namens de leden van de CDA-fractie kritisch gesproken over het systeem van het griffierecht, ook in verhouding tot het vastrecht in bestuurszaken. Dit laatste geeft dan ook aanleiding tot een vraag van deze leden. Kan de minister uiteenzetten hoe het stelsel van dit wetsvoorstel zich thans én na herziening van de competentiegrens verhoudt tot het stelsel van vastrecht in bestuurszaken?
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat de ervaringen met een soortgelijke regeling zijn in het bestuursrecht? Wordt daar door de rechtbanken bijgehouden hoeveel zaken jaarlijks niet-ontvankelijk verklaard worden als gevolg van het niet of niet op tijd betaald hebben van het verschuldigde griffierecht? Wordt ten aanzien van deze zaken bijgehouden om welke processuele belangen het daarbij is gegaan? Zo nee, is de minister bereid hierop een registratie te laten uitzetten, opdat meer inzicht wordt verkregen in de proportionaliteit van dit processuele instrument?
Competentiegrens sector kanton en sector civiel
Verder is het de leden van de CDA-fractie opgevallen, dat de als eerste aangewezen grens voor de waarde van een vordering van € 12 500,00 niet in overeenstemming is met de beoogde grens voor de competentie van de kantonrechter van € 25 000,00. Dat laatste zou logisch zijn, mede met het oog op het kennelijke oogmerk van de verhoging van de competentiegrens van de sector kanton om de sector civiel te ontlasten. Het komt in de praktijk vaak voor dat de vordering die boven de competentiegrens van de kantonrechter ligt, verlaagd wordt tot net daar onder, mede ter besparing van het griffierecht én het hogere salaris voor de verplichte rechtsbijstand bij de sector civiel.
Het recht om in drie instanties een zaak te laten beoordelen is een wezenlijk element van onze rechtspleging. Vaststaat dat dit bepaald geen overbodige luxe is. Het gerechtshof komt regelmatig tot een ander oordeel dan de rechter in eerste aanleg. De leden van de SP-fractie zien niet in waarom ten aanzien van het instellen van hoger beroep wel een sturende werking van het griffierecht wordt voorgestaan, terwijl de minister verder hiervan niets wil weten. Zie bijvoorbeeld zijn reactie op vragen over het stelsel in Denemarken, etc. Ook toegang tot de Hoge Raad wanneer een rechtsvraag in het geding is, dient niet bestraft te worden met een hoger griffierecht. Voor zover de minister van oordeel is dat nodeloos procederen moet worden ontmoedigd, vragen deze leden de minister of een verlofstelsel, zoals dat reeds bestaat voor hoger beroep in het strafrecht, of zoals dat in voorbereiding is bij de Hoge Raad, niet een juister middel is? Dat treft immers arm en rijk gelijkelijk, terwijl verhoging van het griffierecht voor on- of minvermogenden uitsluitend de minst bedeelden in de samenleving treft. Deze leden willen graag een antwoord op de verschillende onderdelen van deze vraag.
Daarnaast is de bezuiniging op de rechtsbijstand een feit. De leden van de SP-fractie zien op deze manier de toegang tot de rechter afbrokkelen. Ook de Raad van State heeft gewezen op strijdigheid met art. 6 EVRM. Deze leden willen graag van de minister horen waarom ook hier de stijgende kosten van de rechtspraak worden afgewenteld op degenen die deze het minst kunnen dragen. Heeft de minister overwogen om de griffierechten progressiever te maken? De hoogste categorie is immers nog een peulenschil als er over tonnen of meer wordt geprocedeerd, terwijl anderzijds een ieder nog steeds gedwongen wordt om zich tot de rechter te wenden voor een echtscheiding. Door invoering van de administratieve scheiding, om te beginnen voor mensen zonder kinderen en zonder financiële of andere problemen, kan ook op de kosten van de rechtspraak bezuinigd worden. Hoe denkt de minister hierover?
Wanneer gedurende de procedure de eis verhoogd wordt en als gevolg daarvan een andere categorie griffierechten van toepassing wordt, zal de verweerder vervolgens dienen bij te betalen. Wanneer nu de rechter de vordering toewijst op het oorspronkelijk gevorderde lagere bedrag, kan de gedaagde dan het meerdere aan griffierechten dat hij heeft moeten betalen vanwege de verhoogde vordering gerestitueerd krijgen, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Wanneer de rechter de vordering toewijst op het oorspronkelijk gevorderde lagere bedrag en hij de gedaagde in de kosten van het geding veroordeelt, moet de gedaagde dan de verhoogde griffierechten betalen?1
Indien in een verzoekschrift-procedure de belanghebbende niet tijdig het griffierecht heeft betaald (het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kent in de verzoekschrift procedure de term «verweerder» niet meer) dan vindt de zitting gewoon doorgang; alleen wordt het verweerschrift dan niet bij de beslissing betrokken. Art. 282 Rv bepaalt dat iedere belanghebbende tot de aanvang van de behandeling, of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling een verweerschrift kan indienen. Hoe verhouden de artt. 282 Rv en het voorgestelde 282a Rv zich tot elkaar, zo vragen de leden van de SP-fractie? Moet de belanghebbende dan eerst even bij de griffie langs en ter zitting een reçuutje van de griffier overleggen voordat hij zijn verweerschrift mag overhandigen? Het komt met name in de familiepraktijk vaak voor dat de andere echtgenoot zich pas op het laatste moment tot een advocaat wendt als zijn wederhelft een echtscheiding aanhangig heeft gemaakt. De advocaat maakt snel een verweerschrift en maakt het griffierecht over. De griffier heeft echter nog niet kunnen registreren of het geld binnen is. Wat moet de rechter doen? Ter zitting naar de griffie bellen om te weten of hij het verweerschrift mag lezen? Art. 821 Rv bepaalt dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een echtscheidingsprocedure niet later aanvangt dan in de derde week volgende op die waarin de voorlopige voorziening is gevraagd. De raadsman van de andere echtgenoot zal halsbrekende toeren moeten uithalen om te zorgen dat zijn cliënt op tijd betaalt en op tijd gegevens aanlevert voor een behoorlijke verdediging.
Art. 282a Rv bepaalt in lid 6 dat een en ander niet van toepassing is voor de procedure bij de voorzieningenrechter. Onder voorzieningenrechter wordt in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verstaan de kort geding rechter, niet de familierechter die een voorlopige voorziening behandelt. De leden van de SP-fractie zien hier in de praktijk problemen opdoemen die niet in het belang van een soepel verlopende, minder formele verzoekschriftprocedure zijn. Ook in het kader van verzoeken tot het treffen van kinderbeschermingsmaatregelen zien deze leden hier problemen opdoemen, samenhangend met de aard van deze procedures. Is de minister het met ons eens? Of is het de bedoeling dat de rechter zich in al deze zaken beroept op lid 4, en dus het vereiste van het betaald hebben van het griffierecht buiten toepassing laat?
Gevolgen van de inning van het griffierecht aan het begin van de procedure
De leden van de PvdA-fractie vinden de introductie van de incasso aan het begin van de procedure, met de daaraan verbonden processuele consequenties (artt. 127a, 128 en 282a Rv), een element van zorg. De zorg van deze leden wordt versterkt door de motivering voor de maatregel, namelijk het grote aantal gevallen waarin het griffierecht onbetaald blijft. Dat argument onderstreept immers de omvang van de problematiek, niet alleen vanuit het perspectief van de overheid, maar ook vanuit dat van de rechtzoekende burger.
Kan de minister nog eens ingaan op de consequenties van het beoogde systeem, zowel voor de eisende partij die het griffierecht niet tijdig betaalt, als voor degene die als gedaagde of verweerder in een rechtsgeding wordt betrokken en die nalatig is in de betaling (art. 282a Rv)? Kan hij in zijn antwoord tevens onderscheid maken naar gelang het een zaak betreft die aanhangig wordt gemaakt met een dagvaarding dan wel een verzoekschrift?
Kan de eisende partij, nadat de gedaagde van instantie is ontslagen (art. 127a Rv), dan wel nadat hijzelf niet ontvankelijk is verklaard in zijn vordering (art. 219a Rv), dezelfde vordering opnieuw instellen? Zo ja, wordt een eventuele verjaringstermijn door de eerste poging gestuit?
Is een beslissing op verzoekschrift waarin geen acht is geslagen op de schriftelijk ingebrachte verweren, een beslissing op tegenspraak of op verstek? Waarom is ervoor gekozen geen voorziening open te stellen tegen de beslissing van de rechter op grond van het tweede, derde en vierde lid van deze bepaling? Is de minister niet beducht voor misbruik van procesrecht door een gewiekstere en/of financieel sterkere procespartij door deze nieuwe optie om een uitspraak zonder tegenspraak te krijgen? Is hij, anderzijds, niet beducht voor een toename van procedures, doordat degene die om die reden «buiten spel» wordt gezet de gang naar de rechter alsnog of opnieuw zal willen maken?
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de griffierechten vóór aanvang van de procedure betaald dienen te worden. De leden van de VVD-fractie beoordelen dit positief, zeker gezien het feit dat er bijvoorbeeld over 2008 nog € 12 miljoen aan onbetaalde griffierechten open staat.
Bij de spoedeisende procedure in kort geding (art. 254 Rv) en de procedure tot beslagverlof (art. 700 Rv), is volgens het wetsvoorstel betaling vooraf niet vereist. Wanneer gedurende de procedure de vordering verhoogd wordt en als gevolg daarvan een andere categorie griffierechten van toepassing wordt, volgt een verhoging van de griffierechten. De procedure wordt echter voortgezet ook al zijn de verhoogde griffierechten (nog) niet betaald. Kortom, er volgen geen processuele consequenties bij niet betaling van het verhoogde griffierecht.1
Vreest de minister niet dat dit een opening biedt dat de griffierechten alsnog niet volledig betaald worden (zie de huidige praktijk)? Vreest de minister niet tevens dat deze mogelijkheid een «achterdeur» biedt om bij aanvang van de procedure – althans tijdelijk – onder hoge(re) griffierechten uit te komen?
Griffierecht voor geringe vorderingen
Uit het wetsvoorstel blijkt dat er wat betreft griffierechten, in geval van een kantongerechtprocedure, een onderscheid wordt gemaakt tussen vorderingen tot € 500,00 en vorderingen tussen € 500,00 en € 5 000,00. De leden van de VVD-fractie constateren dat vorderingen van deze omvang aanvangen met een «gewone» dagvaardingsprocedure. Bij herhaling hebben deze leden aangedrongen op een vlotte, eenvoudige procedure voor het innen van geringe vorderingen, een zogenoemde «small claims procedure». Heeft de minister bij het opstellen van het wetsvoorstel voor een nieuw griffiestelsel in zijn overwegingen betrokken dat een vlotte, eenvoudige procedure voor het innen van geringe vorderingen met een bijbehorend laag griffierecht wenselijk is, zeker gezien de Europese verordening voor geringe vorderingen?1 Zo nee, kunnen deze leden nog iets van de minister op dit punt verwachten? Overigens zouden deze leden graag van de minister vernemen welk tarief wordt gehanteerd voor de schriftelijke Europese procedure voor geringe vorderingen.
6. Doeltreffendheid en neveneffecten
In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat het Nederlandse griffiestelsel uitgaat van de grondslag dat door de rechtspraak een dienst wordt verleend aan de samenleving en het derhalve redelijk is dat griffierechten worden toegevoegd aan de algemene middelen.2 Een van de randvoorwaarden bij het opstellen van het wetsvoorstel tot wijziging van het griffiestelsel was dat de overheidsinkomsten aan griffierechten op peil dienden te blijven met de kosten van de rechtspraak. De kosten van de rechtspraak, exclusief de Hoge Raad, bedragen volgens de begroting van de Raad voor de Rechtspraak in 2010 circa € 975 miljoen. De bijdrage van het ministerie van Justitie voor de rechtspraak stijgt van € 907 miljoen in 2009, naar € 913 miljoen in 2010. Een stijging derhalve van€ 6 miljoen (circa 0,7 %). De geschatte opbrengst aan griffierechten in 2010 is begroot op circa € 194 miljoen (in 2009 circa € 181 miljoen). Een toename aan opbrengst derhalve van € 13 miljoen (ca. 7,0%). Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag komt deze verhoogde opbrengst tot stand door een generieke verhoging van de griffierechten met 5,0% en de indexering van de tarieven per 1januari 2010 met 1,72%.3
Van de toename aan opbrengst van griffierechten vloeit € 6 miljoen toe aan de gerechten, de overige € 7 miljoen vloeit in de algemene middelen. Er wordt derhalve meer dan voldaan aan de randvoorwaarde dat de overheidsinkomsten aan griffierechten op peil dienen te blijven met de kosten van de rechtspraak. Er is zelfs een overschot aan inkomsten begroot van € 7 miljoen.
In de komende jaren tot 2013/2014 is een toename van het aantal zaken voorzien als gevolg van onder andere de economische situatie. Kan de minister aangeven, zo vragen de leden van de VVD-fractie, waarom hij deze extra opbrengst aan griffiekosten à € 7 miljoen niet ten bate van de gerechten laat komen nu de werklast van de gerechten naar verwachting de eerste jaren zal toenemen en de Raad voor de Rechtspraak blijkens de begroting in 2010 voorziet dat het personeelsbestand zal moeten worden afgebouwd omdat de financiering van de personeelskosten moeilijk gaat worden.4 Met de extra opbrengst aan griffierechten zouden tevens de doorlooptijden verminderd kunnen worden, althans een stijging daarvan kunnen worden tegen gegaan. Deze leden ontvangen graag een toelichting van de minister.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders heeft bij email van 15 januari 2010 de commissie erop geattendeerd, dat in met name kleinere zaken de facto sprake is van een aanzienlijke verhoging van het griffierecht. Als voorbeeld wordt genoemd een huurachterstand van € 800,00, waarbij in een incassozaak thans een griffierecht wordt geheven van € 153,00 en dit zal worden verhoogd naar € 280,00; een verhoging van meer dan 80%. Bij een geldvordering van € 1 800,00 gaat het griffierecht van € 201,00 naar € 280,00; een verhoging van 40%. De leden van de commissie vragen zich af of deze ongewenste praktische gevolgen de bedoeling zijn? De leden van de VVD-fractie merken op dat het overgrote deel van de procedures bij de kantonrechter vorderingen betreft tussen de € 500 en € 5000. Deze leden vragen zich af wat deze aanmerkelijke tariefsverhoging betekent voor de in artikel 6 EVRM gewaarborgde toegang tot de rechter?
Verhoging griffierecht rechtspersonen
De commissie heeft enkele nadere vragen met betrekking tot de verhoging van het griffierecht voor rechtspersonen en de doorwerking van die maatregel voor mensen in problematische schuldsituaties. Uit cijfers van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders blijkt dat meer dan 90% van de bij de kantonrechter aangebrachte incassozaken verstekzaken zijn. De Kantonrechter wijst de vordering vervolgens toe, waarna de schuldeiser – de bank, het telecommunicatiebedrijf, de energieleverancier – het ingevolge dit wetsvoorstel fors verhoogde griffierecht kan verhalen op de schuldenaar. Op zichzelf kan dan de rechtvaardiging daarvoor gelegen zijn in de omstandigheid dat niet betaald is door de particulier. Evenzeer is echter de praktijk, zo weten de leden van de commissie, dat doorgaans wel al een betalingsregeling is getroffen, doch dat de schuldeiser een executoriale titel wenst te verkrijgen als stok achter de deur. Het gevolg is dat een deel van de rekening van de beoogde vereenvoudiging toch, zij het indirect, terechtkomt bij de categorie die het wetsvoorstel juist wil ontzien. De leden van de commissie vragen zich af of de minister het effect onderkent, dat de schuldeiser het verhoogde griffierecht zal verhalen op de schuldenaar? De vraag van de leden van de commissie is, of in het geval van een verstekvonnis bij een gedaagde natuurlijk persoon – mede vanwege de geringere werkzaamheden voor het gerecht – niet volstaan zou kunnen worden met heffing van het griffierecht bij de schuldeiser van dat wat geldt voor een natuurlijk persoon? Deelt de regering de opvatting van de leden van de PvdA-fractie dat de hierboven geschetste doorwerking problematisch is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet de regering mogelijkheden dit te mitigeren? De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat deze categorie-indeling betekent voor de kleine ondernemer die zich met hogere kosten geconfronteerd ziet? Deze leden vragen zich tevens af of de minister bij het opstellen van de categorie-indeling voor procedures bij de kantonrechter, de positie van de kleine ondernemer in zijn overwegingen heeft betrokken?
De leden van de commissie zien met belangstelling uit naar de antwoorden van de regering.
Samenstelling:
Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) (vice-voorzitter), Doek (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), De Vries (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20092010-31758-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.