31 117
Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio’s)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN1

Vastgesteld 13 oktober 2009

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s (Wvr). Het wetsvoorstel heeft als centraal doel de rampenbestrijding en de crisisbeheersing te verbeteren. Hoewel veiligheid bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid is, zijn veel gemeenten te klein om alleen een ramp of een crisis te bestrijden. Door brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, de rampenbestrijding en crisisbeheersing, en de politie op regionaal niveau bij elkaar te brengen wordt niet alleen de slagkracht vergroot maar wordt ook eenheid, eenduidigheid en eenvoud in de aanpak bereikt, zo wordt gesteld in de memorie van toelichting. Een en ander wordt geregeld door het instellen van een gemeenschappelijke regeling waaraan de uitvoering van brandweertaken en taken in het kader van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen worden opgedragen. Het regionale bestuur coördineert bij de bestrijding van rampen en de beheersing van de crisis door zowel afstemming tussen de deelnemende gemeenten binnen de veiligheidsregio’s als met partners daarbuiten te organiseren en faciliteren. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt daarvoor een organisatie voor Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) in. Aangezien de veiligheidsregio dezelfde schaal heeft als de politieregio maakt dat de samenwerking met de politieregio makkelijker. De door de regering gewenste doelen, namelijk de rampenbestrijding en crisisbeheersing op orde en zowel in de koude als in de warme fase, heldere bestuurlijke verantwoordelijkheden, worden door de leden van de VVD-fractie onderschreven. Juist de beleidsterreinen van veiligheid zijn bij uitstek terreinen waar overheidsbemoeienis essentieel is zo betogen deze leden en een adequate bestuurlijke inbedding is dan ook van het allergrootste belang. Vooruitlopend op deze wet zijn convenanten afgesloten met de regio’s. Het is deze leden duidelijk dat hier een majeure stap gezet wordt in het op orde brengen van de functionele bestuurlijke organisatie van Nederland.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de noodzaak van het wetsvoorstel, dat de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing beoogt te verbeteren. Zij constateren dat de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening, rampenbestrijding en crisisbeheersing in dit wetsvoorstel onder een regionale regie van de «veiligheidsregio» worden gebracht. Veel zaken moeten echter nog ingevuld worden in convenanten, algemene maatregelen van bestuur en dergelijke. De ontwerpbesluiten «Besluit Veiligheidsregio’s» en «Besluit personeel veiligheidsregio’s» werden medio juni 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden (31 117, nr. 31). Het verslag van het schriftelijke overleg daarover bereikte ons enkele weken geleden (31 117, nr. 33) en zal door de leden van deze fractie bij navolgende vragen over het wetsvoorstel worden betrokken.

De leden van de fracties van SGP en CU hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het voornemen om de samenwerking tijdens een ramp of crisis te versterken en de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van bestuurders te verhelderen. Als positief beoordelen zij ook het feit dat het aantal rampenplannen zal afnemen. Twijfels en vragen bestaan bij deze leden wat betreft de veiligheidsregio in de zogenoemde «warme fase», bij calamiteiten die de gemeentegrens overschrijden. De gezagsbevoegdheden van de burgemeester gaan dan over naar de veiligheidsregio. De voorzitter van de veiligheidsregio, zijnde de burgemeester tevens korpsbeheerder in de politieregio, krijgt dan het eenhoofdig bovenlokaal gezag.

De leden van de fractie van D66 hebben met de nodige aarzelingen kennis genomen van dit voorstel. De noodzaak van een verbetering van de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing wordt door hen niet betwist. Evenmin hebben zij op voorhand bezwaren tegen de invoering van een multidisciplinaire, bovenlokale bestuurs- en organisatievorm om de operationele slagvaardigheid op het veiligheidsterrein te vergroten. Zeker ook niet hebben zij problemen met een meer heldere en eenduidige regeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren. Wel hebben deze leden ernstige bedenkingen tegen de gekozen bestuurlijke figuur van de voorgestelde veiligheidsregio. Deze houden verband met de bestuurlijke doelmatigheid, de politieke controle en de democratische legitimatie van de veiligheidsregio als vorm van verlengd lokaal bestuur.

2. Uitvoering van overheidstaken op lokaal, regionaal of nationaal niveau?

Taak-schaalproblematiek

Veiligheid is een kerntaak van de overheid, waarvan de democratische legitimatie goed moet worden geborgd, aldus de leden van de CDA-fractie. Volgens de regering berust de Wvr op de principes van verlengd lokaal bestuur waarvoor de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) de mogelijkheid biedt. Constructies binnen de drie bestuurslagen van ons bestel vragen al decennia onze aandacht op diverse terreinen. Bij de bespreking van het ontwerp van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) heeft de Eerste Kamer op 28 oktober 2008 stilgestaan bij de verplichting tot het instellen van regionale omgevingsdiensten. Deze Kamer heeft de motie van Huijbrechts-Schiedon (30 844, I) aanvaard inhoudende «dat gemeenten autonoom zijn en daarbij zelf de schaal en vorm kiezen voor mogelijke samenwerkingen om de vereiste kwaliteit te borgen» en daarbij uitgesproken«dat de verplichting tot het instellen van regionale omgevingsdiensten wordt afgewezen». De leden van de CDA-fractie vernemen gaarne van de regering hoe de inmiddels met Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) bereikte overeenstemming ten aanzien van het basispakket en de werkgebieden van de omgevingsdiensten zich verhoudt met de essentie van de genoemde motie. Daarbij is ook van belang te weten hoe zwaarwegend het belang is dat wordt toegekend aan territoriale congruentie van de omgevingsdiensten met die van de politie- en veiligheidsregio’s.

In de memorie van toelichting op de Wvr (in de versie die eind 2007 naar de Raad van State om advies is gezonden) sprak de toenmalige regering de verwachting uit «dat op termijn ook andere veiligheidspartners in de veiligheidsregio’s zullen willen aanschuiven zoals de GGD, de milieudiensten en de waterschappen. De nu gevormde veiligheidsregio zal daarvoor als fundament kunnen dienen.» Staat de huidige regering nog achter dit soort denkbeelden, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Voor welke (gemeentelijke) taken acht de regering een analoge redenering mogelijk en aanbevelingswaardig? Is het de bedoeling om de aansturing van de omgevingsdiensten te integreren in het bestuur van de veiligheidsregio’s?

De regering stelt in haar brief van 19 juni 2009 aan de Tweede Kamer dat territoriale congruentie van de regionale omgevingsdiensten met de werkgebieden van politie- en veiligheidsregio’s het leidend principe is, maar geen dogma. De leden van de CDA-fractie concluderen dat de regiovorming nog volop in beweging is. Hoe lang is de huidige omvang van de werkgebieden houdbaar? Is verbouwen tijdens de bouw verstandig? Kan de regering de criteria toelichten die congruentie tussen veiligheidsregio’s en omgevingsdiensten noodzakelijk of wenselijk maken? Welke uitzonderingen zijn denkbaar en wie beslist hierover? Welke omvang voor een regio acht de regering nog passend in ons bestel rekening houdend met de afstand tussen de gemeente waaruit zij voortkomt, de provincie en het rijk?

Ontwikkelperspectief, schaal en regioindeling

Met betrekking tot de posities van de GGD’s heeft de regering aangegeven dat de huidige 29 GGD-regio’s omgevormd zouden moeten worden naar de schaal van de 25 veiligheidsregio’s. Op welke wijze denkt de regering dat te realiseren en bestaat op dat punt reeds overeenstemming in de regering tussen BZK en VWS, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Kan de regering de leden van de CDA-fractie informatie geven over de politieregio’s die voorwerp van discussie zijn voor eventuele schaalvergroting. Betreft het de regio’s Zaanstreek-Waterland, Zeeland, Gooi en Vechtstreek en Flevoland of ook nog andere regio’s. Als criteria worden door de regering genoemd: het aantal inwoners, de bestuurlijke context en de financiële positie. Kan de regering een nadere kwalitatieve en kwantitatieve invulling van deze criteria geven, ook in verband met het belang van de daaruit voortvloeiende schaalvergroting van veiligheidsregio’s. Argumenten voor groei van politieregio’s kunnen valide zijn vanuit voor het politiebestel relevante overwegingen. De omvang van een regio die als verlengd lokaal bestuur die door congruentie hieraan gekoppeld is, vindt echter haar limiet in de inbedding in de bestuurlijke hoofdstructuur waarbij democratische controle en verantwoording belangrijke criteria zijn. Straffeloos opschalen kan niet zonder hiervan rekenschap te geven.

In de Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding van 2004 is de basis gelegd voor een gedegen en onderbouwde aanpak van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Bij die behandeling en ook bij de behandeling van de voorliggende wet is zowel door de Raad van State als door VNG en IPO en ook door de beide kamers der Staten-Generaal en vele adviesorganen (waaronder de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) het zwaartepunt van de discussie gelegd bij de vraag of de verantwoordelijkheids- en bevoegdheidsverdeling éénduidig is en niet op gespannen voet staat met de bestaande bestuurlijke organisatie van ons land, aldus de leden van de PvdA-fractie. Hoewel de discussie daarover uitvoerig heeft plaatsgevonden en er lopende het wetstraject verhelderende wijzigingsvoorstellen doorgevoerd zijn, zoals het éénhoofdig gezag bij bovenlokale crises en rampen en de rol van de commissaris van de Koningin (CdK) als rijksorgaan, hebben de leden van de fractie van de PvdA op dit punt nog een aantal vragen die vooral betrekking hebben op het ontwikkelingsperspectief op de (middel)lange termijn van de veiligheidsregio’s. Kan de regering dat perspectief schetsen? En bij dat perspectief de ontwikkelingen betrekken rond de zogenoemde omgevingsdiensten (WABO) die in de invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemd worden? En wil de regering in dat perspectief ook de relatie van het voorliggende wetsvoorstel schetsen tot de toekomstige veranderingen bij belangrijke partners in de veiligheidsketen, zoals nadere besluitvorming over het politiebestel naar aanleiding van de visie uit december 2008 en het overleg dat daarna gevoerd is en de herziening van de gerechtelijke kaart? Is het niet gewenst om na de in sommige gebieden moeizame totstandkoming van de 25 regio’s voor tenminste 15 jaar die indeling onweersproken te laten? Is de regering het in dat verband eens met de leden van de PvdA-fractie dat de veiligheidsregio’s en de politieregio dezelfde schaal horen te hebben? Het terugbrengen van het aantal politieregio’s kan toch niet zonder gevolgen blijven voor terugbrengen van het aantal veiligheidsregio’s en omgekeerd?

De leden van de SP-fractie krijgen de indruk dat meer en ook andere zaken naast die in dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld ook uit de groene kolom op het gebied van milieu, VROM-vergunningen en defensie, eveneens aan het niveau van veiligheidsregio worden gekoppeld. De indruk ontstaat daarmee dat tussen gemeente en provincie een nieuwe bestuurslaag ontstaat. Als dit het geval is, dan acht deze fractie dit onwenselijk. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie van de regering, in relatie gebracht tot de regering’s reactie op het advies «Beter besturen bij rampen» van de Rob (2008). Kan de regering voorts haar visie geven op het belang van congruentie van de verschillende types regio’s, bijvoorbeeld van de politieregio’s met de veiligheidsregio’s, en de gezondheidsregio’s met de veiligheidsregio’s?

