30 513
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling

F
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 oktober 2009

De vaste commissie voor Justitie1 heeft in haar vergadering van 16 juni 2009 gesproken over een artikel in het Advocatenblad van mr. P. Dijks dat betrekking heeft op de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling en de wijze waarop het Openbaar Ministerie met deze wet omgaat.2

Naar aanleiding daarvan heeft zij de minister van Justitie bij brief van 23 juni 2009 een tweetal vragen voorgelegd.

De minister heeft op 22 oktober 2009 gereageerd.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Den Haag, 23 juni 2009

De vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer heeft in haar vergadering van dinsdag 16 juni 2009 gesproken over een artikel in het Advocatenblad van mr. P. Dijks, advocate te Maastricht. Het artikel had betrekking op de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling en de wijze waarop het Openbaar Ministerie met deze wet omgaat.1

Naar aanleiding van dit artikel legt de commissie graag de volgende vragen aan u voor:

1. Hoe oordeelt u over casusposities zoals beschreven in het artikel?

2. Onderschrijft u de stelling dat in die beschreven casusposities het Openbaar Ministerie afwijkt van het overgangsrecht zoals door de wetgever bedoeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om met het College van procureurs-generaal in overleg te treden om een en ander te redresseren?

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

R. H. van de Beeten

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 oktober 2009

Bij brief van 23 juni 2009 heeft de Vaste Commissie voor Justitie van uw Kamer een tweetal vragen aan mij voorgelegd met betrekking tot het overgangsrecht in de wet voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Dit naar aanleiding van een artikel hierover in het Advocatenblad van 29 mei 2009. Hierbij treft u de antwoorden op deze vragen aan.

In het voornoemde artikel zijn twee gevallen beschreven waarin een persoon vóór 1 juli 2008, de datum van inwerkingtreding van de nieuwe v.i.-regeling, door het gerechtshof werd veroordeeld tot een gevangenisstraf en de Hoge Raad ná 1 juli 2008 uitspraak deed, waarbij de opgelegde straf door de Hoge Raad werd verlaagd in verband met een schending van de redelijke termijn (ontstaan door vertraging bij de behandeling na de veroordeling door het gerechtshof). Blijkens het artikel is het Openbaar Ministerie van mening dat op de opgelegde straffen de nieuwe v.i.-regeling van toepassing is. De schrijver van het artikel is van mening dat het Openbaar Ministerie het overgangsrecht van de wet voorwaardelijke invrijheidstelling verkeerd uitlegt.

Dat overgangsrecht is geregeld in artikel VI van de wet voorwaardelijke invrijheidstelling (wet van 6 december 2007, Stb. 500). Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat de wet voorwaardelijke invrijheidstelling geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn uitgesproken. Op dergelijke veroordelingen blijft de oude v.i.-regeling van toepassing.1

Het overgangsrecht voorziet niet in een specifieke regeling voor de rechtspraak in cassatie, die uit de aard der zaak een bijzondere positie inneemt. De Hoge Raad beoordeelt immers niet opnieuw de feiten, maar toetst of het recht, inclusief de procesregels, juist is toegepast. Voor de beslissing op een cassatieberoep heeft de Hoge Raad drie mogelijkheden: 1) het beroep is niet ontvankelijk, 2) het beroep wordt verworpen, of 3) het vonnis of arrest wordt geheel of gedeeltelijk vernietigd. In geval van vernietiging kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen of terugverwijzen naar een lagere rechter.

In de gevallen waarin de Hoge Raad een cassatieberoep niet ontvankelijk verklaart of verwerpt kan niet gezegd worden dat de Hoge Raad een veroordeling tot vrijheidsstraf heeft uitgesproken in de zin van het overgangsrecht van de wet voorwaardelijke invrijheidstelling. In de gevallen dat deze beslissing door de Hoge Raad na 1 juli 2008 is genomen ten aanzien van een veroordeling die voor die datum is uitgesproken, blijft derhalve de oude v.i.-regeling van toepassing.

In de gevallen waarin de Hoge Raad een vonnis of arrest vernietigt en de zaak terugverwijst naar een lagere rechter, vindt een nieuwe behandeling van de zaak plaats. Die behandeling kan ertoe leiden dat (opnieuw) een vrijheidsstraf op basis van de dan bekende omstandigheden wordt opgelegd. Is in de terugverwezen zaak uitspraak gedaan ná 1 juli 2008, dan is op de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf uiteraard de nieuwe v.i.-regeling van toepassing.

De door het voornoemde artikel opgeworpen vraag is de volgende. Is de oude of de nieuwe v.i.-regeling van toepassing in het geval dat de Hoge Raad een vonnis of arrest (gedeeltelijk) vernietigt voor wat betreft de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf en in verband met de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase de straf vermindert? Geconstateerd moet worden dat in een dergelijk geval de Hoge Raad de door de lagere rechter opgelegde straf op zich in stand laat, maar enkel vanwege de lange duur van de cassatiefase de straf vermindert. Er is dan geen sprake van een veroordeling tot vrijheidsstraf door de Hoge Raad in de zin van artikel VI van de wet voorwaardelijke invrijheidstelling. Op de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf is derhalve de oude v.i.-regeling van toepassing.

Samengevat concludeer ik dat in zaken waarin het gerechtshof vóór 1 juli 2008 een vrijheidsstraf heeft opgelegd en de zaak vervolgens ná die datum in cassatie wordt afgedaan, de straf conform de regels van vervroegde invrijheidsstelling (de oude regeling) wordt geëxecuteerd, met dien verstande dat als de Hoge Raad een zaak heeft terugverwezen naar de lagere rechter, die na 1 juli 2008 uitspraak heeft gedaan, de nieuwe v.i.-regeling van toepassing is.

Ook het Openbaar Ministerie huldigt dit standpunt. Het Openbaar Ministerie heeft aangekondigd na te gaan in welke gevallen in het verleden het overgangsrecht van de wet voorwaardelijke invrijheidstelling niet conform dit standpunt is toegepast en op veroordeelden ten onrechte de nieuwe v.i.-regeling is toegepast. Het zal er vervolgens voor zorgdragen dat passende maatregelen (in de vorm van schadevergoeding of zo mogelijk verrekening met andere openstaande straffen) worden getroffen om dit te herstellen.

Ik hoop u met het voorgaande voldoende te hebben ingelicht.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), voorzitter, Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), vice-voorzitter, Doek (CDA), Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), De Vries (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
2

Advocatenblad 29 mei 2009, p. 287.

XNoot
1

Advocatenblad 29 mei 2009, p. 287.

XNoot
1

Het tweede lid van artikel VI bevat een uitzondering op de in het eerste lid geformuleerde regel, maar die is voor de in deze brief aan de orde zijnde materie niet direct relevant.

Naar boven