31 811
Wijziging van een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW-wetgeving 2009)

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 18 juni 2009

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van bovenstaand wetvoorstel. Zij hebben slechts nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zien er van af hier een principiële discussie aan te vatten over de vraag of het bijeenbrengen van zeer ongelijksoortige wetswijzigingen in één wetsvoorstel geoorloofd is. In het onderhavige geval kunnen deze leden geheel instemmen met de opvattingen van de regering over wat als technisch en niet-controversieel kan worden geoordeeld. Daarmee is echter de principiële vraag van deze leden niet beantwoord. Immers, in een volgend geval kan er heel wel verschil van inzicht bestaan over wat technisch is en wat niet. De leden van de PvdA-fractie constateren dat hierin het parlement dus zelf heeft te oordelen en de opvatting van de regering slechts als advies in dezen moet worden gezien. Er kennis van nemend dat de Tweede Kamer bij het onderhavige wetsvoorstel evident geen reden heeft gezien om de samenvoeging als problematisch te kwalificeren, achten deze leden het ook voor de Eerste Kamer, vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, in dit geval geen probleem de uiteenlopende wetswijzigingen in één voorstel te behandelen. De leden van de VVD-fractie hebben te kennen gegeven zich aan te sluiten bij de vragen in dit voorlopig verslag.

Vragen met betrekking tot de wijzigingen van de Pensioenwet

Interpretatie artikel 17a

De leden van de commissie hebben onder meer kennisgenomen van de brief van het Verbond van Verzekeraars van 4 juni jongstleden2. Deze brief ziet op de interpretatie van het nieuwe, bij amendement toegevoegde artikel 17a van de Pensioenwet (tijdsevenredigheid toerekening kosten pensioenovereenkomst). In deze brief wordt op een aantal punten gevraagd de interpretatie van tijdsevenredigheid zoals bedoeld in art 17a, parallel aan de overeengekomen interpretatie van art 7a te bevestigen. De leden van de commissie sluiten zich bij deze vragen aan en verzoeken de regering hierop een voor de uitvoeringspraktijk hanteerbaar antwoord te geven.

Kosten na beëindiging van de deelneming

In de toelichting bij het amendement van de leden Omtzigt en Spekman (kamerstuk TK, 2008–2009, 31 811, 12) lezen de leden van de CDA-fractie: «Op grond van dit amendement is het dus niet mogelijk om na beëindiging van de deelneming alsnog kosten in rekening te brengen.» Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer voegde Omtzigt hier aan toe; «Het amendement ziet overigens op alle betaalde premies. Het gaat niet aan dat naast de premies nog andere kosten in rekening worden gebracht, want dan heeft de evenredigheid geen enkele zin. Naast het in rekening brengen van brutopremies moet het niet kunnen dat een deel van de premie op een andere manier wordt geheven, als een fee of een bijdrage, want daardoor ontloop je de strekking van dit amendement. Dat is niet de bedoeling».

Tijdens de behandeling van de Pensioenwet is uitvoerig stil gestaan bij het al dan niet mogen onttrekken van kosten aan universal life polissen na premievrijmaking. In de nota naar aanleiding van het verslag staat: «Bij nader inzien herziet de regering haar standpunt over de mogelijkheid beheerskosten, inclusief switchkosten, in mindering te brengen op rendementen, c.q. het kapitaal bij premieovereenkomsten. Indien de deelname aan een zuivere premieovereenkomst is beëindigd, maakt de pensioenuitvoerder nog steeds kosten die niet meer verhaald kunnen worden via de premie. Met name bij switchkosten is het evident dat zij in geval van beëindiging van de deelname voor rekening moeten komen van de gewezen deelnemer. De regering acht het niet nodig de deelnemer hierover afzonderlijk rekeningen te laten betalen. Deze kosten mogen, evenals algemene beheerskosten in het kader van beleggingen, alsmede kosten die voortvloeien uit het derde en vierde lid van artikel 47 van de Pensioenwet van het rendement of het kapitaal worden ingehouden. Artikel 50 van de pensioenwet biedt hiertoe ook de ruimte» (Tweede Kamer 2006–2007, 30 655, nr. 7, blz. 21). In de nota van wijziging wordt vervolgens gezegd; «Artikel 28, zesde lid van de Pensioenwet wordt zodanig gewijzigd dat bij premievrijmaking alleen de kosten voortvloeiend uit het premievrijmaken niet verrekend mogen worden met de pensioenaanspraken. Hierdoor wordt voorkomen dat deze bepaling ertoe leidt dat beheerskosten bij zuivere premieovereenkomsten nadat de premiebetaling is gestopt, niet in mindering gebracht mogen worden op het rendement of het kapitaal dat is opgebouwd.» (Tweede Kamer 2006–2007, 30 655, nr. 8, blz. 19).

Kan de minister bevestigen dat de kosten in het kader van beleggingen nog steeds mogen worden onttrokken resp. dat gemaakte kosten in rekening gebracht mogen worden, zoals vermeld in art. 50 lid 3?

Bij sommige collectieve contracten is geregeld dat de werkgever (een deel van) de kosten voor zijn rekening neemt, zodat er geen (of weinig) kosten in mindering op de premie worden gebracht. Kan de minister aangeven dat dit nog steeds mogelijk is?

Kan de minister bevestigen dat bij eenmalig aanvullende koopsomstortingen, de kosten ook eenmalig over die koopsom in rekening gebracht mogen?

Met het amendement Omtzigt en Spekman is de onevenredige verdeling van kosten over de premie verleden tijd bij collectieve pensioenregelingen (tweede pijler). Ook bij pensioenen in de derde pijler (lijfrenten) speelt de onevenredige verdeling van de kosten. Ook de Commissie de Ruiter heeft er al op gewezen. Kan de minister aangeven of ook voor deze polissen een oplossing gevonden is? Zou het niet beter (geweest) zijn om de kostenverdeling in de Wft op te nemen?

Shopmogelijkheid nabestaanden

Het amendement Blok in ingetrokken omdat de minister heeft toegezegd de shopmogelijkheid te herstellen vanaf het moment dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft aanvaard. Tevens zal een en ander via een persbericht publiekelijk kenbaar worden gemaakt.

Het persbericht van 20 april 2009 van het ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid (nr.09/30) vermeld: «Nabestaanden krijgen de mogelijkheid om hun nabestaandenpensioen onder te brengen bij een andere pensioenuitvoerder, het zogeheten shoppen. Het gaat om nabestaanden die een pensioenovereenkomst hebben die voorziet in uitkering van een aan te wenden kapitaal. Nu kunnen zij dit kapitaal alleen omzetten in uitkering bij de eigen pensioenuitvoerder. Het shoppen wordt mogelijk voor nabestaanden die in de toekomst een nabestaandenpensioen inkopen, maar ook voor nabestaanden van wie de partner is overleden en die nog geen nabestaandenpensioen hebben ingekocht.» Kan de minister de leden van de CDA-fractie bevestigen dat dit betekent dat vanaf 21 april 2009 nabestaanden de mogelijkheid krijgen om te gaan shoppen, dus niet alleen nabestaanden die na 21 april 2009 een kapitaal krijgen om aan te wenden, maar ook nabestaanden, die hun kapitaal voor 21 april 2009 hebben gekregen maar nog niet hebben aangewend?

Conversierisico

In de derde nota van wijziging wordt de mogelijkheid geboden om bij kapitaalverzekeringen met pensioenclausule de pensioenknip in verband met lage rentestand tijdelijk te handhaven. Kan de minister aangeven wat onder tijdelijk verstaan wordt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Ten opzichte van welk percentage wordt de «lage» rentestand bepaald? Waarom kan de pensioenknip niet altijd worden toegepast, indien de rentestand op het moment van aankoop lager is dan de «gewenste» rentestand?

Voorts hebben de leden van de PvdA-fractie nog een vraag over de uitwerking van de wijzigingen van de Pensioenwet. Zij stemmen graag in met de door de regering voorgestelde tijdelijke mogelijkheid om het conversierisico te beperken door uitstel van een deel van het pensioen (beleggingsknip en uitstel van inkoop van het pensioen met maximaal vijf jaar). Niet geheel duidelijk is het de aan het woord zijnde leden voor welke pensioenen deze tijdelijke regel nu gaat gelden. Betreft dit alleen vaste premieregelingen met een ongewisse pensioenuitkomst? En, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, vallen hier ook alle lijfrente-verzekeringen onder die fiscaal worden gefaciliteerd omdat zij zijn gericht op de opbouw van een pensioen-aanvullende of pensioen-vervangende lijfrente-uitkering? Ook voor deze verzekeringen geldt immers dat het hierin opgebouwde eindkapitaal, en daarmee de te bereiken lijfrente-uitkering, zeer afhankelijk is van de beleggingsresultaten. Bovendien rijst bij deze leden de vraag waarom ten principale alleen vaste premieregelingen onder deze nieuwe vorm van conversie zouden moeten vallen. Ook voor de collectieve pensioenregelingen geldt immers dat zij weliswaar geen vaste premie kennen, maar dit nog niet betekent dat het te bereiken kapitaal voor inkoop en het daaruit voortvloeiende levenslange pensioenrecht ook maar enigszins zeker zijn, noch dat de deelnemer dus geen substantieel beleggingsrisico loopt. Deze leden wijzen er op dat veel pensioendeelnemers er de afgelopen tijd hardhandig mee geconfronteerd zijn dat de indexatie van de pensioenen geen recht is en dat men ook tegen nominale verlaging van het pensioenrecht niet verzekerd is. In dit licht vragen de leden van de PvdA-fractie van de regering een meer principiële beschouwing van de vraag of de voorgestelde beperking van het conversierisico op den duur niet een ruimere toepassing zou moeten krijgen in een meer algemene flexibilisering van de inkoop van het pensioen.

Aanvullende bijstand en inkomsten van 65-plussers

Volgens de nota naar aanleiding van het verslag maakt de aanpassing van de Wet werk en bijstand het mogelijk dat 65-plussers (met een onvolledige AOW) kunnen bijverdienen zonder korting op de bijstand. In de memorie van toelichting wordt vermeld: «Een vrijlating van inkomsten uit arbeid voor personen van 65 jaar en ouder met aanvullende bijstand past naar de mening van het kabinet binnen deze uitgangspunten. Een dergelijke vrijlating kan stimuleren dat ouderen langer blijven doorwerken of weer aan het werk gaan. Door de vrijlating worden de inkomsten niet geheel op de bijstandsuitkering in mindering gebracht, maar behoudt de oudere een deel van de inkomsten.» Zou de minister, wellicht ten overvloede, de leden van de CDA-fractie kunnen uitleggen hoe de verdiensten uit arbeid na de 65-jarige leeftijd invloed (of geen invloed) hebben op de bijstandsuitkering?

Fiscale positie DGA

Tijdens de behandeling van wetsvoorstel 31 226 (kamerstuk EK, 2007–2008, 31 226, D, blz. 7 en 8) heeft de minister toegezegd dat de invoering van de PW geen wijziging in de fiscale positie van de DGA tot gevolg zou hebben. Artikel 32aa (inmiddels 32ba) Wet LB 1964 zou bij gelegenheid in overeenstemming worden gebracht. Kan de minister de leden van de CDA-fractie aangeven wanneer deze wijziging in de wet wordt aangebracht?

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van Driel

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Kim van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Van den Berg (SGP), Swenker (VVD), Terpstra (CDA), vice-voorzitter, Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Vedder-Wubben (CDA), Kneppers-Heijnert (VVD), Westerveld (PvdA), Biermans (VVD), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), voorzitter, Leijnse (PvdA), Hillen (CDA), Thissen (GroenLinks), Goyert (CDA), Quik-Schuijt (SP), Vac. (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Elzinga (SP), Vac. (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

XNoot
2

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning onder griffie nr. 144226.

Naar boven