De leden van de fractie van D66 hebben zich als eerste afgevraagd in hoeverre de thans voorgestelde figuur van de veiligheidsregio een adequate basis biedt voor verdere ontwikkelingen op het veiligheidsterrein en met betrekking tot de bestuurlijke organisatie. Zij zien op dat punt niet in alle opzichten positieve aanknopingspunten. De actieradius van de regio blijft beperkt tot rampenbestrijding en crisisbeheersing, zodat de inrichting van een brede en samenhangende veiligheidszorg onduidelijk is; op basis van het coalitieakkoord blijven de politieregio’s voorshands in de huidige – wat deze leden betreft niet op alle punten adequate – constellatie functioneren en is ook afgezien van de verplichte regionalisering van de brandweer. Deze leden menen (met bijv. E. Muller, NJB 2008, nr. 83, p. 1472–1473) dat het voorstel op dit punt te weinig toekomstgericht is. Ook de Raad voor het Openbaar Bestuur (advies 17 december 2007) vindt het ambitieniveau van het voorstel te bescheiden. Het belang van een integrale veiligheidszorg (criminaliteitsbestrijding, hulpverlening, overlastbestrijding, handhaving openbare orde, aanpak terrorisme en fysieke veiligheidszorg) is uit een oogpunt van kwaliteitsverbetering evident. Thans zijn deze onderdelen ondergebracht bij een veelheid aan instituties. Dat brengt de aan het woord zijnde leden tot een aantal vragen. Kan de regering aangeven of het proces naar integratie wordt bemoeilijkt door bestuurlijke onwil en functionele concurrentie in het veld en hoe zij daarmee denkt om te gaan? Is de regering bereid de op dit punt gemaakte afspraken in het coalitieakkoord op korte termijn ter discussie te stellen? Hoe beoordeelt de regering de stelling (Kerckhaert e.a., De veiligheidsregio, in: Het wegen van publieke waarde, Rob, juni 2009, p.155) dat de veiligheidsregio Nederland waarschijnlijk niet veiliger maakt, m.n. omdat te weinig wordt ingezet op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van burgers?

Sluipende schaalvergroting

Opvallend is, zo merken de leden van de VVD-fractie op, dat een fundamentele wijziging van het politiebestel in voorbereiding is. Daarnaast moet de evaluatie van de werking van de Politiewet 1993 nog plaatsvinden. Een uitgewerkt conceptwetsvoorstel voor wijziging van de Politiewet 1993 ligt nu echter wel al voor ter consultatie. Aangezien zowel de voorgenomen wijziging van de politiewet als het onderhavige wetsvoorstel vergaande invloed hebben op de institutionele kant van het politie- en veiligheidsbestel bevreemdt het de leden van de VVD dat op z’n minst in de memorie van toelichting op dit wetsontwerp geen helder verband is gegeven. (Ver)wordt de veiligheidsregio zo niet tot een regio voor crisisbeheersing en rampenbestrijding? Nu dreigt het risico van vergaande nationale vormgeving van de politie en regionale vormgeving van de brandweer. Waarom zo vragen deze leden gelden voor brandweer en GHOR niet evenzeer argumenten voor nationale vormgeving?

Wordt, zo vragen de leden van de VVD-fractie zich af, niet in feite op een «sluipende wijze» de nieuwe bestuurlijke (territoriale) indeling van het binnenlands bestuur vorm gegeven? Immers wanneer zulke essentiële taken als die op het brede terrein van de veiligheid in elkaar worden geschoven dan is het fundament gelegd voor een nieuwe bestuurlijke indeling van Nederland. Niet dat deze leden daar op voorhand tegenstander van zijn maar een duidelijke beleidskeuze over de meest gewenste indeling wordt zo incrementeel genomen. Zou het niet van goed beleid getuigen als het debat langs heldere lijnen gevoerd zou worden waar we uiteindelijk met het veiligheid- en politiebeleid heen willen? Voeg daarbij de mogelijkheid dat de grenzen van de veiligheidsregio’s bij AMVB kunnen worden aangepast en het «sluipend» karakter van de bestuurlijke herindeling lijkt evident.

Verdeling verantwoordelijkheden op nationaal niveau

De Rob stelt voor de minister-president wettelijke doorzettingsmacht te geven bij crises, die de verantwoordelijkheid van diverse ministers overstijgt. De regering acht het niet nodig dit wettelijk te regelen, maar kiest in materiële zin wel voor meer slagkracht en eenduidigheid bij crisisbesluitvorming op nationaal niveau, analoog aan de werkwijze bij crises op regionaal niveau. In de kabinetsreactie van 8 juli 2009 op het advies «Beter besturen bij rampen» van de Rob wordt de term «intersectorale» crisis gehanteerd. Is dit begrip identiek aan een «nationale crisis», zo vragen de leden van de CDA-fractie. De gedachten gaan uit naar het toekennen van de eerste verantwoordelijkheid in geval van een nationale crisis of ramp aan de minister van BZK (c.q. minister van Justitie ingeval van terrorisme), tenzij de minister-president beslist dat hij het MBT voorzit. Kan de regering aangeven hoe dit voorstel zich verhoudt tot de gegroeide praktijk in het (recente) verleden? Deze leden ontvangen gaarne een nadere uiteenzetting hierover.

In het plenair debat met de Tweede Kamer op 22 april jl. zegde de regering toe de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken die in de ministerraad worden gevoerd over de beslissingsbevoegdheid van het MBT in crises en of de minister van BZK of de minister-president een doorslaggevende stem heeft als men er niet uitkomt. Is hieromtrent nadere informatie, zo vragen de leden van de SP-fractie.

3. De witte kolom: GHOR, GGD en Wet publieke gezondheid

Kan de regering de leden van de CDA-fractie verklaren waarom portefeuillehouders publieke gezondheidszorg geen deel uit kunnen maken van het bestuur van de veiligheidsregio, dat volgens artikel 11 bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten binnen de betreffende regio? Als de voordelen van meer samenwerking tussen rood, wit en blauw moeten worden bereikt, dan zal ook aan de bestuurlijke vertegenwoordiging uit het witte veld (GHOR en GGD) ruimte moeten worden gegeven. Op welke wijze zou deze gestalte kunnen krijgen? Welke opvattingen leven daarover bij de betrokken actoren.

Is de berichtgeving in Binnenlands Bestuur d.d. 10 juli 2009 juist dat de samenwerking tussen de ziekenhuizen en de GHOR als onderdeel van de veiligheidsregio moeizaam verloopt, zo willen de leden van de PvdA-fractie graag weten. En kunnen de cijfers die in hetzelfde artikel genoemd worden over het ontbreken van voldoende beschikbaarheid in de nacht binnen het eerste uur nadat zich een ramp heeft voorgedaan weersproken worden? Mocht het waar zijn dat in Zeeland ondanks de nabijheid van de kerncentrale en het vervoer van schepen met gevaarlijke stoffen over de Westerschelde slechts drie zeer ernstig gewonden binnen één uur in een ziekenhuis terecht kunnen, dan is dat voor de leden van de fractie van de PvdA reden voor grote zorg. Deelt de regering deze zorg en wat zijn de maatregelen die op korte termijn getroffen kunnen worden om hierin verbetering aan te brengen?

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering in dit verband ook in te gaan op de kritische opmerkingen met betrekking tot de GHOR van VNG en Korpsbeheerdersberaad en Veiligheidsberaad, naar aanleiding van het Besluit Veiligheidsregio’s. In hun reactie wordt gesteld dat de taakomschrijving van de GHOR te summier is opgenomen en daardoor onvoldoende helder omschreven wordt om welke drie processen het gaat. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de doorzettingsmacht op het gebied van de GHOR. Als argumentatie wordt opgemerkt dat het «wetsvoorstel veiligheidsregio’s te weinig houvast biedt om sturing te geven op het moment dat interne procedures van zorginstellingen een goede werking van de zorgketen ten tijde van rampen en crises in de weg staan.» Kan de regering daarop reageren? Zou het kunnen zijn dat het geografisch onderscheid in de ziekenhuiszorg tussen de veiligheidsregio en de traumaregio mede aanleiding is tot het nog onvoldoende uitgekristalliseerd zijn van de witte kolom in de veiligheidsregio? Op welke wijze is de uitwerking van die discongruentie te mitigeren?

Zou het ook kunnen zijn dat door de gescheiden verantwoordelijkheden binnen Colleges van B&W voor enerzijds veiligheid en anderzijds gezondheidszorg er binnen het veiligheidsbestuur te weinig kennis is van en aandacht voor de witte kolom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Als er, zoals neergelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg), één bestuurlijk aanspreekpunt komt voor de GGD en GHOR, ligt het mogelijk voor de hand om er ook voor te zorgen dat in het veiligheidsbestuur die deskundigheid aanwezig is.

In vele veiligheidsregio’s is de directeur GGD tegelijkertijd directeur GHOR. Kan de regering de leden van de SP-fractie toelichten hoe de onderlinge afstemming en beslissingsbevoegdheden zijn geregeld in veiligheidsregio’s waarin dit niet het geval is? De leden van de SP-fractie vernemen graag van de regering hoe straks ook de inhoudelijke expertise is geregeld als de voorzitter van de veiligheidsregio de bevoegdheid krijgt bij de bestrijding van A-ziekten, waar deze bevoegdheid nu nog bij de GGD en een wethouder is belegd. De mogelijkheid tot aansturing van het lokale optreden in geval van een (dreigende) crisis in de zin van de Wpg ligt bij de Minister van VWS. Kan de regering toelichten hoe de voorziene aanpassing in de Wet veiligheidsregio’s (via wetsvoorstel 31 268) zich hiertoe verhoudt?

Vanuit de verbinding tussen het bestuur en de professie wordt onder meer door de Raad van Hoofdcommissarissen voorgesteld de directeur GHOR, de regionaal brandweercommandant en de korpschef als adviseur deel te laten nemen aan het bestuur van de veiligheidsregio en dit adviseurschap wettelijk te verankeren. Wat vindt de regering van dit voorstel? Eenzelfde vraag hebben de leden van de SP-fractie met betrekking tot de wijzigingen ten aanzien van de bedrijfsbrandweer, waarvoor nu nog de bevoegdheid bij B&W ligt en straks bij de veiligheidsregio.

Kan de regering voorts toelichten hoe de stand van zaken is met betrekking tot de aanbesteding van de ambulancezorg? Hoeveel buitenlandse indieningen zijn er? Hoe is de algemene stand van zaken? De leden van de SP-fractie zijn – zoals bekend – tegen deze aanbesteding en hebben grote zorgen over de gevolgen hiervan voor de kwaliteit van de ambulancezorg, de arbeidsvoorwaarden voor het ambulance personeel alsook voor de eventuele negatieve consequenties hiervan voor de mogelijkheden van integratie van de witte met de andere, blauwe en rode, taken in een geïntegreerd werkproces van geïntegreerde meldkamers. Gaarne ontvangen deze leden hierop een reactie. En kan de regering toelichten hoe omgegaan zal worden met enerzijds het principe van centrale sturing door de minister bezien vanuit de Wet ambulancezorg (WAZ) en anderzijds het principe van sturing op het niveau van (verlengd) lokaal bestuur (i.c. veiligheidsregio) vanuit de Wvr?

De Inspectie voor Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) bracht deze zomer naar buiten dat medische hulpdiensten een grote ramp niet aankunnen. Deelt de regering deze constatering, zo willen de leden van de SP-fractie graag weten. De nieuwe «Handreiking Samenwerking tussen Huisarts en GHOR» kan wellicht een goed instrument zijn om regionale samenwerkingsverbanden te ondersteunen. In welke mate zal dit tegemoet komen aan de constatering van de IOOV? Gaarne reactie.

Het bestuur van de veiligheidsregio moet conform artikel 33 van dit wetsvoorstel met de in die veiligheidsregio werkzame instellingen, zorgaanbieders, vergunninghouder en diensten afspraken maken over de te stellen eisen aan de geneeskundige hulpverlening, conform artikel 5.1 uit het Ontwerpbesluit Veiligheidsregio’s. Kan de regering de leden van de SP-fractie toelichten hoe besturen moeten of kunnen omgaan met instellingen waarmee zij het niet eens kunnen worden over te maken afspraken? Hebben zij instrumenten om deze af te dwingen? Is er sprake van doorzettingsmacht? En hoe is dit dan gefinancierd? En hoe wordt toegezien op naleving van de afspraken? Moet hierover conform artikel 33 lid 3 door een instelling jaarlijks alle informatie worden gepubliceerd? Heeft het bestuur van de veiligheidsregio de plicht of het recht de instelling hierop aan te spreken? En wat als de instelling zich niet aan afspraken houdt?

4. Verlengd lokaal bestuur en de Wvr

Met de Wvr ligt een voorstel voor dat voorziet in het verplicht deelnemen van gemeenten aan een gemeenschappelijke regeling. Er moeten volgens de leden van de CDA-fractie zeer goede redenen zijn om te concluderen dat voor de veiligheidsregio’s pragmatiek prefereert boven gemeentelijke autonomie. Wellicht doen zich deze redenen voor, mits aspecten die afdoen aan de positie van gemeenteraad en burgemeester zowel in «normale tijden» als tijdens een crisis zo beperkt mogelijk blijven, en voorzieningen zijn getroffen ter borging van democratische legitimatie elders in ons bestel. De positie van de gemeenteraden in beschouwing nemend constateren deze leden dat de invloed van een individuele gemeenteraad op de besluitvorming in een veiligheidsbestuur gering is. Zo voorziet artikel 10 van de Wvr slechts in een beperkt aantal momenten waarin de gemeenteraad wordt betrokken, te weten, bij het vaststellen van het risicoprofiel door het bestuur van de veiligheidsregio «na overleg met de raden» waarbij het bestuur de raden tevens verzoekt «hun wensen kenbaar te maken omtrent het in het beleidsplan op te nemen beleid», en de mogelijkheid de voorzitter van een veiligheidsregio te verzoeken over zijn rol als opperbevel mondeling inlichtingen te geven. Tegen besluiten van een veiligheidsbestuur staat bezwaar en beroep bij een administratieve rechter open. Dit heeft tot gevolg dat administratief beroep bij de provincie, waarin de Wgr in beginsel voorziet, niet mogelijk is. Met als resultaat dat regionale besluiten die raken aan de gemeentelijke autonomie bij een rechter getoetst worden en niet door een democratisch gekozen bestuur. De regering heeft bij vragen hierover op 21 april 2009 in de Tweede Kamer het standpunt ingenomen dat een beroepsprocedure overbodig is bij «goed collegiaal bestuur». Is de regering van mening dat een beroepsprocedure wenselijk is ingeval van een niet goed functionerend collegiaal bestuur?

Het reguliere ultimum remedium van een gemeente tegen haar onwelgevallige besluiten van een regionaal college is uittreden uit een gemeenschappelijke regeling. Het wetsvoorstel veiligheidsregio’s sluit, vanwege de verplichte deelname, deze mogelijkheid uit. Kan de regering de leden van de CDA-fractie uitleggen waarom administratief beroep bij de provincie ontbreekt in het wetsvoorstel veiligheidsregio’s als middel om de inbreuk op de gemeentelijke autonomie veroorzaakt door verplichte deelname aan een veiligheidsregio te ondervangen of te mitigeren?

Vanuit de waarde die wordt toegekend aan een waar mogelijk decentrale invulling van (de) veiligheidszorg en derhalve aan een goede organisatie van de betrokkenheid van de gemeenten dient de vraag te worden beantwoord waarom op een aantal terreinen in het wetsontwerp nadrukkelijk is afgeweken van de principes van de Wgr. De leden van de CDA-fractie nodigen de regering uit nog eens aan te geven welke bijzondere redenen aan de voorgestelde afweging ten grondslag liggen.

De leden van de VVD-fractie hebben bedenkingen tegen het instrument dat voor de veiligheidsregio gebruikt wordt: de gemeenschappelijke regeling en wel in verplichte vorm! Dat daarbij de democratische legitimatie uiterst zwak middels indirecte vertegenwoordiging is geregeld, is slechts één aspect dat vragen oproept bij deze leden en wel bij de uitoefening van een van de meest essentiële taken van de overheid. Daarnaast constateren de leden van de VVD-fractie dat het een verplicht opgelegde regeling is waarbij de instrumenten van invloed van de afzonderlijke gemeenteraden niet worden aangepast. In de memorie van toelichting antwoordt de regering dat inherent aan verlengd lokaal bestuur is, dat beslissingen die door deelnemers aan gemeenschappelijke regelingen gezamenlijk zijn genomen, bindend zijn voor de deelnemers. Het is van groot belang zo betoogt de regering dat deelnemers eensgezind samenwerken bij de behartiging van taken, die de veiligheidsregio ten dienste van de gemeenten uitvoert. Het is aan de burgemeester (die volgens het wetsvoorstel de enige is die de gemeente in de veiligheidsregio vertegenwoordigt) om de eigen gemeenteraad te overtuigen met de beleidsvoornemens, van het bestuur van de veiligheidsregio, inclusief instemming te verkrijgen voor de daarbij behorende kostenverrekening. De praktijk laat volgens de regering zien dat de deelnemers er veel aangelegen is om een zo groot mogelijk draagvlak voor de besluiten te creëren. De samenwerking is niet gediend, zo betoogt de regering, bij het veronachtzamen van een minderheid van deelnemende(n) gemeente(n).

Is deze redenering niet wat te eenvoudig? Immers het gaat hier om een OPGELEGDE gemeenschappelijke regeling waarbij er voor een gemeenteraad geen keuze is van het wel of niet meedoen met de regeling. Dat het in feite om een hybride financiering van de veiligheidsregio’s gaat doet aan dat feit niets af. Derhalve is het uiterste instrument dat een gemeenteraad ter beschikking staat in de huidige wet gemeenschappelijk regeling, namelijk uittreding, afwezig.

De leden van de fractie van D66 hebben behoefte een aantal opmerkingen te maken over de gekozen bestuurlijke structuur. Zij hebben begrepen dat de regering de keuze voor verlengd lokaal bestuur in de eerste plaats motiveert met het argument dat daarmee wordt voortgebouwd op de in de bestaande wetgeving geschapen bestuurlijke structuren (31 117, nr. 6, p. 2). In de tweede plaats stelt de regering nadrukkelijk dat de zorg voor de veiligheid bij uitstek een lokale taak is (31 117, nr. 3, p. 2). Deze argumenten overtuigen niet. De regering merkt paradoxaal genoeg onmiddellijk op dat de gemeentelijke capaciteit, kennis en deskundigheid te kort schieten en in wezen in veel gevallen te klein zijn om zich goed voor te bereiden op de aanpak van rampen en crises. Vervolgens betrekt zij de stelling dat schaalvergroting naar regionaal niveau noodzakelijk is om voldoende bestuurskracht en professionaliteit te genereren. Dit is vanuit bestuurlijke logica een moeilijk te begrijpen benadering. Geredeneerd vanuit de bestuurlijke hoofdstructuur (drie democratisch gelegitimeerde lagen van algemeen en integraal bestuur) liggen antwoorden in de sfeer van intergemeentelijke samenwerking niet voor de hand. De bezwaren tegen Wgr-constructies zijn immers talrijk en ernstig: een mistige vierde bestuurslaag met een hooguit indirecte democratische legitimatie, een toename van de bestuurlijke drukte, een grote mate van vrijblijvendheid, gebrek aan slagvaardigheid, grote afstand tot gemeenteraden en daarmee een gebrekkige politieke verantwoording en controle, en het probleem van de functionele en institutionele dubbelzinningheid in de positie van regionale gemeentebestuurders. Het consistente bestuurlijke antwoord op problemen van schaal en bestuurskracht is het onderbrengen van een taak met bijbehorende bevoegdheden naar een algemeen of functioneel bestuursniveau dat wel over de vereiste schaal en bestuurskracht beschikt. Indien in dat verband aan het regionale niveau wordt gedacht moet de oplossing derhalve niet worden gezocht in het lokale bestuur, maar in het middenbestuur. Hier lagen mogelijkheden een flinke stap te zetten naar een volwaardige en zelfstandige vorm van regionaal veiligheidsbestuur waarin alle veiligheidsdiensten enfuncties bijeen zouden zijn gebracht. Graag vragen deze leden de regering de gekozen figuur van verlengd lokaal bestuur nog eens in het licht van de hiervoor genoemde elementen af te wegen ten opzichte van alternatieve bestuurlijke constructies.

De leden van de D66-fractie vragen zich in het verlengde van de hierboven gemaakte opmerkingen af in hoeverre uit een oogpunt van systeemconformiteit formeel nog kan worden gesproken van verlengd lokaal bestuur. Op een aantal belangrijke punten bevat het voorstel verplichtingen (bijvoorbeeld ten aanzien van het hierna nog te bespreken voorzitterschap) die de autonome beleidsvrijheid van gemeentebesturen substantieel inperken. Bovendien maakt de centraal opgelegde institutionele en functionele invulling van de veiligheidsregio met een opgelegde structuur, een gesloten huishouding (alleen rampenbestrijding en crisisbeheersing) en beperkte bevoegdheden inbreuk op de opgave van gemeentebesturen om een breed en samenhangend veiligheidsbeleid te voeren. De met het stellen van kwaliteitseisen aangescherpte sturingsmogelijkheden van het Rijk versterken dit beeld. Met de Raad van State kan worden vastgesteld dat in dat perspectief de aanduiding verlengd lokaal bestuur, ook na enkele aanpassingen in het voorstel, in hoge mate kunstmatig is (31 117, nr. 4, p. 10–11). Ook de Raad voor het Openbaar Bestuur constateert dat er in de uitwerking feitelijk sprake is van een zelfstandig functioneel bestuursorgaan. Graag vragen de leden van de D66-fractie de regering een reactie op de waarneming dat de veiligheidsregio in wezen een tamelijk hybride model is, waarin elementen van zowel verlengd lokaal bestuur als functioneel bestuur geforceerd met elkaar vervlochten zijn geraakt.

5 Democratische legitimatie en verantwoordingsrelatie voorzitter veiligheidsregio

Relatie minister – voorzitter veiligheidsregio

Tijdens de behandeling van eerdere concepten van de wettekst is er in de Tweede Kamer discussie ontstaan over de aanwijzingsbevoegdheid en doorzettingsmacht van de commissaris van de Koningin waarbij het woord superburgemeester is gevallen. Dat was niet voor het eerst in de parlementaire geschiedenis. De leden van de CDA-fractie brengen de regering graag in herinnering wat de regering hierover in de memorie van antwoord van 9 november 1992 op de Politiewet heeft opgenomen:

«als de wil tot samenwerking niet zou bestaan dan ligt de oplossing in een sterk gecentraliseerd politieapparaat, met een sterke invloed van de rijksoverheid op het beheer over de regionale politie, dan wel in de introductie van de figuur van een superburgemeester die, bekleed met vergaande bevoegdheden op het terrein van het politiebeheer, alleen de dienst uitmaakt in zijn politieregio. Dat toekomstbeeld kan niet de bedoeling zijn van ieder die het goed meent met de Nederlandse politie. Wij kunnen ons niet voorstellen (.......) dat enig lid van de Tweede Kamer zich nog sterk zou willen maken voor de figuur van de superburgemeester aan wie de andere burgemeesters in de regio ondergeschikt zouden kunnen zijn» (Kamerstukken II, 1992–1993, 22 562, nr. 10).

Deze leden concluderen dat het voorstellingsvermogen van de huidige regering groter is dan dat van haar voorganger in 1992.

Met de motie Cornielje c.s. heeft de Tweede Kamer zich in 2005 uitgesproken over het behoud van de positie van de commissaris van de Koningin in de rampenbestrijding. In het voorliggende wetsvoorstel is evenwel gekozen ingeval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis de eenhoofdige leiding met doorzettingsmacht toe te kennen aan de voorzitter van een veiligheidsregio. Een burgemeester is voor zijn optreden als opperbevelhebber onder de huidige wetgeving verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad als democratisch gekozen bestuur. Het wetsvoorstel veiligheidsregio brengt hierin geen verandering. De huidige Wet rampen en zware ongevallen voorziet ingeval van een ramp of zwaar ongeval van meer dan plaatselijke betekenis in een aanwijzingsbevoegdheid van de commissaris van de koningin aan de burgemeesters in de provincie. Hij kan alsdan in de operationele leiding van de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval voorzien. Verantwoording over zijn optreden legt hij af aan Provinciale Staten als democratisch gekozen orgaan. In de huidige wetgeving is de verantwoording dan ook geborgd, aldus de leden van de CDA-fractie.

In het wetsvoorstel veiligheidsregio’s kan een gemeenteraad de voorzitter van een veiligheidsregio slechts ontbieden om zijn handelen mondeling toe te lichten maar een gemeenteraad kan hieraan geen consequenties verbinden. De raad kan besluiten zijn standpunt, door tussenkomst van de commissaris van de Koningin, over de besluiten ter kennis te brengen van de regering. Pas dan ontstaat door het handelen of nalaten van de minister een verantwoordingsmoment aan een gekozen bestuur waaraan consequenties verbonden kunnen worden. Kan de regering de leden van de CDA-fractie toelichten op welke wijze zij rechtstreeks kan ingrijpen tijdens een crisis van regionale omvang ingeval van strijdigheid met rijksbeleid? Waarop is een dergelijk optreden dan gebaseerd?

Waarom is ervoor gekozen om ten tijde van een ramp de commissaris van de Koningin aanwijzingsbevoegdheid te verlenen onder politieke verantwoordelijkheid van de Minister van BZK, vragen de leden van de fracties van SGP en ChristenUnie Waarom is de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van BZK niet gereserveerd voor rampen en crises op bovenregionale schaal?

Verantwoording voorzitter veiligheidsregio in de gemeenteraad

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of de regering het standpunt ondersteunt dat een gekozen volksvertegenwoordiging een oordeel moet kunnen geven over de besluitvorming van een voorzitter als opperbevelhebber ten tijde van een crisis en hier consequenties aan moet kunnen verbinden? Ziet de regering een mogelijkheid in een politiek bestuurlijk debat hierover een regionale dimensie te introduceren?

In de memorie van antwoord lezen de leden van de VVD-fractie dat de voorzitter van de veiligheidsregio ten overstaan van een gemeenteraad die het oneens met de beslissing van het bestuur van de veiligheidsregio om mondeling inlichtingen gevraagd kan worden. Die gemeenteraad kan dan de balans opmaken en tot het oordeel komen dat het een onjuiste beslissing was; vervolgens kan de raad zijn oordeel ter kennis brengen van de minister van BZK. Dat zal de raad zeker doen, zo betoogt de regering in de nota naar aanleiding van het nader verslag als de raad van oordeel is dat er sprake is van een bestuurlijk falen dat niet zonder gevolgen kan blijven voor de voorzitter van de veiligheidsregio. Afgezien van dat dit naar de mening van de leden van de VVD-fractie een paardenmiddel is, is de spagaat waarin de voorzitter van de veiligheidsregio in relatie tot zijn eigen gemeenteraad kan komen te verkeren niet denkbeeldig. De voorzitter moet in geval van een ramp of crisis meer dan plaatselijke belangen afwegen en kan daardoor wel eens in conflict met zijn «eigen» raad komen. Dat de minister in een dergelijk geval wellicht de voorzitter van de veiligheidsregio in het gelijk stelt zal de lucht tussen zijn «eigen» raad en de burgemeester niet echt kunnen klaren.

Er zijn door diverse partijen vraagtekens gezet bij de democratische controlemogelijkheden op de besluiten van (de voorzitter van) het bestuur van de veiligheidsregio. De leden van de SP-fractie vinden daarom (door amendement in het wetsvoorstel opgenomen) artikel 40.3 van wezenlijk belang. Artikel 40.3, waarin de mogelijkheid is opgenomen dat indien een gemeenteraad daarom verzoekt de voorzitter van de veiligheidsregio in betreffende gemeenteraad mondelinge inlichtingen verstrekt over de besluiten zoals genomen in geval van een ramp of crisis (artikel 40.1). De vraag is echter of voor een uitdijend takenpakket van een bestuur van een veiligheidsregio hiermee de democratische controlemogelijkheden in dit wetsvoorstel voldoende zijn. Graag ontvangen deze leden een reactie.

De leden van de fracties van SGP en CU vragen of het voorstel op het punt van de voorzitter van de veiligheidsregio staatsrechtelijk gezien een vreemde (unieke?) figuur introduceert, namelijk van een burgemeester die een uitzonderlijke positie inneemt ten opzichte van collega’s in dezelfde veiligheidsregio. Hoe ziet de regering de verantwoordingspositie van deze burgemeester tevens voorzitter van de veiligheidsregio indien de gemeenteraad van een andere dan zijn eigen gemeente hem ter verantwoording zou roepen? Zou het enig effect hebben wanneer deze gemeenteraad een motie van wantrouwen zou aannemen?

Democratische legitimatie veiligheidsregio

Als het schijnbaar zo is dat de geografische éénheid van de veiligheidsregio een bruikbare indeling is voor vraagstukken rond veiligheid in de meest brede zin van het woord, zou dat dan ook geen reden kunnen zijn om te bezien of, weliswaar op termijn, toegewerkt kan worden naar een democratische legitimatie die past bij de nieuwe geografische werkelijkheid van de veiligheidsregio, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. De veiligheidsregio is een nieuwe extra (burgemeesters)bestuurslaag, waarbij het enigszins gekunsteld is om van verlengd lokaal bestuur te spreken, gelet op de verdeling van bevoegdheden en de geringe mogelijkheid tot beïnvloeding van de afzonderlijke gemeenteraden. Nu in de veiligheidsregio het bestuur gevormd wordt door de burgemeesters, de besluiten bij meerderheid van stemmen genomen worden en de voorzitter van de veiligheidsregio de korpsbeheerder is, wordt de afstand tot de democratisch gekozen organen in het zogenaamde verlengde lokale bestuur alleen maar vergroot. Naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdA moeten de nadelen daarvan onderkend en niet al te gemakkelijk weerlegd worden met verwijzing naar het onvoldoende oppakken van gemeenteraden van hun rol, zoals de regering deed bij de behandeling in de Tweede Kamer. Is de regering met de leden van de fractie van de PvdA eens dat verder nagedacht moet worden over een versterking van de democratische legitimatie en kan dat betrokken worden bij het ontwikkelingsperspectief voor de veiligheidsregio op de middellange termijn?

De leden van de fractie van D66 hebben zich in het bijzonder gebogen over de democratische legitimatie van de veiligheidsregio’s. Een belangrijk staatsrechtelijk beginsel met betrekking tot de positie van bestuurlijke organen is dat er een evenwicht behoort te zijn in de verhouding tussen de aard en omvang van de bevoegdheden en de democratische grondslag. Hoe zwaarder de bevoegdheden, hoe zwaarder de eisen aan de democratische legitimatie. Vormen van interbestuurlijke samenwerking beschikken slechts over een indirecte democratische legitimatie. Regionale bestuurders worden immers aangesteld door de lokale volksvertegenwoordiging. Dat maakt niet alleen de positie van gemeenteraden op voorhand al zwak, zoals in hierna nog te maken opmerkingen nader zal worden toegelicht. Het legt ook een hypotheek op de democratische grondslag van in verlengd lokaal bestuur uitgevoerde taken. Door het ontbreken van enige betrokkenheid van burgers bij de besluitvorming blijft de veiligheidsregio onzichtbaar voor het publiek. Niet voor niets heeft de Raad van State een fundamentele opmerking gemaakt over de relatie tussen de bovengemiddelde zwaarte van de taken van de veiligheidsregio als Wgr-constructie en het ontbreken van een rechtstreekse, dat wil zeggen door de kiezers verstrekte democratische legitimatie. Hier doet zich vervolgens het paradoxale probleem voor dat een rechtstreeks gekozen regionaal bestuurslichaam formeel een vierde bestuurslaag in het leven roept. Graag vragen de leden van de D66-fractie de regering hoe zij de gebrekkige democratische grondslag van de veiligheidsregio beoordeelt in het licht van de bovengemiddelde zwaarte van de uit te oefenen verantwoordelijkheden.

Democratische controle

De leden van de fractie van D66 komen vervolgens te spreken over het stelsel van de politieke verantwoordelijkheid en democratische controle. Ook op dit punt maken zij zich grote zorgen over de gevolgen van de politieke keuze voor verlengd lokaal bestuur. Zij vragen de regering op de volgende opmerkingen te willen reageren. Het afleggen van verantwoordelijkheid door bestuurders aan een volksvertegenwoordigend orgaan is een hoeksteen van democratisch bestuur en vormt als zodanig een basisprincipe van ons staatsrecht. Democratische legitimatie en politieke controle vormen echter een fundamenteel en structureel probleem van bestuurlijke samenwerkingsfiguren. Dat geldt overigens ook voor vormen van functioneel bestuur. Men kan dat tekort vervolgens verschillend wegen, maar een veiligheidsregio met een publieke kerntaak als de veiligheidszorg en met bevoegdheden van eenhoofdige doorzettingsmacht van benoemde bestuurders, vraagt een transparant en effectief verantwoordelijkheidssysteem. De aan het woord zijnde leden achten het in het voorstel opgenomen regime complex, ondoorzichtig, ineffectief en ondemocratisch. Het aangenomen amendement-Van Raak (31 117, nr. 13) bevestigt deze waarneming eerder dan dat het als een verbetering kan worden beschouwd.

In de eerste plaats kent de reguliere verantwoording van burgemeesters aan de gemeenteraden over hun handelen en aandeel in de besluitvorming met betrekking tot de veiligheidsregio een bijzondere dynamiek. Op zichzelf genomen zijn er immers, anders dan in de relatie met de wethouders, geen directe mogelijkheden politiek ontslag te verlenen. De regeling van artikel 61, sub b, lid 2 Gemeentewet maakt het echter mogelijk de burgemeester indirect via een aanbeveling aan de minister tot ontslag te dwingen wegens verstoorde verhoudingen. Dit gegeven maakt burgemeesters kwetsbaar. Om te voorkomen dat men wordt getroffen door een negatief oordeel van de raad zullen burgemeesters de neiging hebben al snel op zijn minst pro forma via een in het wetsvoorstel mogelijk gemaakte schriftelijke aantekening bezwaar te maken tegen besluiten van de voorzitter. Een dergelijk handelen kan vervolgens de verhoudingen in de veiligheidsregio onder druk zetten en de samenwerking bemoeilijken. Dat de regering blijkbaar een andere inschatting maakt van mogelijk risicomijdend gedrag van burgemeesters (31 117, nr. 9, p.23) is wellicht ingegeven door specifieke opvattingen over het functioneren van korpsbeheerders, maar stelt deze leden niet zonder meer gerust. Zij zouden graag een nadere toelichting ontvangen.

In de tweede plaats heeft de voorzitter van de veiligheidsregio daarnaast weliswaar een inlichtingenplicht richting de betrokken raden, maar deze is zeer vrijblijvend. De enige sanctiemogelijkheid voor een gemeenteraad is het ter kennis aan de minister brengen van een negatief oordeel. De minister beslist uiteindelijk als vertegenwoordiger van de Kroon over de aanstelling van de voorzitter, waarbij de mogelijke inschakeling daarbij van de in het verband van de veiligheidsregio nauwelijks over een positie beschikkende commissaris van de Koningin een wonderlijk element is. In wezen speelt het gehele verantwoordingsproces zich volgens eeuwenoude Nederlandse tradities grotendeels af binnen de kringen van benoemde ambtsdragers en hebben de democratisch gekozen organen die normaliter het primaat hebben en de eindverantwoordelijkheid dragen slechts een marginale rol.

Typerend voor de opstelling van de regering is de constatering dat de uitoefening van het eenhoofdig gezag op bovenlokaal niveau naar zijn aard het belang van de afzonderlijke gemeenten ontstijgt (31 117, nr. 3, p. 45). Deze verklaring bevat een hoog centralistisch gehalte en illustreert dat de lokale invalshoek als basis voor regionaal veiligheidsbeleid meer wordt gepredikt dan gepraktiseerd. Paradoxaal in dit verband is de opmerking van de regering dat de regeling verdedigbaar is vanwege het uitgangspunt dat lokale gezagsbevoegdheden door een lokale bestuurder (burgemeester) worden uitgeoefend en dat de verantwoording daarover primair in de betrokken gemeenteraden plaatsvindt (31 117, nr. 6, p. 30). Niet alleen door de leden van de D66-fractie is bij herhaling gewezen op de slechts formele invloed van het lokaal bestuur en de gebrekkige democratische legitimatie en controle op regionaal niveau. Het is voor de aan het woord zijnde leden dan ook moeilijk te begrijpen waarom de regering meent in het licht van dit democratische tekort een voor de gezagsuitoefening op bovenlokaal niveau ordelijk en verantwoord systeem te hebben ontwikkeld (31 117, nr. 6, p. 30). Die conclusie kan hooguit worden getrokken op basis van de – politieke – vooronderstelling dat met de gekozen figuren van verlengd lokaal bestuur en benoemde voorzitter een optimaal stelsel is ontworpen. Andere bestuurlijke modaliteiten die een adequater verantwoordingssysteem mogelijk zouden maken vinden blijkbaar geen genade bij de regering. Commissarissen van de Koningin zijn naar het oordeel van de regering immers minder geschikt om leiding te geven aan de regionale rampenbestrijding en crisisbeheersing dan korpsbeheerders, en de provinciale staten hebben in vergelijking met gemeenteraden minder ervaring met de controle op de uitoefening van gezagsbevoegdheden en zullen zich afstandelijker opstellen (31 117, nr. 6, p. 29). Dat is een belangwekkende veronderstelling, die overigens wat betreft de leden van de fractie van D66 wel een nadere toelichting vraagt. Het zou bijvoorbeeld interessant zijn te weten in hoeverre raden op dit punt over meer kennis en expertise beschikken en of zij ook daadwerkelijk actief en effectief opereren.

6. De afbakening van de begrippen «lokaal, meer dan plaatselijke betekenis en bovenregionaal»

In de Tweede Kamer is bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s op 21 april 2009 expliciet gevraagd naar het moment waarop de bevoegdheid van een burgemeester overgaat naar de voorzitter van een veiligheidsregio. De regering heeft hierover geantwoord, zo lezen de leden van de CDA-fractie in de Handelingen van de Tweede Kamer van 22 april 2009:

«Op het moment dat de voorzitter van de veiligheidsregio het RBT, het regionaal beleidsteam, bijeenroept, gaat de uitoefening van de bevoegdheden, (....) over op de voorzitter. Dus op het moment dat hij het RBT bijeenroept, gaat daarmee de verantwoordelijkheid van de burgemeester of burgemeesters over op de voorzitter van het regionaal beleidsteam. De voorzitter bepaalt wanneer er sprake is van een bovenlokale ramp of crisis en wanneer hij een regionaal beleidsteam bijeenroept. Dat betekent dat het besluit in stand blijft wanneer een burgemeester daar anders over denkt. Als de voorzitter het RBT ontbindt, gaan de bevoegdheden terug naar de burgemeester.»

De regering veronderstelt, aldus de aan het woord zijnde leden, dat het bijeenroepen van een RBT door een voorzitter van een veiligheidsregio impliciet van rechtswege een besluit is dat gezaghebbend bepaalt dat sprake is van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in de zin van artikel 39 van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s. En dat op dat moment, wederom van rechtswege, een aantal wettelijke taken bij wet aan een burgemeester toegekend bij uitsluiting overgaan naar de voorzitter van een veiligheidsregio. Een op het oog, eenduidig en pragmatische benadering die echter een omkering van zaken voorstelt. Immers het gegeven van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis is juridisch bepalend voor de bevoegdheidstoedeling tussen burgemeester en voorzitter van de veiligheidsregio en niet de beslissing van de voorzitter tot het bijeenroepen van een RBT. Is deze redenering naar de mening van de regering juist?

Vallen lokale gebeurtenissen, zoals plaatselijke ordeverstoringen waarbij de burgemeester normaal gesproken gezag/bevelvoerend is, in de periode dat een RBT bijeen is van rechtswege onder de taken van de voorzitter van de veiligheidsregio, zo willen de leden van de CDA-fractie graag weten. Gaat het bij de afbakening plaatselijk danwel van meer dan plaatselijke betekenis altijd om de fysieke effecten of gaat het ook over bovenlokale gevolgen vanwege de inzet van de hulpverlening. Als een ramp met uitsluitend fysieke plaatselijke gevolgen inzet van bovenregionale, of zelfs landsgrensoverschrijdende hulpverleningsdiensten vergt gaat het dan over een lokale, een regionale of een bovenregionale ramp. Is een ramp of crisis met uitsluitend een lokaal fysiek effect waarbij het rijk vanuit een functionele kolom een betrokkenheid heeft een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis? Kan de regering een nadere uitleg geven over de juridische complicaties voor de bevoegdheidsverdeling tussen de burgemeester en de voorzitter van de veiligheidsregio? Vooral tijdens een (dreigende) ramp of crisis moet verwarring over bevoegdheden uitgesloten worden.

Ook de afbakening tussen regionaal en bovenregionaal is volgens de leden van de CDA-fractie niet eenduidig. Is een nationale crisis altijd een bovenregionale crisis? Kunnen extreme waterstanden in het buitenland vrees opleveren voor een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis in de zin van artikel 42 van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s? Een stroomgebiedenbenadering gebaseerd op de ervaring van de hoogwatersituaties in de jaren negentig van de vorige eeuw, dus een bovenregionale benadering, lijkt voor de hand te liggen. Kan de commissaris van de Koningin, in een dergelijke situatie wel of niet in een aanwijzing geven aan de voorzitter over het door hem te voeren beleid?

De leden van de CDA-fractie geven in overweging alsnog eenduidige definities van de begrippen «van meer dan plaatselijk betekenis», «bovenlokaal» en «bovenregionaal» in de Wvr op te nemen, of een voorziening te treffen erop gericht dat een daartoe aangewezen orgaan terstond hierover een besluit kan nemen dat een eind maakt aan dit soort afbakeningsvragen. Dat zou de commissaris van de Koningin kunnen zijn. Is de regering bereid dit nader te onderzoeken?

Opschaling van een ramp van lokaal naar de veiligheidsregio wordt voor zover de leden van de fractie van de PvdA dat begrepen hebben in dit wetsvoorstel in eerste instantie niet bepaald door de omvang van de ramp, maar afhankelijk is van de plaats van de ramp en de regionale uitstraling daarvan. Is dat juist? In het voorbeeld van een vliegtuigcrash op het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer is en blijft de burgemeester van de Haarlemmermeer verantwoordelijk. Zou dat ook gelden wanneer het vliegtuig op het grondgebied van een gemeente van 30 000 inwoners terechtgekomen zou zijn? Als in dat voorbeeld de burgemeester van gemeente x van mening is dat het rampenplan van de gemeente x onder zijn verantwoordelijkheid in werking kan treden en de voorzitter van de desbetreffende veiligheidsregio van mening is dat deze ramp het plan van gemeente x te boven gaat, wie heeft dan de doorzettingsmacht voor het bepalen van het rampniveau? Afgaande op de antwoorden die de regering op vergelijkbare vragen van dhr. Schinkelshoek (CDA) in de Tweede Kamer gegeven heeft wordt de al dan niet opschaling van een lokale ramp louter en alleen bepaald door de voorzitter van de veiligheidsregio, die dat kenbaar maakt door het regionale beleidsteam bijeen te roepen? Als dat zo is dan betekent dat, dat bijna in alle gevallen bij een lokale ramp de voorzitter van de veiligheidsregio zich snel op de hoogte stelt van de omvang van een lokale ramp en van de capaciteiten van de lokale gemeente om de betreffende ramp aan te pakken. Is dat een juiste veronderstelling? Omdat snel handelen bij een ramp een vereiste is ligt het voor de hand dat de voorzitter van de veiligheidsregio zich al in een eerder stadium een mening vormt over de kwaliteit van de gemeentelijke plannen in de regio. Is ook dat een voor de hand liggende conclusie? Dan komt toch vroeg of laat de vraag naar boven tot hoever de invloed van de voorzitter van de veiligheidsregio gaat. Is er al ervaring opgedaan binnen veiligheidsregio’s met het maken van nadere globale afspraken rond de opschaling van lokaal naar regionaal?

7. Verantwoordelijkheid gemeente in koude fase

De vuurwerkramp in Enschede is voor velen van ons al weer een hele tijd geleden. De ramp heeft ons veel geleerd, onder andere dat het voorkomen van rampen en crises minstens zo belangrijk is als de bestrijding ervan. De artikelen 3 en 10 van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s wijzen aan de gemeente en de veiligheidsregio taken toe op het gebied van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De gemeente is belast met de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. De veiligheidsregio is onder andere verantwoordelijk voor de voorbereiding op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en crisisbeheersing en wordt adviseur van het bevoegd gezag over risico’s van branden, rampen en crises in de bij of krachtens de wet aangewezen gevallen. Op dit moment is er in wet- en regelgeving (bv. milieuwetgeving) op onderdelen het nodige opgenomen dat raakt aan het voorkomen van rampen en crises, maar het toewijzen van de samenhangende verantwoordelijkheid ontbreekt. Aangezien gemeenten primair de zorg voor de lokale veiligheid hebben is het voor de hand liggend de gemeente expliciet te belasten met de zorg voor integrale veiligheid waar onder het voorkomen van rampen en crises. Het bestuur van de veiligheidsregio kan dan de taak gegeven worden de gemeente hierover gevraag en ongevraagd te adviseren. Is de regering van mening dat de gemeente primair verantwoordelijk zou moeten zijn voor integrale veiligheid waaronder het voorkomen van rampen en crises, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is de regering bereid dit in wetgeving op te nemen?

Een scherpe afbakening van beleid dat uitsluitend gemeentelijk is en beleid dat onder de invloedssfeer van de veiligheidsregio valt, lijkt de leden van de fractie van de PvdA nog niet zo éénvoudig en misschien ook wel minder wenselijk. Voor zover de leden van de fractie van de PvdA het goed begrepen hebben is de kwaliteit van het risicoprofiel/plan dat gemaakt wordt van cruciaal belang voor een goede voorbereiding van het optreden bij een ramp. Is het daarom niet logisch dat het opstellen van een risicoanalyse niet alleen leidt tot het adequaat voorbereiden op de rampen als gevolg van de geïnventariseerde risico’s, maar dat tegelijkertijd geprobeerd wordt om de risico’s te verminderen door maatregelen te nemen, die bijvoorbeeld in de beleidssfeer van ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en andere beleidsterreinen thuis horen? Wat gebeurt er wanneer twee van de twaalf gemeenten niet bereid zijn om de onderbouwde adviezen van het bestuur van de veiligheidsregio met betrekking tot het voorkomen van risico’s serieus te nemen en doorgaan met een eigen gemeentelijk beleid, dat strijdig is met de adviezen van de meerderheid van het bestuur van de veiligheidsregio?

In dit verband verbaast het de leden van de fractie van de PvdA dat in het Besluit Veiligheidsregio’s de risicobeheersing c.q. de preventie geen onderwerp van nadere uitwerking is. Wat is daar de achterliggende reden voor? Is het niet juist van groot belang om het regionale risicoprofiel vast te stellen?

Kan de regering de leden van de SP-fractie toelichten hoe de verantwoordelijkheden van wethouder/burgermeester van een gemeente en van voorzitter van een veiligheidsregio zich onderling met elkaar verhouden, waar het hun bevoegdheden in de zogenoemde koude fase betreft? Bijvoorbeeld waar het gaat om hun beoordeling van de mate waarin een zorginstelling zich heeft voorbereid op een ramp of crisis, respectievelijk een potentiële brand (bijv. met een «aanvalsplan»). Kan een zorginstelling straks van beide instanties eventuele aanwijzingen krijgen? En zo ja, hoe dient hiermee te worden omgegaan?

De leden van de D66-fractie zetten een vraagteken bij de mogelijkheden van betrokken gemeenteraden om vanuit hun sturende c.q. kaderstellende rol de planvorming en het beleid van de veiligheidsregio te beïnvloeden. Het voorstel voorziet weliswaar in een zogeheten «haalplicht» (de verplichting van veiligheidsregiobesturen om gemeenteraden te vragen om een inbreng in termen van lokale risico’s, beleidsprioriteiten en veiligheidsthema’s), maar het is sterk de vraag wat daarvan overblijft na de regionale afweging van alle gemeentelijke voorstellen. De beschikbare middelen zijn immers niet oneindig. Ook de ervaringen met de invloed van individuele gemeenteraden op het beleid van verlengd lokale besturen zijn in het algemeen niet van dien aard dat zich men op dit punt veel illusies moet maken. Men kan de burgemeester wel met een mandaat richting het bestuur van de veiligheidsregio sturen, zoals de regering op zichzelf terecht opmerkt (31 117, nr. 3, p. 10), maar als aldaar anders wordt besloten is dat de politiek-bestuurlijke realiteit. Dat de raad daarop de burgemeester politiek of anderszins zou afrekenen lijkt, gelet op de algemene praktijk binnen intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, tamelijk fictief. Deze leden vragen de regering in het licht van de gemaakte opmerkingen nader toe te lichten op welke wijze de voorgestelde haalplicht tot een stevige verankering van het regionale beleidsplan leidt en op welke wijze het gemeentebestuur daarmee daadwerkelijk regie kan voeren over het lokale veiligheidsbeleid.

8. De positie van de CdK

Artikel 13 van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s voorziet in een goede informatiepositie van de commissaris van de Koningin in de koude fase, aldus de leden van de CDA-fractie. Hij wordt uitgenodigd bij de vergaderingen van het bestuur aanwezig te zijn en hij kan zich laten vertegenwoordigen. In de warme fase voorziet de Wvr niet in een dergelijke uitnodiging.

De heer Don Berghuijs is in zijn evaluerende rapportage naar aanleiding van de vuurwerkramp ingegaan op de rol van de CdK als deelnemer van de vijfhoek. De vijfhoek ging functioneren als een «bezinningsgroep». Hij meldt dat het aanschuiven van de CdK als zeer positief is ervaren. «De CdK heeft daarmee vanuit zijn formele positie de afstand tussen de provincie en de rampgemeente verkleind en heeft, zo is de algemene opinie, daarbij een belangrijke ondersteunende rol vervult bij deze gemeentelijke ramp.»

De regering bij de behandeling van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s in de Tweede Kamer gevraagd of het wel of niet gewenst is dat voor de informatievoorziening en de informatie-uitwisseling de liaison van de commissaris van de Koningin ook in de warme fase aanwezig is. De regering heeft hierop geantwoord:

«Nee. Over gewenst zijn kun je natuurlijk van mening verschillen. Die aanwezigheid is niet vereist, want er is een wettelijke informatieplicht van de voorzitter van de veiligheidsregio naar de commissaris van de Koningin. De commissaris van de Koningin kan dus nooit over te weinig informatie beschikken. De voorzitter moet de commissaris van de Koningin informeren. Hij moet dat niet alleen op verzoek van de commissaris, wat voor zich spreekt, maar hij moet dat ook op eigen initiatief doen. Er hoeft dus geen liaison namens de provincie in het RBT te zitten om te garanderen dat de informatiestroom op gang komt.»

Ook zei zij:

«Ik vind het te ver gaan en te ver opschuiven in de richting van niet een eenhoofdig gezag, maar een meerhoofdig gezag, als de commissaris van de Koningin of een vertegenwoordiger altijd in het regionaal beleidsteam aanwezig is.»

Bestaat hierover overeenstemming met de commissarissen van de Koningin, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De commissaris van de Koningin krijgt in het wetsvoorstel veiligheidsregio een belangrijke rol ingeval van een bovenregionale ramp of crisis als rijksheer namens de regering. Het is volgens de leden van de CDA-fractie van belang dat deze rol goed wordt benut als het MBT operationeel is. De commissaris is door de combinatie van taken en bevoegdheden zoals neergelegd in de Wvr, Ambtsinstructie, Waterwet en noodwetgeving een sleutelfiguur in ons bestel. De commissaris van de Koningin is het coördinerend orgaan bij uitstek voor de rijksheren in normale en buitengewone omstandigheden vanuit een hiërarchische benadering. De coördinatie van de rijksheren door de CdK is overigens goed te combineren met zijn interveniërende rol in geval van conflicten binnen de veiligheidsregio. De leden van de CDA-fractie nemen dan ook met genoegen kennis van die artikelen die de rol van de commissaris ordent en zal met belangstelling kennis nemen van een aangepaste ambtsinstructie CdK. Kan de regering aangeven hoe ver het proces is gevorderd?

Het bestuur van de veiligheidsregio wordt gevormd uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten, zo merken de leden van de VVD-fractie op. De uit te nodigen, dijkgraaf en Hoofdofficier van Justitie, de crisispartners, hebben geen eenduidige positie. Formeel zijn ze geen lid maar wel aanwezig, zonder daadwerkelijk invloed op de besluitvorming. De CdK kan zich laten vertegenwoordigen. Voorzitter van de veiligheidsregio is de korpsbeheerder. De leden van de VVD begrijpen uit de behandeling in de Tweede Kamer dat de motie-Cornielje (29 517, nr. 5) die uitspreekt dat er geen «superburgemeester» moet komen, verlaten wordt. Deze leden zijn nog niet overtuigd van de juistheid van die beleidslijn. In de behandeling in de Tweede Kamer heeft de regering aangegeven dat de rol van de CdK als rijksorgaan in de koude en warme fase van de rampenbestrijding en crisisbeheersing nader uitgewerkt zal worden in de ambtsinstructie van de CdK. Is dat al gebeurd, zo vragen deze leden?

De artikelen 39 t/m 43 van de Wvr tonen volgens de leden van de VVD-fractie aan dat gekozen wordt voor een zeer complexe aansturing van de veiligheidsregio. Via college, commissie, raad en regionaal college vereist een welhaast militaire operatie om uiteindelijk in een regionaal college via de burgemeesters tot besluitvorming te komen. Voor het goed uit kunnen oefenen van toezicht is de bestuurlijke informatie voor de CdK van het grootste belang. Voor de koude fase is dit in de wet geregeld door de vertegenwoordiging van de provinciale liaison in de veiligheidsregio maar voor de warme fase is dit niet het geval. Op welke wijze denkt de regering de informatievoorziening tijdens een ramp of crisis adequaat te regelen?

Om de uitwerking van de beschikking van rollen tussen de commissaris van de Koningin en de burgermeester, voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio (ook wel superburgermeester genoemd) goed, in samenhang, te kunnen beoordelen, vinden de leden van de SP-fractie het wenselijk een exemplaar van (het concept van) de Ambtsinstructie te ontvangen (of het consultatie document voor de ambtsinstructie zoals bedoeld in artikel 53, waarin een aantal bevoegdheden van de CdK in dezen geregeld worden, zoals de aanwijzingbevoegdheid als Rijksorgaan). Kan de regering voorts toelichten wat nu precies de rol van de CdK is m.b.t. de planvorming? Verdwijnt de rol van de provincie bij het toezicht op planvorming volledig? Ook ten aanzien van het toezicht op het maken en de inhoud van het crisisplan, waarin de regio de generieke aanpak van rampen en crises moet beschrijven?

Zou het de helderheid van de verantwoordingsstructuur niet ten goede kunnen komen wanneer in geval van een ernstig meningsverschil of conflict tussen burgemeesters de doorzettingsmacht en verantwoordingsplicht bij de commissaris van de Koningin zou liggen, zo vragen de leden van de SGP en de ChristenUnie.

De leden van de D66-fractie willen vervolgens ingaan op het kernpunt in het voorstel, de inrichting van het bovenlokaal gezag. Op advies van de Raad van State die wees op de noodzaak van een meer eenvoudige bevelsstructuur bij bovenlokale rampen en crises, dat wil zeggen een onmiddellijke overgang van bevoegdheden naar een eenduidige vorm van eenhoofdig gezag met doorzettingsmacht, heeft de regering in tweede instantie op regionaal niveau de voorzitter van de veiligheidsregio als zodanig gepositioneerd. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de Raad van State dezelfde figuur voor ogen had mag worden aangenomen dat de regering een bewuste, eigen keuze heeft gemaakt voor de figuur van de zogeheten «superburgemeester». In de motivering van de voorgestelde inrichting van het bovenlokaal gezag (31 117, nr. 3, p. 42–43, en nr. 6, p. 25–28) vallen een aantal punten op. Zo acht de regering het niet wenselijk de CdK bovenlokaal gezag toe te kennen. Hij zou als provinciaal bestuurder bij regionale calamiteiten opeens lokaal gezagsdrager worden en gemeentelijke gezagsbevoegdheden uitoefenen, zonder vertrouwd te zijn met de uitoefening van dit type bevoegdheden en evenmin voorbereid te zijn op de omstandigheden waaronder deze moeten worden uitgeoefend. De overwegingen om het bovenlokale gezag toe te kennen aan een burgemeester/korpsbeheerder als voorzitter van de veiligheidsregio zijn, samengevat, de volgende: de vertrouwdheid van de burgemeester en met name de korpsbeheerder met dit type wettelijke taken; de opvatting dat de CdK pas in beeld zou komen als er sprake is van bovenregionale belangen; dat in dat geval vooraf duidelijk moet zijn wie met het bovenlokale gezag is belast; de spilfunctie van de voorzitter; de bekendheid met de samenwerking met politie en justitie en de wens dat de voorzitter een ervaren bestuurder is die als het er op aan komt door betrokken partijen als gelijkwaardig wordt gezien.

Deze argumenten lijken te zijn opgehangen aan een enigszins opportunistische interpretatie van de begrippen lokaal, bovenlokaal en regionaal, en overtuigen ook overigens niet. De regering stelt als legitimerend uitgangspunt van de veiligheidsregio en van het burgemeesterlijke voorzitterschap de lokale invalshoek voorop, maar kiest met verlengd lokaal bestuur als formeel bestuurlijk model materieel voor een functionele invulling, waarin de korpsbeheerders, in wezen ook lokale bestuurders, een stevige regionale rol gaan spelen, in een aantal gevallen op een geografisch provinciale schaal. Niet-regulier in relatie tot de collega-burgemeesters is voorts de figuur van de voorzitter, die ingeval van een bovenlokale calamiteit op grond van een zelfstandige beslissing het regionaal beleidsteam (RBT) bij elkaar roept en daarmee wettelijk het gezag c.q. opperbevel overneemt.

Daarmee introduceert de regering een in de Nederlandse bestuurlijke verhoudingen nogal vergaande constructie waarin binnen een stelsel van in beginsel gelijkwaardige gemeenten en burgemeesters in bijzondere omstandigheden één burgemeester hiërarchisch boven de andere komt te staan. Het is niet alleen de vraag of dat een positieve ontwikkeling is uit een oogpunt van bestuurlijke organisatie. Van deze constructie kan bovendien een zeker conflictopwekkend effect uitgaan (E. Muller, Veiligheidsregio in ontwikkeling, NJB, 2008, nr. 83, p. 1474). Weliswaar zijn aan de korpsbeheerder op grond van de Politiewet thans ook enkele specifieke bevoegdheden toegekend, maar deze hebben, als deze leden het goed zien, slechts betrekking op de uitvoering van beheerstaken en worden bovendien in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie uitgeoefend. Door van de korpsbeheerder ook de voorzitter van de veiligheidsregio te maken ontstaat weliswaar een personele unie binnen veiligheids- en politieregio’s, maar lijkt – anders dan de regering meent (31 117, nr. 6, p. 32) – de aanduiding collegialiteit van bestuur als hoofdkenmerk van de veiligheidsregio, gelet op de verschillen tussen beide regiofiguren, enigszins te zwaar aangezet.

Dit alles overwegende lijkt de afwijzing van de CdK als centrale figuur in de veiligheidsregio nog wel voor enige discussie vatbaar. De CdK beschikt, als deze leden het goed zien, thans zowel als rijksorgaan als in zijn provinciale rol al over de nodige bevoegdheden die gemeenten in het algemeen en de veiligheid in het bijzonder regarderen, is niet geheel onbekend met de regionale problematiek, staat niet vreemd tegenover het uitoefenen van een spilfunctie, lijkt bestuurlijk op voorhand niet meer of minder ervaren dan een korpsbeheerder – om over gelijkwaardigheid maar te zwijgen – en lijkt in staat vooraf een duidelijke rol neer te zetten als het orgaan dat het bovenlokale gezag uitoefent. Deze leden zien daarbij niet over het hoofd dat bij de keuze voor de CdK een discussie over een andere indeling en inrichting van veiligheidsregio’s, en wellicht over het regionaal bestuur in bredere zin zou kunnen ontstaan. Deze leden zouden daar op zichzelf genomen ook niet op voorhand bezwaar tegen hebben. Hoe dit laatste ook zij: de aan het woord zijnde leden hebben behoefte aan een meer inhoudelijke motivering van de voorkeur van de regering voor de korpsbeheerder als voorzitter van de veiligheidsregio.

Wat betreft de in het voorstel aangepaste positie van de CdK willen de leden van de fractie van D66 hun waardering uitspreken voor de inzet waarmee de minister met verschillende betrokken partijen het overleg heeft gezocht om tot een gemeenschappelijk gedragen oplossing van het vraagstuk van een eenhoofdige en bovenlokale gezagsuitoefening te komen. Zij stellen vast dat er voor de CdK thans nog een rol als rijksorgaan is gereserveerd, waarvan de inhoud zal worden vastgelegd in de Ambtsinstructie. Het gaat met betrekking tot de directe taakuitoefening van de veiligheidsregio met name om aanwijzingsbevoegdheden in de koude (voorbereidende) fase van de taakuitoefening van de veiligheidsregio en ten aanzien van de samenwerking binnen het RBT tijdens de warme (actuele) fase. Daarnaast kan de CdK een oordeel worden gevraagd in het geval dat een gemeenteraad een negatief oordeel over het handelen van de voorzitter van de veiligheidsregio ter kennis heeft gebracht bij de minister.

Als deze leden – met alle begrip voor de totstandkoming van het bereikte compromis – thans met enige distantie naar de uitkomst kijken kunnen zij moeilijk anders dan vaststellen dat het geheel de centralistische tendens in het voorstel verder aanscherpt en dat het verantwoordingsstelsel er niet inzichtelijker op is geworden. Via de CdK als rijksorgaan krijgt de minister immers een sterkere greep op het functioneren van de veiligheidsregio. De aan het woord zijnde leden vragen in de eerste plaats hoe de regering deze centralistische trend beoordeelt.

Zij zijn ten tweede benieuwd in hoeverre in dit verband de aarzelingen bij de regering over de geschiktheid van de CdK voor het spelen van een zelfstandige, provinciaal ingebedde rol van de CdK in de veiligheidsregio (31 117, nr. 3, p. 42 e.v.) moeten worden gewaardeerd.

Een derde kanttekening plaatsen deze leden bij de toegevoegde waarde van de rol van de overigens – wat de directe activiteiten van de veiligheidsregio betreft – op afstand geplaatste CdK in de afwikkeling van een conflict tussen de voorzitter van de veiligheidsregio en een of meer van de betrokken gemeenteraden. Waar het stelsel van controle en verantwoording – waar zij nog nader op terug komen – naar de mening van deze leden al weinig transparant, democratisch en effectief is, rijst de vraag of het verstandig is daar nog een extra complicerende en in wezen centralistische component aan toe te voegen. Graag vragen zij de regering een reactie.

9. Regionalisering brandweer en positie brandweervrijwilligers

Bij de kabinetsformatie is afgesproken dat regionalisering van de brandweer niet bij wet afgedwongen zal worden. Zien de leden van de CDA-fractie het goed, dan tracht de regering door de inzet van financiële middelen gemeenten wel hiertoe te verleiden. Met wisselend succes. Het resultaat geeft een divers beeld te zien, variërend van volledige regionalisering tot niet regionaliseren en alles wat hier tussen ligt. De niet eenduidige georganiseerde brandweerorganisaties vormen in het wetsvoorstel veiligheidsregio echter wel het uitvoerend centrum van de crisisbeheersing. Het voornemen van de regering om de politie te integreren in de veiligheidsregio is ver achter de horizon verdwenen. Het verschil in bestuurlijke inbedding maakt integratie problematisch. Het eindresultaat kan zijn dat de expertise van het politiemanagement in een crisis onvoldoende benut wordt. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag nadere gegevens over het aantal vrijwilligers bij de brandweer. Welke ontwikkeling tekent zich af, gemeten over de laatste jaren? Wat zijn de verwachtingen voor de komende jaren, gelet op het feitelijke en voorgenomen regionaliseringsproces?

Kan de regering voor deze leden uiteenzetten hoe zij denkt te bereiken dat de grote ervaring van de politie in het managen van een ramp of crisis goed benut wordt? Kan de regering tevens aangeven welke ambitie zij nog heeft nu het oorspronkelijke doel, waarbij de politieregio in de veiligheidsregio zou integreren, nog niet bereikt wordt?

Is de vraag niet gerechtvaardigd wat er nu werkelijk met de brandweer gaat gebeuren? Wordt deze nu via dit wetsontwerp toch wettelijk geregionaliseerd, of blijft dat een vrijblijvend karakter behouden, zo vragen de leden van de VVD-fractie. In het huidige regeerakkoord is afgesproken dat de regionalisering van de brandweer niet wettelijk zal worden afgedwongen. Echter de facto zal de financiële weg waarlangs het nu plaatsvindt hetzelfde effect hebben, zo menen deze leden. Zijn de afgesloten convenanten niet vooral vanwege mogelijke negatieve financiële consequenties door de gemeenten geaccepteerd? Immers bij de brandweer is anders dan de rijksfinanciering bij de politie sprake van een hybride financiering.

De leden van de VVD-fractie kunnen overigens instemmen met de stelling dat de regionalisering van de brandweer grote voordelen heeft, ook voor de vrijwilligers. Borging van het kwaliteitsniveau kan, en zal daarmee een extra impuls ondervinden. Strikt genomen geldt geen verplichting tot regionalisering van de brandweer maar via convenanten is er een sterke financiële prikkel om daar wel toe over te gaan.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met enige zorg kennis genomen van het gepubliceerde feit van de afname van 270 vrijwilligers bij de brandweer in het afgelopen jaar. De voorzitter van de vakvereniging brandweer vrijwilligers wijt dat ondermeer aan de verzakelijking en gebrek aan waardering die ontstaan is door de concentratie in 25 regio’s. Kan die constatering juist zijn of zijn er andere redenen aan te wijzen voor de terugloop van het aantal vrijwilligers? Is het juist dat de regering een dergelijke teruggang niet voorzien heeft? Aan welke maatregelen wordt gedacht om deze tendens te keren?

Volgens de nieuwe aantallen van het CBS zouden de opkomsttijden bij binnenbranden aanzienlijk zijn toegenomen: in 2001 8 minuten en in 2007 bijna 14 minuten. Dit zou voor een belangrijk gedeelte veroorzaakt worden door de langere verwerkingstijden van de meldingen binnen de regionale alarmcentrale. Gelet op de normtijden genoemd in bijlage 1 bij het ontwerp Besluit veiligheidsregio’s, waaraan in artikel 3.2.1 wordt gerefereerd, vragen de leden van de SP-fractie de regering hoe deze normtijden te realiseren zijn. Wat moet er dan daartoe in de praktijk geschieden? Hoe beoordeelt de regering achteraf de opneming van regionalisering van de brandweer in de convenanten?

Soms zouden de opkomsttijden zelfs, aldus het Veiligheidsberaad, nog lager moeten zijn. Het Veiligheidsberaad geeft aan dat de opkomsttijden genoemd in bijlage 1 van het ontwerpbesluit niet voor alle categorieën in lijn zijn met de opkomsttijden uit de voormalige basisbrandweerzorg. Zo wordt voor bijvoorbeeld hotels en verpleeghuizen zonder brandmeldinstallatie tot op heden 5 in plaats van voorgestelde 8 minuten gehanteerd, zo schrijft het Veiligheidsberaad aan Minister van BZK op 24 juni 2008. Gaat de regering de tijden in bijlage 1 hieraan aanpassen? Heeft de Minister van BZK overigens al overlegd met het Veiligheidsberaad over de «wenselijkheid van één berekeningsmodel, in het bijzonder het RIVM-model (zie Kamerstuk 31 117, nr. 33, p. 10)?

De democratische beïnvloedingsmogelijkheden voor de brandweervrijwilligers zouden via de Wet op de ondernemingsraden geregeld zijn, aldus de regering tijdens de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel op 22 april 2009 in de Tweede Kamer. Echter in het verslag van 4 september jl. (31 117, nr. 33, p. 12) komt de regering hierop (kennelijk) terug, aldus de leden van de SP-fractie. Nu zou de vakvereniging van brandweervrijwilligers «pas stemrecht krijgen indien deze vereniging voldoet aan de voorwaarden voor representativiteit van vakbonden zoals opgesteld door de SER en zoals deze ook worden gehanteerd door het College voor Arbeidszaken». Vindt de regering niet ook dat de amendementen van de heren Van Raak (nr. 14) en Anker (nr. 19) op achteraf bezien misschien toch wel ondeugdelijke gronden door de regering zijn ontraden? Zo ja, Wat is de regering voornemens alsnog te ondernemen om de medezeggenschap van de brandweervrijwilligers beter te verankeren? Zo niet, waarom niet?

10. Gemeenschappelijke meldkamer

In de afgelopen jaren is volgens de leden van de CDA-fractie een breed draagvlak ontstaan voor het streven naar een gemeenschappelijke meldkamer in plaats van de oude situatie, waarbij iedere sector zijn eigen meldkamer in beheer had. Artikel 35 van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s voorziet in de oprichting van een gemeenschappelijke meldkamer terwijl artikel 19 de minister in haar hoedanigheid als beheerder van het Korps landelijke politiediensten voorschrijft een convenant met de veiligheidsregio’s te sluiten dat zich onder andere richt op de meldkamerfunctie. De synergie van de samenwerking kan leiden tot een hogere efficiëntie van de hulpverlening en kostenbesparing. Verondersteld kan worden dat vooral financiële situatie bij de politiekorpsen een extra impuls geeft te streven naar een gemeenschappelijke meldkamer. Kan de regering inzicht geven in de stand van zaken in Nederland van het oprichten van gemeenschappelijke meldkamers en de (globale) besparing op de exploitatiekosten in de nieuwe opzet? Beschikt u over gegevens die een indicatie opleveren voor de kosten/baten ontwikkeling, rekening houdend met de grote verschillen in omvang van de regio’s?

Staat de regering positief ten opzichte van het streven naar de beschikbaarheid van gemeenschappelijke meldkamers voor meer dan een regio, zo willen de leden van de CDA-fractie graag weten. Welke rechtsvorm staat de regering daarbij voor? Behoort het regelen van een bovenregionale meldkamer via de Wgr tot de mogelijkheden? Artikel 35 lid 5 van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s regelt het gezamenlijke gebruik van één meldkamer door besturen van verschillende regio’s. Hierin is sprake van het maken van schriftelijke afspraken tussen besturen van veiligheidsregio’s. Welke initiatieven zijn in deze ontplooid en welke resultaten zijn bereikt? Ziet de regering het tot haar taak de ontwikkelingen om te komen tot een gemeenschappelijke meldkamer financieel te ondersteunen?

Acht de regering de regelgeving in de Wet ambulancezorg, waarbij de regionale ambulancevoorziening verantwoordelijk is voor de instandhouding van een «witte» meldkamer, adequaat ten opzichte van het toekennen van de verantwoordelijkheid voor de instelling en instandhouding van de gemeenschappelijke meldkamer aan het veiligheidsbestuur, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Verrassend voor de leden van de VVD-fractie blijft het feit dat in de wet geen geïntegreerde meldkamer wordt opgenomen. Daarbij is de wijze van aansturing van het grootste belang. Wat is de reden dat deze zo noodzakelijke vernieuwing niet wordt ingevoerd bij deze majeure aanpassing van de uitvoering van het veiligheidsbeleid? Wat heeft de regering in dit verband gedaan met het rapport van de Adviescommissie Coördinatie ICT Rampenbestrijding uit 2005?

Er wordt uitgegaan van een gemeenschappelijke meldkamer op de schaal van de veiligheidsregio. Wat betekent dit voor de toelevering van specifieke gegevens aan partners in de keten, zoals de politie, zo willen de leden van de PvdA-fractie graag weten? En wat betekent dit voor gevoelige informatie die in handen kan komen van private ondernemingen bijvoorbeeld de aanbestede ambulancedienst?

De motie Timmer/van Raak (31 117, nr. 25) roept de regering op te komen met concepten voor een geïntegreerde meldkamer. Kan de regering de leden van de SP-fractie toelichten hoever het staat met de uitvoering van de motie? Wanneer kunnen deze concepten tegemoet gezien worden?

11. Landsgrensoverschrijdende samenwerking

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer heeft op 25 juni 2009 overleg gevoerd met de regering over onder andere regionale afspraken met buurlanden. Zij heeft hierbij over landoverschrijdende samenwerking geantwoord (Zie Kamerstuk 29 517, nr. 38):

«Er zijn diverse verdragen afgesloten voor grensoverschrijdende rampenbestrijding. De grensoverschrijdende samenwerking is een onderwerp dat de staatssecretaris voor Europese Zaken en mij zelf zeer interesseert. Het gaat niet alleen om veiligheid en rampenbestrijding, die direct onder mijn verantwoordelijkheid vallen, maar daarnaast over allerlei andere dingen waar mensen in de grensregio wonen, problemen mee hebben of zouden kunnen krijgen (onderstreping toegevoegd). Na het van kracht worden van de Wet veiligheidsregio’s zullen de verdragen in die zin worden aangepast dat de voorzitter van de veiligheidsregio die verdragen zal sluiten met de buurlanden. Ik realiseer mij heel goed dat dit in sommige buurlanden op een ander niveau plaats vindt; niet op het niveau van de burgemeester van een grote gemeente, zoals in Nederland, maar op provinciaal niveau. Ik heb gezegd dat ik hiervoor niet iets in de wet ga veranderen, maar dat de voorzitter van een veiligheidsregio wijs moet zijn en bij een overleg met een voorzitter van een Kreisstadt in Duitsland de commissaris van de Koningin mee moet nemen. Ga er niet over zitten zeuren, maar doe dat gewoon met z’n tweeën, en dat hebben ze mij ook beloofd.»

Tot verbazing van de leden van de CDA-fractie moeten zij uit dit antwoord de conclusie trekken dat de regering rollen ziet voor de voorzitter van de veiligheidsregio op andere gebieden dan die van veiligheid. Zo ja, wat is hiervoor de reden en waar denkt de regering aan?

De rolverdeling in de taken tussen de voorzitter van de veiligheidsregio en een CdK in de contacten over landsgrensoverschrijdende samenwerking wordt hiermee diffuus, zo vinden deze leden. De rol van de CdK ligt vooral in het bevorderen van de bestuurlijke samenwerking. Ligt het hierbij niet meer voor de hand gebruik te maken van de functionaris die er bij uitstek is voor het koppelvlak tussen regio en rijk? Waarom iets nieuws creëren terwijl het bestaande, als verlengde arm van een minister, beter kan worden benut? Welke rol kent de regering toe aan de CdK in deze als rijksorgaan? Kan de regering inzicht geven in de wijze waarop de CdK als provinciaal bestuurder inhoud hebben gegeven aan het bevorderen van bestuurlijke landsgrensoverschrijdende samenwerking met de Minister-präsidenten in Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen c.q. met de gouverneurs in België? Welke bijzondere redenen liggen aan deze keus van de regering ten grondslag?

Het beter benutten van de positie van de CdK kan volgens de leden van de CDA-fractie eenvoudig worden gerealiseerd door aan artikel 1 van de ambtsinstructie van de CdK het internationale aspect toe te voegen. De CdK krijgt dan de rol van bevorderaar van de samenwerking. Is de regering hiertoe bereid? Zij ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de fractie van de PvdA willen graag concreet geïnformeerd worden of er voor de Westerschelde een grensoverschrijdende risicoanalyse en rampenplan bestaat. Deze leden hebben geen behoefte aan een procedureel antwoord maar veel meer aan de feitelijke invulling van een dergelijk plan. Door de vaargeulverdieping komen er steeds grotere schepen met zwaardere ladingen op een steenworp afstand langs de Zeeuwse kust. Veel van die schepen bevatten uitermate gevaarlijke chemische ladingen. Naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdA past daarbij een grensoverschrijdend rampenplan met duidelijkheid over de bevelsstructuur tijdens een zich op de Westerschelde voltrekkende ramp. Is de regering dat met deze leden eens en hoe is daarin voorzien?

Kan de regering de leden van de SP-fractie toelichten of de internationale samenwerking door voorzitters van veiligheidregio’s aan bijvoorbeeld Belgische en Duitse grenzen op gang is gekomen? En hoe het resultaat daarvan zich verhoudt tot voorheen, toen deze taak nog door de CdK werd gedaan. Is de verhouding tussen de voorzitter van de veiligheidsregio en de CdK in deze grensregio’s voldoende duidelijk? Gaarne ontvangen de aan het woord zijnde leden een reactie.

Ten slotte willen de leden van de fracties van SGP en CU geïnformeerd worden over bevoegdheden en verantwoordelijkheden indien sprake is van een landsgrensoverschrijdende ramp.

12. Voorhang AMVB’s

Het is de leden van de VVD-fractie natuurlijk opgevallen dat veel nadere regelingen via AMVB’s tot stand zullen komen. Daarom zijn de leden van de VVD verheugd dat in de wet bij amendement is opgenomen de meeste AMVB’s verplicht voor te leggen aan beide Kamers voordat de ontwerp besluiten aan de Raad van State worden voorgelegd.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van de Wet veiligheidsregio’s, van de uitgebreide behandeling in de Tweede Kamer en van de vele adviezen en commentaren rond dit wetsvoorstel. Deze wet kent een lange voorgeschiedenis. De leden van de fractie van de PvdA onderkennen dat daaraan zowel voor- als nadelen verbonden zijn. De voordelen zijn dat invoeringspraktijk en wettelijke verankering samen optrekken en het draagvlak voor de structuurverandering daardoor gepaard kan gaan met de gewenste cultuurverandering bij de verschillende instituties die in de veiligheidsregio zijn gaan samenwerken. De nadelen zijn dat de wetgever en vooral de Eerste Kamer een wetsvoorstel behandelt waarvan de implementatie al in belangrijke mate heeft plaatsgevonden. Enigszins schofferend voor de Eerste Kamer is dat het Besluit veiligheidsregio’s, gebaseerd op de wetsbehandeling in de Tweede Kamer, reeds door de ministerraad is goedgekeurd en bij beide Kamers is voorgehangen. Voor de Eerste Kamer betekent dit een voorhang van een besluit gebaseerd op een nog niet door de Eerste Kamer behandelde wet. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een reactie van de regering op dit procedurele punt.

Kan de regering de leden van de SP-fractie toelichten hoe zij het mogelijk acht krachtens artikel 80 van de Wet veiligheidsregio’s binnen vier weken reactie te vragen op de Ontwerpbesluiten (31 117, nr. 31, d.d. 12 juni 2009), terwijl het wetsvoorstel, inclusief artikel 80, nog in behandeling is bij de Eerste Kamer?

13. Watercalamiteiten

De grootschalige landelijke hoogwateroefening (november 2008) heeft tot de aanbeveling geleid van de Taskforce Management Overstromingen dat de coördinatie en regievoering vragen om krachtige keuzes vraagt. «Bij een overstromingsramp van nationale omvang móét een top-downbenadering gekozen worden.» De aanbeveling heeft inmiddels geleid tot het voorstel tot de vorming van een ministerieel beleidsteam (MBT) en een landelijke operationele staf. Kan de regering aan de hand van het scenario hoog water en een dreiging overstroming van de rivieren illustreren hoe zij de gezagsverhoudingen ziet en daarbij de rollen van de verschillende spelers, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Dringend gewenst is dat aanvullende wetgeving tijdens buitengewone omstandigheden, de zogenaamde noodwetgeving, wordt opgepakt, zo vinden de leden van de CDA-fractie. Is de regering bereidt voortvarend de noodwetgeving te moderniseren zodat deze wetgeving goed aansluit bij het wetsvoorstel veiligheidsregio’s?

Met betrekking tot bovenregionale zaken is de hoofdregel dat voorzitters van de veiligheidsregio’s onderling afspraken maken en die neerleggen in crisisplannen, zo leiden de leden van de SP-fractie af uit het wetsvoorstel. Voor specifieke situaties zal er worden gewerkt aan specifieke bestrijdingsplannen. Zo zegde de regering de Tweede Kamer bijvoorbeeld toe dat binnenkort een incidentenbestrijdingsplan Waddengebied ter consultatie zal worden aangeboden. Graag vernemen de leden van de SP-fractie hoe het hiermee voor staat, en idem met het incidentenbestrijdingsplan Noordzeekanaalgebied.

15. Overige onderwerpen

Veiligheidsberaad

Het is volgens de leden van de VVD-fractie een goede zaak, zeker gelet op het instrument van de WGR als verplichting op te leggen, dat het Veiligheidsberaad een wettelijke status krijgt.

De leden van de D66-fractie hebben nog een vraag over het Veiligheidsberaad. Dit koepelbestuur wordt, als zij het goed begrijpen, in de nabije toekomst op een met de politieorganisatie vergelijkbare wijze verantwoordelijk voor het beheer en bestuur van bovenregionale en niet-departementale voorzieningen, zoals de brandweeracademie. Dat maakt de bij amendement gegeven wettelijke status begrijpelijk. In dat verband rijst de vraag of het Veiligheidsberaad in dat perspectief ook niet over rechtspersoonlijkheid zou moeten beschikken. Graag vragen deze leden de regering hoe zij dit beoordeelt.

Integralere definitie veiligheid

De leden van de PvdA-fractie vragen of het begrip veiligheid dan ook niet breder en integraler gedefinieerd zou moeten/kunnen worden? En zou daarbij dan ook gedacht kunnen worden aan het opstellen van een sociaal risicoprofiel en een sociaal -calamiteitenplan (dreigende maatschappelijke onrust)?

Tegengaan verkokering in toezicht

Voor zover de leden van de fractie van de PvdA dat begrepen hebben uit de studies en analyses rond met name de ramp in Enschede was een belangrijke oorzaak van de niet vroegtijdig gesignaleerde onveiligheid rond de vuurwerkfabriek de sectorale gerichtheid van inspectiediensten, die ieder verantwoordelijk zijn voor een klein deeltje, maar niemand die het geheel kon overzien en zich daarvoor verantwoordelijk achtte. Wat is aan dit probleem gedaan in de afgelopen jaren? De oplossing van minder toezichthoudende organen die verantwoordelijk zijn voor de samenhang lijkt voor de hand te liggen. Heeft deze uitwerking plaatsgevonden? Is er sprake van vermindering van landelijk verkokerde inspectiediensten en vindt handhaving en toezicht op termijn vooral plaats op het niveau van de veiligheidsregio?

Informatie-uitwisseling

De leden van de SP-fractie vragen wat de regering vindt van de voortdurende klachten van medewerkers, zowel van GGD, GHOR, brandweer als politie, over de gebrekkige uitwisseling van informatie? Wat wordt er ter verbetering ondernomen? Landelijk en/of in afzonderlijke veiligheidsregio’s? Neemt de regering het initiatief om met eenzelfde, en goed, informatiesysteem te werken?

Het is de leden van de SP-fractie misschien ontgaan, maar zij hebben geen speciale aandacht bij rampen en crisis in het wetsvoorstel kunnen vinden voor kwetsbare groepen als mensen met verstandelijke, zintuiglijke, psychische of motorische beperkingen. Is in aparte informatie, oefeningen en andere eisen op andere wijze voorzien? Zo ja, waar zijn deze als leidraad of voorschriften voor besturen van veiligheidsregio’s te vinden? Zo niet, zouden deze niet alsnog er moeten komen?

Wanneer zal het aangekondigde, door het ministerie van BZK te ontwikkelen modelconvenant voor het vastleggen van afspraken tussen veiligheidsregio’s en provincie enerzijds en regionale omroepen anderzijds gereed zijn (31 117, nr. 34), zo willen de leden van de SP-fractie graag weten.

Wwr – andere wetten

Tot slot vragen de leden van SGP-fractie en de CU-fractie hoe de aansluiting tussen de Wvr en andere wetten, bijvoorbeeld die ter bestrijding van dierziekten is geregeld.

De voorzitter van de commissie,

Hermans

De griffier van de commissie,

Hester Menninga


XNoot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc CDA), Dölle (CDA), Ten Hoeve (OSF), Kox (SP), Van Bijsterveld (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA) (vice-voorzitter), Engels (D66), Laurier (GL), Hendrikx (CDA), Van Kappen (VVD), De Boer (CU), Quik-Schuijt (SP), K.G. de Vries (PvdA), Schaap (VVD), Hermans (VVD) (voorzitter), Ten Horn (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GroenLinks), Lagerwerf-Vergunst (CU), Eigeman (PvdA), Duthler (VVD), Vliegenthart (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven