31 560
Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen, Slob en Van der Burg tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Leegstandwet, en enige andere wetten in verband met het verder terugdringen van kraken en leegstand (Wet kraken en leegstand)

D
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE EN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 februari 2010

In het voorlopig verslag dat de vaste commissies voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie en voor Justitie over het initiatiefwetsvoorstel Kraken en leegstand van de leden van de Tweede Kamer Ten Hoopen, Slob en Van der Burg hebben uitgebracht, stelden de leden van de fracties van de SP en het CDA ook enkele vragen aan de regering. Graag beantwoorden wij deze vragen in het onderstaande.

De leden van de SP-fractie vroegen ons of krakers van bestaande panden al strafbaar worden als zij na de datum van inwerkingtreding in het pand blijven vertoeven, of dat zij vanaf die datum pas strafbaar worden als de rechthebbende van hen vordert dat zij zich verwijderen en zij deze vordering naast zich neerleggen. Graag beantwoorden wij deze vraag als volgt.

De in het initiatiefwetsvoorstel voorgestelde strafbepaling stelt het «wederrechtelijk vertoeven» in een leegstand pand strafbaar. Van die strafbepaling is geen bestanddeel dat de kraker zich niet op vordering van de rechthebbende heeft verwijderd. Dat bestanddeel is, zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij het initiatiefwetsvoorstel, om bewijsrechtelijke redenen geschrapt. Het advies van het College van procureurs-generaal waarop deze leden wezen had betrekking op de eerste versie van het initiatiefwetsvoorstel waarin dat bestanddeel nog in de strafbepaling was opgenomen. Het is naar onze mening niet in strijd met het legaliteitsbeginsel en het verbod op terugwerkende kracht om «wederrechtelijk vertoeven» strafbaar te stellen. Dit is ook op andere terreinen – bijvoorbeeld het in voorraad hebben van verboden waar – gebruikelijk. Ook dan wordt niet de eis gesteld dat de voorraad pas na de datum van inwerkingtreding is ingeslagen.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar onze opvatting over hun stelling dat op basis van het initiatiefwetsvoorstel het mogelijk wordt gemaakt om een inbreuk te maken op het huisrecht van krakers op grond van «een voldoende kenbare en voorzienbare in de wet omschreven bevoegdheid».

De stelling van deze leden lijkt ons juist. Uit het door deze leden aangehaalde arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat thans geen wettelijke bepalingen voorhanden zijn waaruit voldoende kenbaar en voorzienbaar voortvloeit dat het huisrecht van krakers door ontruiming kan worden beperkt. Het initiatiefwetsvoorstel voorziet in een bepaling waaruit de bevoegdheid om tot ontruiming over te gaan voldoende kenbaar en voorzienbaar kan worden afgeleid.

Volgens de leden van de SP-fractie lijkt het zonder voorafgaand rechterlijk verlof beperken van het huisrecht door een strafvorderlijke ontruiming in strijd met de Grondwet en met artikel 1 van het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Zij vroegen hoe wij daarover denken. Daarop kunnen wij het volgende antwoorden.

Wij zijn van mening dat van strijd met de Grondwet geen sprake is. Uit de Grondwet vloeit niet voort dat het huisrecht alleen met voorafgaand rechterlijk verlof zou kunnen worden beperkt. In artikel 1 van het verdrag, waarop deze leden wezen, wordt het recht van alle volkeren op «self-determination» erkend. «By virtue of that right they freely determine their political status and freely pursue their economic, social and cultural development», zo bepaalt dat artikel vervolgens. Een uitleg van deze verdragsbepaling van de strekking dat krakers die wederrechtelijk in een leegstaand pand van een ander vertoeven, daaruit niet zonder rechterlijk verlof kunnen worden verwijderd, ligt in onze ogen niet voor de hand.

De leden van de CDA-fractie merken op dat velen (G-4, VNG, Aedes, burgemeesters en veel wethouders) erop wijzen dat met dit voorstel de leestand wel eens zou kunnen toenemen. Ook de Raad van State geeft in zijn advies (p. 6/7) aan dat het voorstel wel eens zou kunnen leiden tot meer leegstand. Naar aanleiding hiervan verzoeken de leden van de CDA-fractie de regering in te gaan op de vraag of de door VNG, G4 en prof. Hugo Priemus voorgestelde instrumenten ter voorkoming van leegstand voorwerp van serieuze overweging zijn.

Wij stellen in ons antwoord hierop voorop dat het, gelet op de positie die de regering bij de behandeling van initiatiefwetsvoorstellen inneemt, niet voor de hand ligt dat de regering treedt in de keuzes die in het initiatiefwetsvoorstel worden gemaakt. Tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer is aangegeven dat in het wetsvoorstel instrumenten zitten waarmee gemeenten de gelegenheid krijgen leegstand te bestrijden. Op lokaal niveau moet leegstand aangepakt worden. De bestaande instrumenten in de Huisvestingswet (melden en vorderen van leegstaande woonruimte) en Leegstandswet (tijdelijke verhuur van woonruimten) richten zich op woningen. Voor winkels en kantoren zijn minder instrumenten voor handen en het is daarom goed dat het wetsvoorstel daar nu in voorziet. Daarnaast zal de toepassing van de reeds bestaande instrumenten uit de Huisvestingswet en de Leegstandswet worden bevorderd door samenwerking met o.a. de VNG.

De in het initiatiefwetsvoorstel voorgestelde instrumenten die op de Leegstandswet en de Huisvestingswet betrekking hebben – melding leegstand, overleg en eventueel voordracht van een huurder door de gemeente, in combinatie met dwangsommen op grond van Gemeentewet en Algemene wet bestuursrecht – vormen een aanvulling op het bestaande instrumentarium en zijn praktisch toepasbaar. De resultaten van deze instrumenten zullen, indien het initiatiefwetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden gevolgd. Te zijner tijd kan worden bezien of eventuele bijstelling van het instrumentarium nodig en mogelijk is.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven