30 879
Voorstel van wet van het lid Van Dijken houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met een vrijstelling van parkeerbelastingen voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONINGIN1

Vastgesteld 2 oktober 2009

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het initiatief-voorstel en de eerdere behandeling ervan. Zij blijven na lezing enige vragen houden over de noodzaak van het voorstel. Deze leden merken daarbij op dat het daarbij niet gaat om (eventuele) vrijstelling van parkeerbelasting voor gehandicapten op zich, maar om het feit dat dit nationaal, dus door de centrale wetgever, eenvormig geregeld zou moeten worden. De leden van de CDA-fractie vernemen ook graag de reactie van de regering op de vragen van haar fractie, mede gelet op de artikelen 115 en 116 van de Gemeentewet die voor de regering relevant zijn in geval van regeringsvoorstellen.

Dit initiatiefvoorstel om een uitzondering te maken in artikel 225, eerste lid onder a, van de Gemeentewet, brengt een beperking met zich mee van de vrijheid van gemeentebesturen in de heffing van parkeerbelasting, voor een periode van vijf jaren. Dit gebeurt opdat houders van een gehandicaptenparkeerkaart, mensen die niet in staat zijn zelfstandig 100 meter aan een stuk te lopen, aan een parkeermeter zonder betalen kunnen parkeren. Er komt dan een einde aan het verschillend beleid dat gemeentebesturen in dezen voeren en daarmee een einde aan de onduidelijkheid die dit tot nu toe voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart tot gevolg had. De leden van de SP-fractie zijn blij met het initiatief van indiener te bewerkstelligen dat gehandicapten geen extra inspanning ten opzichte van de niet-gehandicapte burger, hoeven te leveren om een gepaste parkeerplaats te bemachtigen. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie alsmede de leden van de CU-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen.

De leden van de fractie van D66 hebben met de nodige aarzeling kennis genomen van dit voorstel. Zij willen voorop stellen dat zij uit een oogpunt van bescherming en gelijke behandeling van minderheden voorstander zijn van een verbetering van de toegankelijkheid voor en mobiliteit van gehandicapten. Zij vragen zich echter af of dit voorstel daartoe een dermate significante bijdrage levert dat een wettelijke ingreep in de gemeentelijke autonomie gerechtvaardigd is.

Werking – Lokale autonomie

De initiatiefnemer heeft uiteengezet dat het in dit voorstel niet als zodanig te doen is om het gratis parkeren. Maar, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af, wanneer dit het geval is, dan zijn er toch andere methoden om het door de initiatiefnemer gesignaleerde probleem het hoofd te bieden. Enige voorlichting, zoals een tekst aangebracht op een parkeermeter of op een parkeerzuil, zou dan al voldoende zijn. Parkeertarieven verschillen ook lokaal. Zij worden ook op parkeerzuilen of -meters bekendgemaakt. Deze vorm van voorlichting kan desgewenst uiteraard worden aangevuld via een gemeentelijke website of andere uit particulier initiatief aangevulde bronnen.

Het ligt voor de hand deze betaalplaatsen zo te plaatsen dat zij fysiek gezien goed bereikbaar zijn. Dat is voor een ieder van belang, zeker voor gehandicapten; maar ook voor personen die moeilijker ter been zijn en niet in het bezit zijn van een gehandicaptenparkeerkaart. Het komt deze leden van de CDA-fractie voor dat het meest belangrijke in dit verband is de voldoende beschikbaarheid van invalidenparkeerplaatsen die zodanig geplaatst zijn dat er niet een te grote afstand hoeft te worden afgelegd tot een parkeermeter. Dit is bij uitstek iets waar gemeenten zelf verantwoordelijkheid voor moeten en kunnen dragen.

Kan de initiatiefnemer nader ingaan waarom regeling op nationaal niveau nodig is gelet op het hoge percentage gemeenten dat reeds vrijwillig aan houders van een gehandicaptenparkeerkaart vrijstelling van parkeerbelasting geeft? Welke betekenis heeft voor de initiatiefnemer in dit verband het uitgangspunt van gemeentelijke autonomie?

Uit de eerdere stukken is naar voren gekomen dat op dit ogenblik ca. 60% van de gemeenten uit eigen vrije wil is overgegaan tot het geven van vrijstelling en ca. 40% van de gemeenten niet. De leden van de CDA-fractie vermoeden dat er ook gemeenten zijn die gelet op de lokale situatie helemaal geen parkeergelden heffen. Kan de initiatiefnemer van het voorstel enig inzicht geven in het aantal c.q. percentage van gemeenten waarin daarvan sprake is? Dat is immers ook van belang voor de beoordeling van de noodzaak van regeling voor de wetgever in formele zin.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat ook met dit voorstel nog niet op alle parkeergelegenheden gratis met een gehandicaptenparkeerkaart zal kunnen worden geparkeerd. Zij hebben voorts begrepen dat reeds de helft van de gemeenten zelf al een vrijstellingsregeling voor gehandicapten heeft getroffen. Bovendien hebben zij begrepen dat in de naaste toekomst het elektronisch betalen van parkeerbelasting zal worden gerealiseerd. De voorgestelde maatregel lijkt in het licht van deze feiten en omstandigheden slechts een beperkte werking te hebben. Deze beperkte reikwijdte blijkt naar de mening van deze leden tevens uit in enkele moties neergelegde opvattingen in de Tweede Kamer. Het voorstel is aangenomen met een beperkte geldingsperiode van slechts vijf jaar. Al na drie jaar zal een evaluatie van de wet plaatsvinden, er van uitgaande dat er dan methoden zijn ontwikkeld om de problematiek van het parkeerbeleid voor gehandicapten op een betere manier op te lossen (30 879, nr. 14). In dat verband heeft de Tweede Kamer de regering verzocht met de gemeenten te bespreken op welke wijze die verbeteringen kunnen plaatsvinden (30 879, nr. 13). Conform de inmiddels breed ingeburgerde invalshoek van de Raad van State vragen deze leden de initiatiefneemster voor welk objectief en substantieel probleem deze formeel-wettelijke regeling nu precies een oplossing is en hoe de verhouding tussen de aard en omvang van dat maatschappelijke probleem en de inzet van het instrument van de formele wet als proportioneel kan worden beschouwd.

De leden van de D66-fractie willen graag herinneren aan het advies van de Raad van State, waar de nadruk wordt gelegd op de noodzaak beperkingen van de lokale autonomie en inbreuken op de decentrale verantwoordelijkheid van gemeentebesturen deugdelijk te motiveren. De aantasting van de vrijheid waarover lokale besturen thans beschikken op het gebied van parkeerbeleid en belastingheffing is naar het oordeel van deze leden onvoldoende overtuigend onderbouwd door een verwijzing naar een hoger doel dat de voorgestelde inbreuk zou rechtvaardigen. Het antwoord op de vraag welke objectieve feiten en omstandigheden de voorliggende problematiek in verhouding tot het fundamentele beginsel van de lokale autonomie tot een hoger doel maken is de aan het woord zijnde leden niet duidelijk geworden. De kwalificatie hoger doel houdt blijkbaar (30 879, nr. 7) niet alleen verband met de slechte bereikbaarheid van parkeermeters, maar ook met de lokale verschillen in parkeer- en belastingbeleid en de hogere financiële barrières die gehandicapten zouden ondervinden voor hun verplaatsing. Wettelijk ingrijpen van de rijksoverheid zou bovendien geïndiceerd zijn omdat gemeenten het onderling niet eens zouden kunnen worden over een uniform gehandicaptenparkeerkaartbeleid. Deze zeer uiteenlopende motieven overtuigen niet. Binnen het lokaal bestuur bestaan vele geaccepteerde vormen van pluriformiteit en differentiatie. Het ingrijpen in inkomenseffecten behoort evenwel niet tot de opgaven van gemeentebesturen. De recent uitgekomen tweede beschouwing van de Raad van State inzake de interbestuurlijke verhoudingen draagt bovendien de in dit verband relevante titel «Decentraal moet, tenzij het alleen centraal kan». Graag vragen deze leden de initiatiefnemer nog eens op deze punten te reageren.

Gelijke behandeling

De leden van de fractie van de SP vragen of de initiatiefnemer kan toelichten waarom van een gehandicapte burger niet verwacht kan worden dat hij/zij ervoor zorg draagt over voldoende parkeergeld of een opgeladen chipkaart te beschikken alvorens op pad te gaan? En als dit wel verwacht mag worden, waarom dit nog geen gelijke behandeling en/of afdoende oplossing vormt voor het gesignaleerde probleem.

De leden van de fractie van de SP vragen of de initiatiefnemer kan toelichten of na aanname van het wetsvoorstel er nog gemeentelijke parkeergarages zullen zijn, waar houders van een gehandicaptenparkeerkaart toch niet zonder te betalen kunnen parkeren? Zo ja, waar en met welke rechtvaardiging? Is dit niet in strijd met de Wet Gelijke Behandeling ten aanzien van chronisch zieken en gehandicapten?

De initiatiefnemer heeft ook naar voren gebracht dat de hoogte van parkeertarieven gehandicapten kan belemmeren in hun mobiliteit. De leden van de CDA-fractie kunnen zich daarbij zeker iets voorstellen. Los van de vraag of dit nationale wetgeving tot verplichte vrijstelling zou rechtvaardigen voor houders van gehandicaptenparkeerkaarten, doet dit bezwaar zich ook voor andere groepen in de samenleving gevoelen, zoals voor sommige ouderen of voor uitkeringsgerechtigden. Deze leden horen graag een reflectie hierop, zeker nu de initiatiefnemer eerder heeft gesteld dat het haar niet als zodanig te doen was om gratis parkeren op zich.

Evaluatie

Kennisneming van het voorstel heeft de leden van de SGP-fractie en de leden van de CU-fractie tot de vraag gebracht hoe zij de verhouding dienen te zien tussen het bij amendement-Heijnen (nr. 9) gewijzigde artikel II van het voorstel en de motie Anker/Heijnen (nr. 14). Bedoelde motie verlangt een evaluatie van de wet drie jaar na inwerkingtreding, terwijl het amendement (artikel II) wil dat de wet vijf jaar na inwerkingtreding vervalt. Tot welke gevolgen zou de evaluatie, uiteraard afhankelijk van de inhoud daarvan, voor het voortbestaan gedurende maximaal twee jaar kunnen hebben? Is het reëel om te verwachten dat eventueel gebleken noodzakelijke aanpassingen van de wet nog ruimschoots vóór het verstrijken van de twee jaarstermijn hun beslag zullen krijgen? Zou de evaluatie ook tot gevolg kunnen hebben dat de wet een kortere looptijd dan vijf jaar beschoren is?

Overig

De leden van de fractie van de SP vragen of de initiatiefnemer kan toelichten of onderhavig wetsvoorstel in gemeenten die van digitale parkeerhandhaving gebruik maken voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart afdoende oplossing vormt? Zo niet, waarom niet? Welke problemen resteren?

Eigen parkeerplaatsen van (semi-) publieke instellingen vallen niet onder de gemeentewet. Kan initiatiefnemer, zo vragen de leden van de fractie van de SP, toelichten of zich daar een vergelijkbare onduidelijkheid voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart voordoet als nu nog voor hen in verschillende gemeenten? Zo niet: waarom niet? Zo ja, hoe zou deze opgelost kunnen worden? Vergt oplossing wel/geen wetswijziging?

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin,

Hermans

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin,

Hester Menninga


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Holdijk (SGP), Meindertsma (PvdA), Bemelmans-Videc CDA), Dölle (CDA), Ten Hoeve (OSF), Kox (SP), Van Bijsterveld (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA), vice-voorzitter, Engels (D66), Thissen (GL), Hendrikx (CDA), Van Kappen (VVD), De Boer (CU), Quik-Schuijt (SP), K.G. de Vries (PvdA), Schaap (VVD), Hermans (VVD), voorzitter, Ten Horn (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GroenLinks), Lagerwerf-Vergunst (CU), Vac. (PvdA), Duthler (VVD), Vliegenthart (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven