H
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2009
Tijdens de plenaire behandeling op 10 november jl. van het wetsvoorstel
voor een Dienstenwet heb ik toegezegd uw Kamer gelijktijdig met de Tweede
Kamer schriftelijk te zullen informeren over de relatie tussen de Winkeltijdenwet,
het Europese recht en de dienstenrichtlijn.
Daartoe treft u bijgesloten de tekst aan, die ik heden ook aan de Tweede
Kamer verzend ten behoeve van de schriftelijke beantwoording van vragen gesteld
tijdens de eerste termijn van de Tweede Kamer over de Winkeltijdenwet op 27 oktober
jl. Het vervolg van de behandeling van dit laatstgenoemde wetsvoorstel vindt,
afhankelijk van de agenda van de Tweede Kamer, plaats in een van de volgende
weken.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven,
Verschillende leden van de Tweede Kamer vroegen of het wetsvoorstel getoetst
is aan de Europese regels.
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet is, evenals de huidige
Winkeltijdenwet, getoetst aan de verenigbaarheid met het Europese recht, in
het bijzonder aan de beginselen van de interne markt.
Winkels zijn volgens de Winkeltijdenwet voor het publiek toegankelijke
besloten ruimten, waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht.
Dergelijke regels worden volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie
aangemerkt als zogeheten «verkoopmodaliteiten». Verkoopmodaliteiten
zijn voorschriften die de verkoop van goederen reguleren en geen eisen stellen
aan de goederen zelf.
Volgens het arrest Keck/Mithouard vormen verkoopmodaliteiten geen belemmering
voor de handel tussen de lidstaten en zijn deze voorschriften verenigbaar
met de beginselen van de interne markt mits:
a. deze voorschriften zonder onderscheid van toepassing zijn op alle marktpartijen
die in de desbetreffende lidstaat actief zijn;
b. het juridische en feitelijke effect van de voorschriften gelijk is
op zowel de verkoop van goederen uit de lidstaat zelf, als op de verkoop van
goederen uit andere lidstaten.
Zowel de huidige Winkeltijdenwet als het voorliggende wetsvoorstel voldoet
aan deze voorwaarden. Deze zijn namelijk zonder onderscheid van toepassing
op een ieder die in Nederland een winkel opent en exploiteert. Ook hebben
de huidige Winkeltijdenwet en het wetsvoorstel geen verschil in juridisch
of feitelijk effect op de verkoop van Nederlandse of buitenlandse goederen
in winkels gevestigd in Nederland. Daarmee wordt voldaan aan de eisen uit
de Europese jurisprudentie over winkeltijdenwetgeving. Zie in dit verband
ook het arrest ’t Heukske.
De Winkeltijdenwet en het wetsvoorstel zijn ook langs de Dienstenrichtlijn
gelegd. Nu de Winkeltijdenwet regels stelt over de verkoop van goederen, ligt
het zwaartepunt van de regulering bij goederen. In zo’n geval moet overeenkomstig
Europese jurisprudentie de verenigbaarheid van dergelijke wettelijke voorschriften
beoordeeld worden onder het vrije verkeer van goederen en niet onder het vrije
verkeer van diensten. Het begrip «dienst» zoals opgenomen in de
dienstenrichtlijn verwijst naar het begrip dienst zoals gedefinieerd door
artikel 50 van het EG-verdrag en moet dus ook conform deze verdragsbepaling
worden uitgelegd. De letterlijke tekst van de verdragsbepaling luidt als volgt: «In
de zin van het Verdrag worden als diensten beschouwd de dienstverrichtingen
welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende
het vrije verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze dienstverrichtingen
niet van toepassing zijn.»
De Dienstenrichtlijn is niet relevant voor de Winkeltijdenwet, omdat de
regels van de Winkeltijdenwet moeten worden beoordeeld onder het vrij verkeer
van goederen. De Winkeltijdenwet stelt immers alleen maar regels voor de openingstijden
van voor het publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin goederen aan particulieren
plegen te worden verkocht. Vergelijkbare regels inzake tijden en dagen zijn
ook in de Winkeltijdenwet opgenomen voor situaties waar in het kader van de
uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop worden
aangeboden aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren. De Winkeltijdenwet
bevat geen andere regels en heeft dus alleen betrekking op de dagen en tijdstippen
waarop verkoop van goederen aan particulieren kan plaatsvinden. Op basis van
het reeds aangehaalde arrest Keck/Mithouard kan worden vastgesteld
dat de Winkeltijdenwet en het voorliggende wetsvoorstel verenigbaar zijn met
het Europese recht.