31 241
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering inzake de regeling van onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit (verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken)

E
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 29 oktober 2009

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de SP-fractie over de reikwijdte van het begrip «celmateriaal» in het voorgestelde artikel 151e van het Wetboek van Strafvordering (Sv), antwoord ik het volgende.

Gebleken is dat de ernstige besmettelijke ziekten, die bij algemene maatregel van bestuur op basis van het eerste lid van artikel 151e Sv zullen worden aangewezen, te weten HIV, hepatitis B en hepatitis C, slechts zijn aan te tonen in bloed. Om die reden is in artikel 151, derde lid, Sv erin voorzien dat van de verdachte of derde bloed wordt afgenomen, tenzij aannemelijk is dat afname van bloed om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is. In dat geval zal, indien deze ziekten ook met behulp van ander celmateriaal kan worden aangetoond, ander celmateriaal, dat geschikt is voor het onderzoek, worden afgenomen. Zoals deze leden goed uit de memorie van antwoord hebben afgeleid, kan het begrip «celmateriaal» ruim worden geïnterpreteerd. Onder de term «celmateriaal» kan, zoals deze leden zich afvragen, ook ander lichaamsmateriaal dan bloed, zoals plasma, serum en urine, worden begrepen. Ook sluit het hanteren van deze term niet uit dat onderzoek plaatsvindt in het deel van het afgenomen lichaamsmateriaal dat geen cellen bevat. Om te beschikken over celvrij lichaamsmateriaal is het echter altijd noodzakelijk dat lichaamsmateriaal wordt afgenomen waarin zowel cellen als celvrij materiaal aanwezig zijn. Het begrip «celmateriaal» omvat beide zaken en dient dus ook in dit opzicht ruim geïnterpreteerd te worden.

Ik hoop u met voorgaande voldoende te hebben ingelicht. Indien u hierin aanleiding ziet voor het uitbrengen van een eindverslag, spreek ik de hoop uit op een spoedige plenaire gedachtewisseling met u over het onderhavige wetsvoorstel.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven