D
BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Per brief van 7 januari 2009 is ter stilzwijgende goedkeuring aangeboden
het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare
feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling
van handelingen van racistische en xenofobische aard verricht via computersystemen;
Straatburg – 28 januari 2003 (Kamerstuk I/II 31 838, A en
nr. 1). De Voorzitter van de Eerste Kamer heeft de minister van Buitenlandse
Zaken op 17 februari jl. geïnformeerd over het verzoek van een vijfde
deel van deze Kamer het Aanvullend Protocol aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal te onderwerpen.
Bestudering van het Aanvullend Protocol en de bijgevoegde toelichtende
nota leveren bij de leden van de commissie diverse vragen op. Deze vragen
liggen onder andere in de sfeer van de juridische status van de toelichtende
nota en de consequenties daarvan voor het strafrecht in het algemeen en meer
specifiek voor het recht op vrije meningsuiting. Voorbeelden van deze vragen
zijn:
1. Hoe is de verhouding tussen het Aanvullend Protocol en het materiële
strafrecht? Is hier sprake van een uitbreiding of gaan de voorgestelde bepalingen
minder ver?
2. Welke materieelrechtelijke bepalingen uit het Verdrag worden aangepast
door het Protocol en in welke zin gebeurt dit?
3. In hoeverre beperkt dit Aanvullend Protocol de Nederlandse wetgever
en rechter bij het vaststellen van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting?
4. In de EU geldt op dit moment het kaderbesluit betreffende de bestrijding
van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel
van het strafrecht van 28 november 2008 (Kaderbesluit 2008/913/JBZ, PbEU
L328). Het Aanvullend Protocol vertoont verwantschap met dit kaderbesluit.
Wat is de status van het Aanvullend Protocol ten opzichte van het kaderbesluit?
Welke zijn de verschillen tussen het Aanvullend Protocol en het kaderbesluit
voor wat betreft bepalingen van materieel strafrecht?
De commissie ziet gaarne dat in de memorie van toelichting op het goedkeurings-wetsvoorstel
op het bovenstaande wordt ingegaan.
Een afschrift van deze brief wordt per separate post verzonden aan de
minister van Buitenlandse Zaken en de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
R. H. van de Beeten