30 657
Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod)

L
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 november 2009

Naar aanleiding van de moties van de leden Dölle (CDA) en Duthler (VVD) op 30 september 2008 bij de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet tijdelijk huisverbod (30 657) heb ik uw Kamer toegezegd om binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet te bekijken of en zo ja, hoe de rechtsbescherming kan worden verhoogd. Hierbij heb ik aangegeven dat de aandacht met name gericht zal worden op de situatie van een verlenging van het huisverbod.

Inmiddels zijn ten behoeve van een evaluatie de cijfers van het monitoring-systeem huisverbod en de cijfers van de politie opgevraagd. Uit de cijfers tot en met 9 augustus 2009 blijkt ondermeer hoeveel huisverboden zijn opgelegd (1061), zijn geweigerd (260) en hoe vaak sprake was van verlenging van het huisverbod (286). Daarnaast is gebleken dat in deze periode slechts in 11 gevallen beroep is ingesteld tegen de verlenging van het huisverbod. Op basis van deze gegevens kan ik geen conclusies trekken over de wenselijkheid van aanvullende rechtsbescherming in de vorm van een verplichte rechterlijke toets bij verlenging van het huisverbod.

Ik ben daarom voornemens om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar de ervaringen met de Wet tijdelijk huisverbod en in het bijzonder de procedure van verlenging van het huisverbod. Ook zullen de aanvullende cijfers over de periode vanaf 10 augustus tot 1 januari 2010 meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de werking van de Wet tijdelijk huisverbod. Naar verwachting zal ik voor 1 juni 2010 uw Kamer kunnen berichten over de uitkomst van dit onderzoek en daarmee over de wenselijkheid van verhoging van de rechtsbescherming bij verlenging van het huisverbod.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven