31 775
Bevordering duurzame arbeidsinschakeling jongeren tot 27 jaar (Wet investeren in jongeren)

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 15 juni 2009

De regering heeft geïnteresseerd kennis genomen van de bijdragen van de fracties aan het voorlopig verslag inzake het wetsvoorstel Bevordering duurzame arbeidsinschakeling jongeren tot 27 jaar (Wet investeren in jongeren). In deze memorie van antwoord gaat de regering in op de vragen van de verschillende fracties. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden is daarbij op een aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het voorlopig verslag.

Inleiding

De leden van de fracties van CDA en de PvdA hebben met belangstelling, en het CDA ook met bevreemding, kennis genomen van het Wetsvoorstel investeren in jongeren (WIJ). De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie hebben met zorg van het wetsvoorstel kennis genomen. De leden van ChristenUnie en SGP hebben gemengde gevoelens ten aanzien van het wetsvoorstel en de leden van de GroenLinks-fractie heeft met veel interesse kennis genomen van het wetsvoorstel. Genoemde fracties hebben ten aanzien van het wetsvoorstel enkele vragen.

Zo vragen de leden van de PvdA-fractie waaruit blijkt dat de WIJ er toe leidt dat de problematiek die door middel van voorliggend wetsvoorstel wordt aangepakt SZW-overstijgend is. Naar het oordeel van de leden is dat namelijk het geval.

Met de leden van de PvdA-fractie is de regering het eens, dat het investeren in jongeren het SZW-domein overstijgt. De participatie van jongeren vergt een afgestemde aanpak op verschillende beleidsterreinen. Een prettige leefomgeving en thuissituatie vormt voor jongeren de basis van waaruit zij zich kunnen ontwikkelen. Door middel van onderwijs en scholing kunnen jongeren de nodige kwalificaties behalen zodat zij goed voorbereid zijn op deelname aan de arbeidsmarkt. Hierbij is niet alleen een kabinetsbrede aanpak nodig, maar ook de inbreng van betrokken partijen, zoals gemeenten, het onderwijsveld, werkgevers, werknemers en jeugdzorg.

In het Coalitieakkoord dat de basis vormt voor het kabinet Balkenende IV is de noodzaak van blijvende aandacht voor de arbeidsparticipatie van jongeren tot uiting gekomen. Zoals in de memorie van toelichting op voorliggend wetsvoorstel genoemd, heeft dit kabinet het project«Iedereen doet mee» gestart met als doel mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen. In aansluiting hierop is in«Samen aan de slag. Bestuursakkoord rijk en gemeenten» het werkleerrecht opgenomen. Onder leiding van de minister voor Jeugd en Gezin werkt het kabinet aan preventief samenhangend jeugdbeleid, zoals de laagdrempelige opvoedondersteuning via landelijke invoering van Centra voor Jeugd en Gezin, de pilots met de campussen en de totstandkoming van de Verwijsindex risicojongeren. Daarnaast wil het kabinet dat hulpverleners bij het begeleiden en behandelen van jongeren ook oog hebben voor toekomstige participatie van jongeren. Het streven van het kabinet is verder een sluitende aanpak voor schoolverlaters.

Het kabinet heeft verder op 29 mei 2009 het Actieplan voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid naar de Tweede Kamer gezonden1. Ook hierin komt de noodzaak van een afgestemde aanpak op verschillende beleidsterreinen naar voren. Het Actieplan benoemt concrete acties op die beleidsterreinen en stelt daarvoor € 250 miljoen beschikbaar voor de jaren 2009, 2010 en 2011.

Zo worden jongeren die binnenkort hun opleiding afronden actief benaderd met als doel hen langer op school te houden. Verder worden met 30 regio’s convenanten afgesloten waarin concrete maatregelen staan voor iedere regio gericht op arbeidsparticipatie van jongeren. Er zal ook een «matching-offensief» komen teneinde de vraag van werkgevers en de kwaliteiten van jongeren beter bij elkaar te brengen. Daarnaast wordt een financiële bijdrage geleverd voor het realiseren van de afspraak met sociale partners in het sociaal akkoord om iedere schoolverlater die langer dan drie maanden thuis zit een stageplaats aan te bieden. Tot slot moeten op basis van het Actieplan extra voorzieningen worden gecreëerd, gericht op de integrale aanpak van de problemen van kwetsbare jongeren. Daar bestaat het beste zicht op de problematiek en de maatregelen die nodig zijn om hieraan iets te doen. Gemeenten moeten vanuit hun brede verantwoordelijkheid voor de regionale arbeidsmarkt een regisserende en initiërende rol spelen. Met de WIJ hebben gemeenten hiervoor een stevig instrument in handen.

Juist door de gewenste participatie van jongeren gezamenlijk op diverse beleidsterreinen aan te pakken kunnen adequate maatregelen worden getroffen. Zo is het bij de bevordering van de arbeidsparticipatie, zowel op het preventieve vlak als daarna, bij bijvoorbeeld de diagnosestelling, van het grootste belang dat een verbinding wordt gemaakt tussen onderwijs, jeugdzorg en arbeidsmarkt. Bij het aanbieden van een werkleeraanbod door gemeenten kan gedacht worden aan werk, scholing of een combinatie van beiden. In sommige gevallen kan het nodig zijn eerst zorg te bieden of bijvoorbeeld een jongere een inburgeringscursus te laten volgen. Een dergelijke integrale aanpak overstijgt het SZW-domein.

Het belang dat het kabinet ziet in deze aanpak is zichtbaar met de ondertekening van het voorliggende wetsvoorstel door de bewindslieden van SZW, OCW en voor Jeugd en Gezin.

Relatie met de Wet werk en bijstand

De leden van de fracties van CDA, Christen Unie en SGP, PvdA, SP, GroenLinks en VVD vragen waarom de regering gekozen heeft voor een afzonderlijke wet in plaats van voor een wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB). Hierbij verwijzen deze leden onder meer naar het advies van de Raad van State, waarin kanttekeningen zijn geplaatst bij de meerwaarde van een afzonderlijke wet en naar de resultaten die gemeenten boeken met de WWB. Tevens vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de regering kan toelichten waarom jongeren buiten de bijstand worden geplaatst, terwijl nog nooit zoveel jongeren een opleiding volgden en deze combineerden met werk als tegenwoordig. Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks de regering aan te geven wat er is veranderd ten opzichte van het najaar van 2008, toen het aantal jongeren in de bijstand historisch laag was, dat een besparing van € 143 miljoen op de bijstand nodig is.

De regering onderschrijft dat in veel gemeenten en voor een groot deel van de jongeren met de WWB goede resultaten worden geboekt. De regering waardeert dit.

Zoals in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is uiteengezet, levert de gemeentelijke aanpak op basis van de WWB een betekenisvolle bijdrage aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. Meer dan 80% van de gemeenten zet de WorkFirst-aanpak in. In gemeenten die de WorkFirstaanpak hanteren, neemt het aantal bijstandsuitkeringen meer dan gemiddeld af. De sluitende aanpak vertoont in de periode 2003–2006 bij jongere bijstandsgerechtigden een stijgende lijn van 44% naar 62%. Het WorkFirsttraject wordt ook door de meeste deelnemers positief gewaardeerd.

Het gaat dus goed en het kan nog beter. Geconstateerd moet worden dat niet alle gemeenten even succesvol zijn in de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Want het hiaatpercentage voor jongeren, dat zich richt op de groep die niet binnen de zes maanden uit de werkloosheid is en inzicht geeft in het deel van deze groep dat in de voorgaande zes maanden geen ondersteuning bij re-integratie heeft ontvangen, bedraagt in 2006 voor bijstandsgerechtigden tot 23 jaar 49% en voor niet uitkeringsgerechtigde jongeren tot 23 jaar 71%. Dit hiaatpercentage bedraagt in de eerste helft 2007 voor bijstandsgerechtigden tot 23 jaar 52% en voor niet uitkeringsgerechtigde jongeren tot 23 jaar 70%1. Dit betekent dus dat in twee achtereenvolgende jaren ruim de helft van deze jongeren in het eerste half jaar dat zij een bijstandsuitkering ontvingen, geen ondersteuning bij re-integratie hebben ontvangen. Het wetsvoorstel biedt juist voor deze groep een extra impuls.

Uitgangspunt van de regering hierbij is dat de jongeren idealiter werken óf leren en dat goed geschoolde dan wel over voldoende kwalificaties beschikkende jongeren makkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De regering ziet in de inbreng van vorengenoemde fracties een bevestiging voor haar uitgangspunt.

Om het gestelde doel te bereiken legt de regering de lat op essentiële punten een stuk hoger dan nu bij de WWB het geval is. «Uitkering, mits» wordt «geen uitkering, tenzij» (de zogenaamde paradigmawisseling), het recht op een werkleeraanbod dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie komt in de plaats van de huidige aanspraak op ondersteuning bij re-integratie. Dit leidt tot een even zo essentiële wijziging van de set van rechten en plichten, zowel voor jongeren als voor de gemeente. Hierin ziet de regering gegronde redenen om het werkleerrecht in een afzonderlijke wet te regelen. Voorts is de regering van mening dat invoering van de wijzigingen in de WWB, gezien het essentiële karakter, zou betekenen dat die wet op twee gedachten gaat hinken. Doordat aan bestaande regels van de WWB uitzonderingen moeten worden toegevoegd voor jongeren ontstaat er een wet binnen een wet. Naarmate er meer uitzonderingsbepalingen in een wet staan, wordt die wet minder eenduidig. Deze afzonderlijke wet doet recht aan de specifieke belangen van jongeren.

Dat geldt ook bij het invoeren van toekomstige wetswijzigingen. Daarentegen biedt een afzonderlijke wet de mogelijkheid om met afgestemd maatwerk recht te doen aan de specifieke belangen van de doelgroep.

De administratieve en beleidsmatige taken van de gemeenten, waarnaar de leden van de VVD-fractie verwijzen, verminderen niet door het werkleeraanbod in de WWB op te nemen. Een afzonderlijke groep leidt tot afzonderlijke administratieve taken. Ook bij het gemeentelijk beleid wil de regering dat door middel van maatwerk recht wordt gedaan aan de specifieke belangen van de jongeren. Reden waarom de regering met dit wetsvoorstel beoogt de condities te scheppen die nodig zijn voor maatwerk bij het werkleeraanbod.

De leden van de fractie van GroenLinks geven aan het meer dan een gradueel verschil te vinden of een inkomensvoorziening wordt verstrekt als gevolg van de WWB of de WIJ. Zij stellen dat een nieuwe wet het makkelijker maakt om in de toekomst andere groepen uit te sluiten van het recht op bijstand, hetgeen deze leden «schandalig« zouden vinden.

Gevraagd om een reactie hierop deelt de regering mee dat van uitsluiting van het recht op bijstand geen sprake kan zijn als het recht op een toereikende bestaansvoorziening in een formele wet is verankerd. Dit wetsvoorstel verzekert de jongere van een toereikende bestaansvoorziening, hetzij via het werkleeraanbod, hetzij via de inkomensvoorziening.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom met dit wetsvoorstel ogenschijnlijk gebroken is met de altijd beleden decentralisatie, die ook sterk de WWB kleurt. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering niet teveel ingrijpt in de gemeentelijke vrijheid om accenten te leggen en of de regering met de invoering van de WIJ bewust de pijler van decentralisatie verlaat.

In antwoord hierop deelt de regering mee dat zij met dit wetsvoorstel beoogt de kaders te bieden om de bestaande succesvolle aanpak van veel gemeenten om te zetten in een landelijke regeling. Daarbij blijven gedecentraliseerde bevoegdheden het uitgangspunt, omdat de colleges van burgemeester en wethouders daarmee het maatwerk kunnen leveren waar zij als bestuursorgaan dat dicht bij de burgers staat bij uitstek toe in staat zijn. Gezien het belang dat de regering hecht aan duurzame arbeidsinschakeling van jongeren is er wel voor gekozen om de huidige, gedecentraliseerde aanspraak van jongeren op ondersteuning bij re-integratie te vervangen door het gecentraliseerde recht van de jongeren op een werkleeraanbod, en daarmee voor de plicht van de gemeenten om zo’n aanbod te doen. Het is aan de gemeente de inhoud van dit werkleer aanbod te bepalen, en ook of dit aanbod het accent legt op werken of leren.

Doelgroep

De leden van de SP-fractie menen dat de keuze voor de leeftijdsgrens van 27 jaar na aanpassing van de MvT naar aanleiding van het advies van de Raad van State beter is toegelicht, maar dat de kern van de kritiek niet is weggenomen. Deze leden herhalen het advies van de Raad van State en vragen de regering daar alsnog op in te gaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het gezien de laagconjunctuur niet voor de hand had gelegen om de wet voorshands te beperken tot jongeren t/m 23 jaar en later deze categorie uit te bouwen tot 27 jaar. Zij menen dat bij jongeren tot 23 jaar de kern van de problematiek ligt.

De keuze voor een leeftijdsgrens van 27 jaar berust op de gedachte dat jongeren zich tot deze leeftijd zich nog ontwikkelen en voorbereiden op de toekomst door te leren en/of te werken en in het algemeen nog weinig arbeidsverleden hebben opgebouwd. Met de afbakening van de doelgroep tot 27 jaar heeft de regering nadruk willen leggen op het belang van de ontwikkeling, scholing en activering van jongeren. Deze maximum leeftijdsgrens sluit aan bij de algemene notie dat de verantwoordelijkheid van de samenleving voor de opleiding afneemt en de eigen verantwoordelijkheid toeneemt naarmate mensen ouder worden. Verder sluit de leeftijdsgrens van 27 jaar aan bij fiscale wetgeving en bij het gehanteerde onderscheid in de gemeentelijke praktijk en het beleid, zoals de jongerenloketten tot 27 jaar. De gehanteerde leeftijdsgrenzen zijn tevens ter beoordeling voorgelegd aan de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Gezien het grote belang dat de regering hecht aan het bestrijden van de jeugdwerkloosheid en het voorkomen dat jongeren in de bijstand terecht komen en daarmee (langdurig) buiten de maatschappij komen te staan, heeft de CGB geconcludeerd dat de leeftijdsgrenzen in dit wetsvoorstel objectief gerechtvaardigd zijn.

De regering ziet in de huidige economische situatie geen aanleiding om de doelgroep van de WIJ te beperken tot jongeren tot 23 jaar. De geschiedenis leert ons dat jongeren in tijden van crisis extra kwetsbaar zijn. Jongeren komen nieuw op een arbeidsmarkt met weinig vacatures, hebben weinig werkervaring en krijgen dikwijls tijdelijke contracten aangeboden. Als er minder banen zijn, raken zij vaak als eerst hun baan kwijt, of slagen ze er sowieso niet in een baan te vinden. Voorgaande geldt niet alleen voor jongeren tot 23 jaar, maar ook voor jongeren tot 27 jaar. Om die reden acht de regering het van belang dat het onderhavige wetsvoorstel, ook in het huidige economische klimaat, gaat gelden voor de beoogde doelgroep van jongeren tot 27 jaar. Jongeren tot 27 jaar die er niet in slagen om een baan te vinden, kunnen zich dan tot hun gemeente richten om ondersteuning te vragen in de vorm van een werkleeraanbod. De WIJ helpt te borgen dat gemeenten jongeren het aanbod doen dat zij nodig hebben. Bij een aantrekkende economie zijn jongeren dan in staat om snel volop mee te draaien.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke rechten en plichten een alleenstaande ouder met een kind jonger dan vijf jaar op grond van het voorliggende wetsvoorstel heeft voor wat betreft het werkleeraanbod. Zij vragen of deze groep een recht op scholing en werk heeft of een scholingsplicht en welke maatregel prevaleert. Zij vragen uit te leggen waarom de regering verschillende doelen nastreeft voor ogenschijnlijk identieke jonge mensen die een beroep doen op een werkleeraanbod op grond van het voorliggende wetsvoorstel, een uitkering op grond van de WWB of een uitkering op grond van de WW.

De toepassing van de rechten en plichten uit hoofde van het werkleeraanbod op grond van het voorliggende wetsvoorstel voor de alleenstaande ouders tot 27 jaar met een ten laste komend kind tot vijf jaar lopen parallel met de rechten en plichten die zijn opgenomen in de WWB (artikel 17, vierde lid, van het onderhavige wetsvoorstel versus artikel 9a van de WWB). Dit houdt in dat alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar aangeboden werk niet hoeven te accepteren. Zij moeten wel scholing of opleiding aanvaarden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, behalve als die scholing of opleiding naar de mening van het college de krachten of bekwaamheden van die alleenstaande ouder te boven gaat. In dat geval wordt wel gezocht naar een adequate vorm van activering om aansluiting met de arbeidsmarkt niet te verliezen. Dit kan bijvoorbeeld een stage, vrijwilligerswerk of sociale activering zijn. Ook in de WW kunnen alleenstaande ouders voor de terugkeer op de arbeidsmarkt zijn aangewezen op aanvullende scholing. In dat geval zijn zij ook vrijgesteld van de sollicitatieplicht.

Zowel op grond van de WWB als op grond van het voorliggende wetsvoorstel hoeft de alleenstaande ouder met een kind jonger dan vijf jaar niet te kiezen voor respectievelijk een ontheffing van de arbeidsverplichting of een werkleeraanbod inhoudende scholing. Als de alleenstaande ouder dat wil kan hij/zij met ondersteuning van de gemeente aan het werk. Hij/zij heeft daarin de keuze. Het is naar de mening van de regering van belang meer keuzemogelijkheden aan deze alleenstaande ouders te geven in de combinatie van arbeid en zorg. Zij kunnen daarmee beter een afweging maken tussen gaan werken of eerst betere kwalificaties behalen door scholing of opleiding. Dit is mede afhankelijk van hun opleiding, achtergrond en persoonlijke voorkeuren. Uitgangspunt is dus steeds maatwerk, waarbij de afweging en de uiteindelijke beslissing over de combinatie van arbeid en zorg ligt bij de alleenstaande ouder. Anders dan de leden van de fractie van GroenLinks veronderstellen streeft de regering daarmee niet verschillende doelen na voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar die een uitkering op grond van de WWB of op grond van het voorliggende wetsvoorstel ontvangen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat volgens de regering het verschil is tussen een werkloze 30-jarige, een werkloze 55-jarige en een werkloze 24-jarige dat de andere behandeling voor de laatste rechtvaardigt. Deze leden vragen of de regering kan uitleggen waarom de eerste twee wel een recht op bijstand hebben en de laatste niet en waarom de laatste wel een recht op scholing en werk heeft en de eerste twee niet.

Tevens vragen deze leden de regering te reageren op het volgende voorbeeld. Drie jonge mensen, de eerste 25 jaar en VMBO afgemaakt, de ander 26 jaar met een afgeronde HBO en tot slot een 27-jarige met een MBO diploma, worden als gevolg van de huidige crisis werkloos. De 25-jarige heeft aanvankelijk als BBL-er altijd gewerkt naast de studie en heeft recht op WW, de 26-jarige heeft altijd bestuursfuncties naast zijn studie bekleed, heeft geen WW-rechten opgebouwd en heeft als gevolg van de WIJ ook geen bijstandsrecht. De 27-jarige heeft een te kort arbeidsverleden voor WW en komt in aanmerking voor bijstand. Deze leden vragen hoe de regering aan de 25-jarige met WW en alleen VMBO uitlegt dat zijn HBO-vriend recht heeft op een werkleeraanbod en de 27-jarige geen WW krijgt, maar wel bijstand.

De WWB garandeert op dit moment aan alle personen die in de voorbeelden worden genoemd in ieder geval een bestaansminimum en heeft een activerend karakter. Daarnaast kent Nederland een verzekeringsplicht voor de werknemer tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. In het kader van de WWB is de gemeente verantwoordelijk voor het ondersteunen van bijstandsgerechtigden die niet op eigen kracht aan de slag komen. Aanvullend op deze re-integratieopdracht van de gemeente heeft de bijstandsgerechtigde een aanspraak op ondersteuning bij zijn re-integratie door de gemeente. De werknemer die (tijdelijk) zonder werk komt, heeft onder voorwaarden recht op een WW-uitkering om de inkomensgevolgen van de (tijdelijke) werkloosheid te dempen. Eenmaal in de WW moet de werkloze werknemer er alles aan doen om snel weer aan het werk te komen.

In de WIJ wordt het bestaansminimum, anders dan in de WWB, niet in de eerste plaats gegarandeerd door een uitkering, maar door het recht op een werkleeraanbod dat een toereikend inkomen moet genereren. In het geval dat het werkleeraanbod onvoldoende inkomen genereert, bestaat er in het kader van de WIJ recht op een inkomensvoorziening.

Wat de re-integratie betreft gaat de WIJ een stap verder: de jongere heeft (onder voorwaarden) recht op een werkleeraanbod en de gemeente is verplicht hem dat aanbod op verzoek te doen. Dit houdt verband met het bijzondere belang dat de regering hecht aan het bevorderen van de duurzame arbeidsparticipatie van jongeren. Arbeidsparticipatie beschermt jongeren tegen sociale problemen zoals armoede en sociale uitsluiting. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt beoogd een substantiële bijdrage te leveren aan het realiseren van een sluitende aanpak voor jongeren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering niet teveel ingrijpt in de gemeentelijke vrijheid om accenten te leggen binnen de totale gemeentelijke doelgroep, waarvoor de doelgroeploze WWB volgens deze leden ideaal was. De leden van de CDA-fractie vragen of het onderhavige wetsvoorstel voldoende draagvlak heeft bij gemeenten omdat het verplichtende karakter van het werkleeraanbod belemmerend zou kunnen werken.

Zijn de verantwoordelijke bewindspersonen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie, niet bang dat gemeenten als gevolg van de aparte behandeling van jongeren, namelijk de scholing en het werk die zij kunnen opeisen, oudere bijstandsgerechtigden minder aandacht gaan geven, omdat er altijd een grens zit aan wat je maximaal kan doen? Zoals de financiële prikkel aanvankelijk aanzette tot een overmatige aandacht voor de meest kansrijken, zo zou de afzonderlijke aanpak voor jongeren die de regering middels de WIJ nu wil invoeren, tot onevenwichtige aandacht kunnen leiden, die niet wordt ingegeven door de vraag «wat hebben mensen nodig», maar door de vraag «waar rekent het rijk mij het scherpst op af». Voorts vragen zij waarop de opeenvolgende keuzes bij de participatieagenda, mobiliteitsagenda en jongerenagenda op gebaseerd zijn.

De leden van de fractie van GroenLinks merken voorts op dat uit het rapport van de Commissie Bakker blijkt dat jongeren in de nabije toekomst niet de grootste probleemgroep vormen waar het gaat om het niet participeren op de arbeidsmarkt. Volgens deze leden wordt de probleemgroep gevormd door de 45-plussers en de mensen met een arbeidsbeperking, maar met veel eigen mogelijkheden en in elk geval dromen om mee te doen. De leden vragen waarom daarop niet fors wordt ingezet.

Op grond van de WWB zijn gemeenten verantwoordelijk voor de re-integratie van alle bijstandsgerechtigden, inclusief oudere bijstandsgerechtigden. De financiële prikkel uit de WWB geldt hierbij als een stimulans voor gemeenten. Deze prikkel blijft onverkort van kracht.

Met voorliggend wetsvoorstel beoogt de regering jongeren die niet werken of leren door middel van een werkleeraanbod beter toe te rusten en toegerust te houden voor reguliere arbeid. De regering wil hiermee ook een maatschappelijk signaal afgeven dat een uitkeringsaanvraag nooit een vanzelfsprekend perspectief mag zijn op jonge leeftijd. Jongeren raken er zo van doordrongen dat werken en/of leren vanzelfsprekend onderdeel uitmaakt van hun toekomst. Het nieuwe accent dat de regering met dit wetsvoorstel legt op het bevorderen van de duurzame arbeidsparticipatie van jongeren doet niet af aan het belang van arbeidsmarkttoeleiding van andere, kwetsbare groepen. De maatregelen die nodig zijn voor de duurzame arbeidsinschakeling van jongeren zijn van een andere orde dan die voor andere, kwetsbare groepen die door de huidige laagconjunctuur worden getroffen. Zo zijn het volgen van regulier onderwijs en/of stages maatregelen die specifiek kunnen worden ingezet bij jongeren. Voorts behouden de gemeenten onverkort hun huidige vrijheid om, naast het werkleeraanbod aan jongeren, accenten te leggen. De vormgeving van de financiële prikkel in de WWB en de evenwichtige doelgroepenbenadering die de WWB aan gemeenten voorschrijft, borgen dat gemeenten ook voldoende aandacht hebben voor andere (kwetsbare) doelgroepen.

Naast de zorg om langdurige werkloosheid van jongeren te voorkomen, blijft voorop staan dat ook oudere werklozen en arbeidsgehandicapten individueel in de vorm van maatwerk zoveel als mogelijk naar de arbeidsmarkt moeten worden toegeleid om bij een aantrekkende economie naar vermogen betaald werk te verrichten. Een forse inzet voor werkloze 45-plussers en mensen met een arbeidsbeperking blijft zeker gerechtvaardigd en kan zonder belemmering door gemeenten ook in praktijk worden toegepast. Het participatiebudget plus het WSW-budget staan gemeenten daarvoor ter beschikking.

Bovendien hebben VNG en SZW in het bestuursakkoord de ambitie geformuleerd om zo veel mogelijk mensen weer volop mee te laten doen in de samenleving. De regering gaat er daarom vanuit dat gemeenten actief aan de slag blijven om zo veel mogelijk bijstandsgerechtigden aan de slag te helpen of op andere wijze maatschappelijk actief te laten zijn. Gemeenten kunnen daartoe het hun ter beschikking staande participatiebudget inzetten en in geval zij niet beschikken over voldoende middelen voor oudere bijstandsgerechtigden een beroep doen op het ESF. Dit biedt immers mogelijkheden om middelen in te zetten voor achtergestelde groepen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt. Hieronder vallen ook ouderen vanaf 55 jaar.

De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP merken op dat het aanspraak maken op een re-integratievoorziening zoals bedoeld in de Wajong minder uitzicht op een baan biedt dan een tegen de gemeente afdwingbaar recht op een werkaanbod, terwijl Wajongers een zeer kwetsbare positie op de arbeidsmarkt innemen. De leden van deze fracties vragen waarom de regering de keuze tussen de bij de Wajong behorende re-integratievoorzieningen en het tegen de gemeente afdwingbare recht op een werkleeraanbod niet bij de Wajonger zelf heeft gelegd, in plaats van deze groep uit te sluiten. Zij vragen voorts of de regering bereid is dit op korte termijn te wijzigen, in die zin dat de mogelijkheid van een werkleeraanbod facultatief wordt uitgebreid voor Wajongers.

De regering is het met de leden eens dat ook een Wajonger – met (gedeeltelijk) perspectief – zoveel mogelijk naar werk geleid moet worden. De regering zet alles op alles om jongeren met een beperking maar met (gedeeltelijk) perspectief te ondersteunen en te stimuleren om gebruik te maken van de mogelijkheden die zij hebben, zodat voorkomen wordt dat zij buiten de arbeidsmarkt vallen. Dat is de reden dat de regering bij uw kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie door werk en arbeidsondersteuning (Wajong) heeft ingediend.

In de gewijzigde Wajong draait het primair om de ontwikkeling van de jonggehandicapten zodat zij zelfstandig in de maatschappij kunnen staan. Voorop staat dat iedereen die perspectief heeft op regulier werk, de kans moet krijgen om te (blijven) werken en actief deel te nemen aan de samenleving. Dit vergt specialistische aandacht en zorgvuldige begeleiding. De gewijzigde Wajong stelt arbeidsondersteuning voorop, juist met het oog op duurzame participatie op de arbeidsmarkt. Nadat de jonggehandicapte zich heeft aangemeld voor de Wajong legt UWV het arbeidsperspectief vast, zijn mogelijkheden en de ondersteuning die hem zal worden geboden. Ook wordt het traject uitgestippeld dat naar een baan bij een reguliere werkgever moet leiden. Hierbij is ruimte voor inbreng van de jonggehandicapte, zijn ouders en/of begeleiders. Elke jongehandicapte met (gedeeltelijk) perspectief wordt tot zijn 27e intensief ondersteund bij het vinden en behouden van werk en wordt opgepakt bij uitval. UWV blijft de jonggehandicapte gedurende deze periode volgen en op de juiste momenten zorgen dat optimale ondersteuning beschikbaar is.

Niet-melders

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het afschaffen van de bijstand tot 27 jaar succesvol zal zijn ten aanzien van met name de groep jongeren, die voor de uitkeringsinstanties onzichtbaar zijn gebleven. Te denken valt aan de zwerfjongeren, jongeren met psychiatrische problemen, alleenstaande ouders. Zal die groep niet groeien als het vangnet van de WWB wegvalt?

De leden van de fractie van PvdA vragen of de regering kan toelichten hoe het op het ogenblik zit met de niet-melders. Pakken de gemeenten deze problematiek nu actief aan? Zij vragen hoeveel jongeren er nu nog naar schatting buiten de boot vallen en of gemeenten nu ten aanzien van de niet-melders ook goed samenwerken met onderwijs en zorginstellingen. Of is er, zo vragen de leden, naar het oordeel van de regering hier ruimte voor verbetering. Ook vragen deze leden of alle gemeenten een actief beleid hebben met betrekking tot het bereiken van de niet-melders en op welke wijze dit beleid er in grote lijnen uitziet. Verwacht de regering op grond hiervan een verbetering of verslechtering van het bereiken van niet-melders onder de nieuwe wet? Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdA of de gemeenten naar het oordeel van de regering over voldoende diagnosevaardigheden beschikken om tot een adequaat aanbod aan niet-melders te komen en om goed samen te werken met onderwijs en vooral zorginstellingen. Welke inspanningen hebben de gemeenten zich de laatste jaren getroost om de diagnosevaardigheden van haar medewerkers te verbeteren, als er op dit punt nog veel ruimte voor verbetering is, zo vragen deze leden. Hoe verhoudt zich dat dan naar het oordeel van de regering tot de zorgen die gemeenten met betrekking tot niet-melders hebben?

De regering gaat in het navolgende op de vragen in.

De inzet van de regering is dat het werkleerrecht zoveel mogelijk werkloze jongeren bereikt om te voorkomen dat jongeren buiten beeld vallen. Het wetsvoorstel versterkt de positie van jongeren waar het gaat om hun recht op ondersteuning. De regering heeft geen kwantitatief beeld van de niet-melders, maar wil hierover het volgende opmerken. Het is aan gemeenten om vanuit de participatiedoelstelling «iedereen doet mee» initiatieven te ontplooien gericht op het bereiken van de groep «niet-melders». De regering heeft er vertrouwen in dat gemeenten ook diegenen bereiken die zich in eerste instantie niet melden. Uit een ambtelijke verkenning, gepresenteerd tijdens de SZW-Gemeentedagen in januari/februari 2008 kwam naar voren dat gemeenten zelf pro-actief op zoek zijn naar niet-melders en dat gemeenten hierin succesvol zijn. Het aantal gemeenten gemeenten dat actief beleid voert met betrekking tot het bereiken van de niet-melders, is de regering niet bekend.

Met de WWB hebben gemeenten ervaring opgedaan met het bieden van maatwerk en met een outreachende en persoonlijke aanpak. Door een aantrekkelijk aanbod aan jongeren te bieden, kunnen gemeenten jongeren «via mond tot mond-reclame» verleiden om zich bij gemeenten te melden. Daarnaast kan de gemeente door bestandsvergelijking zicht krijgen op de groep niet-melders. Hierbij is een rol weggelegd voor het Inlichtingenbureau, dat bestanden met gegevens van de Informatiebeheergroep, UWV, gemeenten en GBA kan vergelijken. Gemeenten kunnen de aldus verkregen informatie benutten bij de activering van niet-melders.

De regering verwacht ook een positief effect van de met het Actieplan Jeugdwerkloosheid ondersteunde maatregel tot invoering van een School Ex Programma. Op basis van dit programma worden leerlingen die dit jaar de MBO-opleiding afronden gericht benaderd en gestimuleerd om langer door te leren. Als doorleren geen optie is, worden jongeren doorverwezen naar het betreffende Werkplein in de regio. Het streven is de jongeren die kort na de zomer nog niet actief zijn een traject aan te bieden met extra scholing of werk. De gemeente kan hierin met de WIJ een belangrijke rol vervullen.

De diagnosestelling van een jongere dient in een zo vroeg mogelijk stadium plaats te vinden. Jongeren die kampen met uiteenlopende problemen (gezinssituatie, schulden, verslaving, fysieke of psychische problemen) lopen het grootste risico om voortijdig uit te vallen uit het onderwijs en vervolgens geen passende arbeid te vinden. Via een jongerenloket kan een goede vroegtijdige diagnosestelling plaatsvinden. In een jongerenloket zijn de expertise en mogelijkheden van verschillende partijen verenigd, zoals UWV Werkbedrijf, gemeenten, RMC, GGZ, Justitie. Hierdoor kunnen problemen bij jongeren vroegtijdig worden gesignaleerd en kunnen tijdig adequate maatregelen worden getroffen. Daarmee wordt ook de diagnosestelling verbeterd en kan de gemeente een passend werkleeraanbod doen. Een leeraanbod of werkaanbod of combinatie van beide moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de mogelijkheden van de jongere. Een dergelijk aanbod kan in aanvang ook meer accent leggen op zorg- en hulpverlening als dit op termijn biedt op duurzame arbeidsparticipatie.De regering verwacht verder dat met de integrale dienstverlening op de werkpleinen en het door instanties meer en meer op elkaar afstemmen van werkwijzen er goede diagnose-instrumenten beschikbaar kunnen komen. Concreet investeren instanties nu al in het stroomlijnen van indicatiestelling, in het integreren van diagnose-instrumenten en betere informatie-uitwisseling tussen hulpverleners.

Tot slot verwacht de regering dat de uitvoering van het in het Actieplan Jeugdwerkloosheid genoemde project MKB/MOgroep jeugdzorg nadere inzichten zal bieden in hoe de verbinding tussen de terreinen onderwijs, jeugdzorg en arbeidsmarkt kan worden geïntensiveerd en wat op regionaal niveau daarvoor nog nodig is. In dit project wordt een verbinding gemaakt tussen deze terreinen. Vanwege het nut dat van dit project wordt verwacht, wordt dit ondersteund met een eenmalige bijdrage in het kader van het actieplan. Ook in de campus-pilots en de Wijkschool, het project Zorg op het MBO in Rotterdam en het initiatief van MKB-Nederland en de MO-groep Arbeidstoedeling voor jeugdzorg jongeren, wordt ervaring opgedaan met verschillende, integrale aanpakken voor deze groep jongeren.

De fractie van GroenLinks stelt voor om te meten of de arbeidsparticipatie de komende jaren toeneemt en of het aantal niet-participerende jongeren afneemt. De regering zal deze vraag betrekken bij de opzet van de evaluatie die is voorzien binnen twee jaar na invoering van de WIJ.

Nut en noodzaak

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de noodzaak van de WIJ regelmatig wordt onderbouwd met de jaren tachtig. De leden vragen de regering om uitleg aan de hand van een deugdelijke vergelijking van de demografie van de jaren tachtig en nu en aan de hand van de oorzaken van de crisis van de jaren tachtig en nu waarom zo’n vergelijking zou opgaan.

De ervaringen uit de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben ons geleerd dat het loont om op een goede manier in jongeren te investeren. De filosofie van de WIJ is om jongeren betrokken te houden, door middel van deelname aan onderwijs, werk etc. In de ogen van de regering kan de WIJ worden gezien als één van de manieren om het risico op (langdurige) jeugdwerkloosheid te beperken. Dat is niet alleen voor de jongeren zelf van belang, maar ook voor de economie en samenleving als geheel omdat iedereen nodig is om aan de (toekomstige) arbeidsvraag te kunnen voldoen. Op de huidige situatie zal immers een nieuwe periode van (structurele) krapte volgen. De WIJ is dan ook zowel in tijden van hoogconjunctuur als wanneer het economisch minder goed gaat van groot belang.

Op het oog lijkt de situatie voor jongeren nu gunstiger dan in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Hun onderwijsdeelname is nu hoger dan toentertijd. Dat levert kwalificaties op die belangrijk zijn om (duurzaam) op de arbeidsmarkt te kunnen deelnemen. Ook is de verhouding tussen het aantal jongeren en ouderen nu gunstiger; er zijn nu verhoudingsgewijs minder jongeren en bovendien zal een grote groep oudere werknemers de komende jaren de arbeidsmarkt verlaten. Beide omstandigheden leiden ertoe dat de kansen voor jongeren op de arbeidsmarkt relatief gunstig zijn. Tegelijkertijd hebben veel jongeren tijdelijke contracten. De ervaring heeft geleerd dat dit hen in tijden van crisis kwetsbaar maakt op de arbeidsmarkt.

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het van groot belang dat zoveel mogelijk jongeren goed terechtkomen, via opleiding, werk of een combinatie. De regering onderschrijft het standpunt van deze leden van harte. De leden merken verder op, dat sinds de invoering van de WWB de arbeidsparticipatie van jongeren is toegenomen en de jeugdwerkloosheid is gedaald. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de WIJ hier iets aan gaat toevoegen.

Zoals eerder in deze memorie van antwoord aangegeven, levert de gemeentelijke aanpak op basis van de WWB een betekenisvolle bijdrage aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. De positieve resultaten heeft de regering eerder in deze memorie van antwoord geschetst. De regering waardeert de inzet van gemeenten op dit punt. Tegelijkertijd blijkt, dat in de eerste helft van het jaar 2007 52% van de bijstandsgerechtigden tot 23 jaar in het voorafgaande half jaar geen ondersteuning bij re-integratie heeft ontvangen. Voor de niet-uitkeringsgerechtigden was dit percentage nog hoger, namelijk 70%.

De regering wil met de WIJ prioriteit geven aan de toekomst van jongeren. Met de WIJ wordt aan gemeenten een extra impuls gegeven om met directe aanpak van jongeren tot 27 jaar een start te maken of om de reeds ingezette aanpak door te ontwikkelen. De regering wil de door de gemeenten ingeslagen weg met de WIJ landelijk verankeren. De gemeenten zijn verplicht elke jongere die zich meldt een werkleeraanbod te doen.

De werkloosheid neemt in 2009 als gevolg van de economische crisis toe. Jongeren krijgen hier extra mee te maken. Zoals eerder in deze memorie van antwoord opgemerkt leert de ervaring dat jongeren in crisistijden als deze extra kwetsbaar zijn. Dit is de reden waarom het kabinet onlangs het Actieplan Jeugdwerkloosheid heeft gelanceerd. In het Actieplan staan concrete maatregelen ter bestrijding van de oplopende jeugdwerkloosheid. De maatregelen moeten vooral in de regio’s uitgevoerd gaan worden. De maatregelen kunnen snel tot resultaat leiden als alle partijen, dat wil zeggen gemeenten, sociale partners, UWV, onderwijs, jeugdzorg en kenniscentra, zich volledig hiervoor inzetten. Gemeenten worden in het Actieplan opgeroepen om vanuit hun brede verantwoordelijkheid voor de regionale arbeidsmarkt een regisserende en initiërende rol te spelen. Met de WIJ hebben gemeenten een stevig instrument in handen.

Plicht tot werkleeraanbod en arbeidsmarkt

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP hebben een vraag met betrekking tot de definitie van het recht op een werkleeraanbod krijgen en vragen wat van de gemeente wordt verwacht indien een jongere met succes een HBO-opleiding heeft afgerond, maar het hem niet in deze economisch moeilijke tijd lukt een baan te vinden. De leden van de PvdA fractie vragen of het klopt dat een jongere van 26 jaar met een afgeronde HBO opleiding die na enkele weken werken in deze crisis op straat wordt gezet, ook een leerwerkaanbod krijgt en zo ja, waaruit dat aanbod dan bestaat.

