Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 30693 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 30693 nr. D |
Ontvangen 4 februari 2010
De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden van de fracties hebben in het voorlopig verslag nog enkele vragen gesteld. Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de inbreng van de leden van deze fracties en zal hieronder ingaan op hun vragen en opmerkingen. In de beantwoording van het voorlopig verslag is zoveel mogelijk de volgorde van het voorlopig verslag aangehouden.
Onderhavig voorstel van wet, alsmede het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en enige andere wetten in verband met de harmonisatie van de uitkeringsrechten en het onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers brengen van de commissarissen van de Koning, de burgemeesters en de bestuurders van waterschappen (30 424) en het voorstel van wet tot wijziging van de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties (30 425), vloeien alle voort uit de advisering van de Commissie Dijkstal. In deze drie voorstellen van wet zijn bepalingen opgenomen die de rechtspositie van politieke ambtsdragers op (belangrijke) onderdelen wijzigen. Deze voorstellen van wet zijn nauw met elkaar verbonden. Ik ben blij dat Uw Kamer mee wil werken aan inwerkingtreding van deze wijzigingen voordat begin maart 2010 de verkiezing voor de leden van de gemeenteraden plaatsvindt, zodat de wijzigingen van toepassing worden op na die verkiezing aantredende wethouders.
De leden van de fracties van het CDA en de VVD vroegen om een uitleg van het begrip «nevenfunctie» in de context van het deeltijdkarakter van het Kamerlidmaatschap van de leden van de Eerste Kamer. Voor deze leden geldt immers dat de bezoldigde werkzaamheden die zij naast hun Kamerlidmaatschap vervullen hun hoofdfunctie betreffen.
Het is juist dat het lidmaatschap van de Eerste Kamer een nevenfunctie is naast een hoofdfunctie die elders in de maatschappij wordt vervuld. De vergoeding voor leden van de Eerste Kamer is ook daarop afgestemd. Gelet op de door de aan het woord zijnde leden genoemde context, geldt slechts de verplichting om nevenfuncties, dat wil zeggen functies anders dan het Kamerlidmaatschap, openbaar te maken en niet de inkomsten uit die functies. Ook de regels voor verrekening van inkomsten uit nevenfuncties van neveninkomsten gaat daarom niet gelden voor leden van de Eerste Kamer.
De leden van de fractie van het CDA vroegen om een toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 17, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, waarbij voor de vergoeding van reiskosten buiten woon-werkverkeer aansluiting is gezocht bij de vergoeding voor het burgerlijk rijkspersoneel in plaats van de thans in de wet opgenomen verwijzing naar de Wet op de loonbelasting 1964. Bovendien hebben de aan het woord zijnde leden verzocht om een toelichting op de gevolgen van de wijziging.
De door de leden van de fractie van het CDA bedoelde wijziging was oorspronkelijk opgenomen in het wetsvoorstel waarin de openbaarmaking van nevenfuncties en de inkomsten daaruit waren geregeld (Kamerstukken II, 30 425). Bij brief van 9 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 30 424, nr. 17) heb ik aangegeven dat alle onderdelen van het Dijkstalpakket die betrekking hebben op de rechtspositie van leden van de Eerste en Tweede Kamer worden samengevoegd in een eigen wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel behoeft een twee derde meerderheid (artikel 63 Grondwet). Deze wijziging maakt deel uit van de door de leden van de fractie van het CDA aangehaalde vierde nota van wijziging. De wijziging van artikel 17, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer is in de vierde nota van wijziging niet opnieuw toegelicht. Hieronder geef ik de motivering van de wijziging weer zoals die is uiteengezet in de memorie van toelichting en de nota van wijziging bij wetsvoorstel 30 425 (Kamerstukken II 2005/06, nrs. 3 en 7).
In het oorspronkelijke wetsvoorstel is de vergoeding voor reiskosten buiten woon-werkverkeer aangepast in die zin dat met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2004 de belastingvrije vergoeding van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt vergoed, vermeerderd met € 0,10. Daarmee was de vergoeding met ingang van die datum gelijk aan deze voor het rijkspersoneel. Per 1 januari 2006 is de belastingvrije kilometervergoeding in de Wet op de loonbelasting 1964 gewijzigd. De onbelaste vergoeding is verhoogd van € 0,18 naar € 0,19. Bovendien is in de sector Rijk met de Centrales van Overheidspersoneel overeengekomen dat met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006 voor rijkspersoneel de kilometervergoeding van € 0,28 wordt verhoogd tot € 0,37. De bijtelling van € 0,18 per kilometer (€ 0,37–€ 0,19) is belast inkomen. Per saldo doet zich per 1 januari 2006 bij rijkspersoneel een verhoging voor van de vergoeding van reiskosten buiten woon-werkverkeer. De leden van de Eerste Kamer volgen het rijkspersoneel. De wijziging leidt in navolging van de vergoeding voor reiskosten voor het rijkspersoneel tot een substantiële verhoging van de vergoeding voor reiskosten voor de leden van de Eerste Kamer.
Om te voorkomen dat elke keer wanneer de bedragen van reiskostenvergoedingen in de Wet op de loonbelasting 1964 of in de arbeidsvoorwaarden van het rijkspersoneel wijzigen tevens de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer moet worden aangepast, wordt voorgesteld geen bedragen meer in artikel 17, eerste lid, op te nemen, maar een algemene dynamische verwijzing naar de vergoeding ter zake voor het rijkspersoneel. Voor de vergoeding in het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 is in artikel VIIa, tweede lid, een overgangsmaatregel opgenomen.
Uit het voorgaande volgt dat het hier om een technische wijziging gaat, die geen inhoudelijke gevolgen heeft.
De leden van de fractie van het CDA constateerden dat bij de vijfde nota van wijziging (Kamerstukken II 2009/10, 30 693, nr. 18) het overgangsrecht in die zin is gewijzigd dat leden van de Tweede Kamer die bij de eerstvolgende verkiezingen 50 jaar of ouder zijn, maar nog niet de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, bij voldoende dienstjaren recht hebben op de verlengde uitkering tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Deze leden vroegen hoe in dit verband in het voorgestelde artikel 84a, tweede lid, van de Appa het woord «onmiddellijk» gelezen moet worden.
Het woord «onmiddellijk» heeft betrekking op het moment van herbenoeming na de eerstvolgende verkiezing voor de leden van de Tweede Kamer. In het geval dat na genoemde verkiezing het betrokken lid van de Tweede Kamer zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer continueert, is het nieuw voorgestelde overgangsrecht van toepassing, als het op het moment van herbenoeming 50 jaar of ouder is. Indien na de verkiezing het lidmaatschap niet wordt gecontinueerd, maar na enige tijd alsnog een herbenoeming volgt wegens een tussentijds vrijgekomen zetel, is het overgangsrecht niet van toepassing op het lidmaatschap na die herbenoeming.
De leden van de fractie van D66 vroegen of het juist is dat de inkomsten uit publieke nevenfuncties van fulltime politieke ambtsdragers in de desbetreffende politieke kas moeten worden teruggestort.
In de Gemeentewet en Provinciewet zijn bepalingen opgenomen (de artikelen 44, vierde lid, en 66, vierde lid, Gemeentewet en de artikelen 43, vijfde lid, en 65, vijfde lid, Provinciewet) met betrekking tot inkomsten uit nevenfuncties die worden vervuld uit hoofd van het ambt (de zogenoemde q.q. functies). Deze inkomsten dienen gestort te worden in de desbetreffende kas. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was het de bedoeling deze stortingssystematiek uit te breiden naar alle neveninkomsten die uit publieke middelen worden gefinancierd. Dit laatste is echter gewijzigd in het voorstel de verrekeningsregeling die geldt voor leden van de Tweede Kamer ook toe te passen voor alle neveninkomsten die voortvloeien uit nevenfuncties die niet q.q. worden uitgeoefend. De al bestaande bepalingen in Gemeentewet en Provinciewet voor storting van neveninkomsten uit q.q. functies blijven in stand.
Uitgangspunt van de voorgestelde regels voor verrekening is een eenduidige systematiek voor alle niet aan het ambt gebonden nevenfuncties, ongeacht of de inkomsten uit deze nevenfuncties uit publieke of private kas afkomstig zijn. Het gaat hierbij om de systematiek die nu al geldt voor leden van de Tweede Kamer. Volledigheidshalve is hieronder een beschrijving opgenomen.
– inkomsten uit ambtsgebonden nevenfuncties worden rechtstreeks gestort in de gemeente-, provincie-, of waterschapskas (krachtens bestaande bepalingen in Provinciewet, Gemeentewet en Waterschapswet);
– overige inkomsten (zowel uit publieke als uit private kas) zijn onderworpen aan de regeling zoals die nu geldt voor leden van de Tweede Kamer;
– leden van de Tweede Kamer behouden hun huidige regeling;
– ambten die in deeltijd worden uitgeoefend, worden in het geheel uitgezonderd van de verrekeningssystematiek.
Een verplichting van een lid van de Eerste Kamer om zijn of haar inkomsten als statenlid of raadslid in de kas van de Eerste Kamer te storten is – anders dan de leden van de fractie van D66 kennelijk menen – niet in het wetsvoorstel opgenomen. De in het voorstel opgenomen regeling voor de verrekening van neveninkomsten is niet van toepassing op leden van de Eerste Kamer, statenleden en raadsleden.
De leden van de fractie van D66 vroegen zich af of de voorgestelde regels voor de verrekening van inkomsten uit nevenfuncties voor ambtsdragers die het ambt in deeltijd vervullen kunnen leiden tot een hoger inkomen voor de betrokkene in vergelijking met ambtsdragers die het ambt in voltijd uitoefenen en daarnaast eveneens nevenfuncties vervullen.
Voor de verrekening van inkomsten uit nevenfuncties geldt dat geen verrekening plaatsvindt, indien het ambt in deeltijd wordt uitgeoefend. Alleen voor de aan het ambt gebonden nevenfuncties geldt dat eventuele inkomsten in de kas vloeien van het lichaam waar het ambt wordt bekleed.
De verwachting is dat de voorgestelde regels voor de verrekening van inkomsten uit nevenfuncties niet leiden tot relatieve bevoordeling van ambtdragers die het ambt in deeltijd uitoefenen. Op de eerste plaats zal er een inkomensverschil zijn tussen de ambtsdrager die het ambt in deeltijd uitoefent en de ambtsdrager die het ambt in voltijd uitoefent. Voorts hoeft de ambtsdrager die zijn ambt in voltijd uitoefent, niet alle inkomsten uit nevenfuncties af te staan.
De aan het woord zijnde leden vroegen zich af of de regering van mening is dat de volksvertegenwoordigers van de Tweede Kamer en het Europees Parlement de inkomsten uit nevenfuncties niet ontzegd mogen worden om de reden dat ze wellicht anders niet voldoende gemotiveerd zouden zijn om nevenfuncties aan te grijpen en daarmee te voldoen aan een adequate invulling van zijn of haar werk als lid van het parlement.
Voor zowel de leden van de Tweede Kamer als de leden van het Europees Parlement geldt reeds een verrekeningsregeling met betrekking tot alle inkomsten, zowel uit publieke kas als uit anderen hoofde. Deze wordt niet gewijzigd, omdat hiervoor geen aanleiding bestaat. Het kabinet heeft daarbij niet het oog gehad op een eventuele stimulering van het vervullen van nevenfuncties door leden van de Tweede Kamer en het Europees Parlement.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-20092010-30693-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.