B
BRIEF AAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 februari 2009
In reactie op uw brief van 2 februari 2009 naar aanleiding van Kamervragen
over de besluitvorming betreffende politieke steun van Nederland aan de inval
in Irak bericht ik u, gehoord het College van Senioren, het volgende.
De Eerste Kamer heeft kennis genomen van het voornemen van de regering
een onafhankelijke commissie een onderzoek te laten verrichten naar de gememoreerde
besluitvorming. Zij acht de instelling van deze commissie een verantwoordelijkheid
van de regering. In uw schrijven echter meldt u dat deze commissie nader wordt
samengesteld «wanneer gebleken is dat de Kamers op voorhand geen beletsel
zien in een dergelijke Commissie van onderzoek». In reactie op de kennelijke
verwachting van een reactie van de Kamer kan ik u berichten dat een meerderheid
van de Kamer, bestaande uit de fracties van CDA, PvdA, ChristenUnie en SGP
op voorhand geen beletsel ziet in de instelling van de commissie. Een minderheid,
bestaande uit de fracties van VVD, SP, Groen Links, D66, OSF, Partij voor
de Dieren en de Fractie Yildirim, is derhalve een andere opvatting toegedaan.
De Kamer gaat ervan uit dat conform ons staatsrecht de vragen van haar
leden aan de regering door de regering worden beantwoord. De bovengenoemde
minderheid gaat er voorts van uit dat deze beantwoording binnen de gebruikelijke
termijn zal geschieden.
Ik deel tot slot mede dat in de vergadering van de vaste commissie voor
Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking van de Eerste Kamer
d.d. 17 februari aanstaande, conform eerdere besluitvorming in deze commissie,
nadere vragen aan de regering met betrekking tot de onderhavige materie aan
de orde zullen zijn.
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal,
Y. E. M. A. Timmerman-Buck