L
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2009
Bij gelegenheid van de plenaire vergadering van 4 juli 2006, waarin
de Wet OMafdoening is behandeld (Kamerstukken I, 2005–2006, 29 849;
Handelingen I, 2005–2006, 36), heeft de Minister van Justitie toegezegd
te willen bezien in hoeverre de strafbeschikkingsbevoegdheid van de officier
van justitie dusdanig ingrijpende gevolgen heeft dat het niet juist zou zijn
deze bevoegdheid te mandateren aan een parketsecretaris. Aanleiding voor deze
toezegging waren de door het lid Broekers-Knol tot uiting gebrachte bezwaren
tegen de mandatering van het opleggen van taakstraffen tot honderdtwintig
uur en de ontzegging van de rijbevoegdheid. De Minister van Justitie zegde
tevens toe dat hij hierover met het College van procureurs-generaal zou spreken
en uw Kamer van de uitkomsten op de hoogte zou stellen.
Mede naar aanleiding van deze toezegging is in het najaar van 2006 onder
auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
een onderzoek ingesteld naar de inhoud en praktische werking van de mandaatregelingen
bij de parketten die tot stand zijn gekomen na de vaststelling door het College
van procureurs-generaal van de modelregeling mandaatbesluit van 2002. Het
onderzoek is uw Kamer bij brief van 3 oktober 2007 (kenmerk 5508184/07/6)
aangeboden.
Na overleg met het College van procureurs-generaal is gelijktijdig met
de gefaseerde inwerkingtreding per 1 februari 2008 van de Wet OM-afdoening,
het Besluit Reorganisatie Openbaar Ministerie en instelling Landelijk Parket
gewijzigd. Bij deze wijziging zijn de conclusies van het WODC onderzoek betrokken.
Artikel 2 van het besluit bepaalt dat de officier van justitie het opleggen
van een strafbeschikking inhoudende een taakstraf tot honderdtwintig uren
aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar mag opdragen. Daarna heeft
het College een nieuwe model-mandaatregeling in voorbereiding genomen en in
gereedheid gebracht. Deze modelregeling ziet behalve op de mandatering van
strafbeschikkingsbevoegdheden, tevens op de mandatering van andere bevoegdheden
van de officier van justitie zoals het nemen van beslissingen
tot sepot, transactie, dagvaarding en inbeslagname.
Op hoofdlijnen uiteengezet is in de modelregeling met betrekking tot de
strafbeschikking het volgende vastgelegd.
Parketsecretarissen zijn bevoegd tot het uitvaardigen van een strafbeschikking
inhoudende:
– een taakstraf van ten hoogste honderdtwintig uur (conform artikel
2 van het Besluit Reorganisatie Openbaar Ministerie en instelling Landelijk
Parket),
– een financiële sanctie (zoals een geldboete of een verplichting
tot betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer) van ten hoogste € 2 000;
en
– het opleggen van algemeen reclasseringstoezicht.
Administratief juridisch medewerkers zijn bevoegd tot het uitvaardigen
van een strafbeschikking inhoudende een geldboete van ten hoogste € 2 000.
Bij het aanbieden van de strafbeschikkingen dient gehandeld te worden
conform de BOS/Polaris-richtlijnen, het overige vastgestelde strafvorderingsbeleid
van het Openbaar Ministerie en de instructies betreffende noodzakelijk vooroverleg
met de officier van justitie.
Van mandatering strafbeschikkingsbevoegdheid kan geen sprake zijn bij
de behandeling van zaken waarin wordt overwogen een ontzegging van de rijbevoegdheid
op te leggen of een aanwijzing betreffende het gedrag te geven, anders dan
die welke strekt tot algemeen reclasseringsonderzoek.
Met de model-mandaatregeling heeft de minister van Justitie op 9 juli
2009 ingestemd. Deze is vervolgens bij brief van 31 augustus 2009 door
het College van procureurs-generaal ter kennis gebracht van de hoofden van
de arrondissementsparketten, met het verzoek de arrondissementale mandaatregelingen
in overeenstemming te brengen met het model van het College.
De staatssecretaris van Justitie,
N. Albayrak