In dit wetsvoorstel wordt onder een werkleeraanbod verstaan het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding, of sociale activering, en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Het einddoel van het werkleeraanbod is duurzame arbeidsparticipatie. De inhoud van het werkleeraanbod is afhankelijk van de krachten en bekwaamheden, alsmede de omstandigheden en mogelijkheden van de jongere. Het college stemt het werkleeraanbod daarop af. Of het enkel aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid adequaat is of dat een reeks van voorzieningen nodig is, is afhankelijk van de situatie waarin de jongere verkeert, het gaat om maatwerk.

Als de jongere de gemeente om een werkleeraanbod vraagt, is de gemeente verplicht om een aanbod te doen. Bij een jongere die recentelijk met succes een HBO-opleiding heeft afgerond, lijkt scholing of opleiding niet in de rede te liggen, tenzij de gevolgde opleiding niet (voldoende) aansluit op de arbeidsmarkt. Mogelijk kan deze jongere worden bemiddeld naar een (reguliere) vacature, maar het aanbod hoeft niet noodzakelijk te bestaan uit het aanbieden van een baan. Het aanbod kan ook bestaan uit het aanbieden van een stageplaats om zo de nodige werkervaring op te doen en kwalificaties te behouden.

De leden van de VVD-fractie vragen -naar aanleiding van het signaal van de VNG dat het vooral gaat om jongeren met een meervoudige problematiek- in hoeverre het reëel is te veronderstellen dat ten aanzien van deze jongeren niet gewoon gestart moet worden met een re-integratie traject, conform de WWB, omdat zij waarschijnlijk een te grote afstand van de arbeidsmarkt hebben.

Aan jongeren met meervoudige problematiek moet op verzoek een werkleeraanbod worden gedaan met als doel de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. De gemeente kan beoordelen of de jongere algemeen geaccepteerde arbeid kan worden aangeboden of dat de jongere ondersteuning nodig heeft richting duurzame arbeidsparticipatie. De regering vindt het niet wenselijk om vanuit het Rijk voor te schrijven welk aanbod in een individueel geval moet worden ingezet. Het college van burgemeester en wethouders is goed in staat maatwerk te leveren.

De gemeente beschikt, net als in de WWB, over alle nodige ruimte bij het aanbieden van voorzieningen, maar houdt rekening met de wensen van de jongere. Het werkleeraanbod kan dus bestaan uit werk, uit scholing of een combinatie van beide. Gemeenten beschikken daarbij over diverse instrumenten die ingezet kunnen worden, zoals re-integratietrajecten, participatieplaatsen, scholing of loonkostensubsidies. Wanneer het doen van een werkleeraanbod in de vorm van werk en/of scholing niet direct mogelijk is, kunnen voorzieningen worden aangeboden die op termijn uitzicht bieden op duurzame arbeidsparticipatie. De voorzieningen kunnen gelijktijdig worden aangeboden, maar ook volgtijdelijk. Soms is het nodig eerst zorg- en hulpverlening in te schakelen, bijvoorbeeld wanneer sprake is van psychische, sociale of cognitieve problematiek. Een andere keer kan behoefte bestaan aan het ontwikkelen van de zelfstandigheid van de jongere of het aanleren van competenties als communicatie en samenwerking. Hiermee wordt ook deze jongeren perspectief geboden op deelname aan de arbeidsmarkt.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat gemeenten niet degenen die leerwerkplekken voorradig hebben aangezien zij afhankelijk zijn van met name werkgevers. Zij vragen in hoeverre het hebben van een «plicht» er nu voor zorgt dat gemeenten er wèl in slagen, beter dan op basis van de WWB, werkplekken te creëren. Dit mede gezien de economische crisis met oplopende werkloosheid èn minder werkleerplekken, het feit dat er nog steeds een hardnekkige groep ongekwalificeerde jongeren is die werkloos blijft en het wetsvoorstel Wajong dat beoogt meer jongehandicapten naar een reguliere werkplek toe te leiden. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie en de SGP vragen waar de gemeente deze banen vandaan moet halen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welk breekijzer de regering gemeenten biedt om werk op te eisen bij werkgevers voor werkloze jonge mensen. Verder vragen zij met welk breekijzer de gemeente tegemoet kan komen aan het recht op scholing en werk van de goed opgeleide jongere, terwijl hij/zij, als gevolg van de crisis, juist werkloos is geworden vanwege een (tijdelijk) gebrek aan werk.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het realistisch acht om te veronderstellen dat in de huidige laagconjunctuur gemeenten in staat zijn jongeren een adequaat school- en werkaanbod aan te bieden. Voorts vragen zij zich af of gemeenten in staat zijn in deze tijd een adequaat aanbod aan te bieden en hoe een en ander zich verhoudt met het in de maand mei aan de Tweede Kamer aangeboden plan met betrekking tot de jeugdwerkloosheid.

Sleutelwoord bij het doen van een aanbod is samenwerking. Gemeenten hebben vanuit hun voortrekkersrol op het terrein van het regionale arbeidsmarktbeleid mogelijkheden om (samen met het UWV en andere partijen) afspraken te maken met werkgevers over de beschikbaarheid van werk voor jongeren. In de uitvoering van de WIJ is samenwerking tussen gemeenten, werkgevers, UWV, scholen en andere bij de begeleiding en bemiddeling van jongeren betrokken partijen cruciaal voor zowel het beschikbaar krijgen van werkplekken als ook het geschikt maken/krijgen van de jongere voor die plekken.

Daarom ook is in het recent uitgebrachte Actieplan Jeugdwerkloosheid deze samenwerking prominent aan de orde gesteld en zijn bij de geambieerde acties (o.a. het matchings-offensief, extra leerbanen en stageplaatsen) zowel werkgevers, het UWV als ook de scholen aan zet. In het kader van het Actieplan stelt de regering extra incidentele middelen beschikbaar voor de jaren 2009, 2010 en 2011, in totaal gaat het om 250 miljoen euro. Ondersteunend hieraan zijn de afspraken van de sociale partners in hun akkoord in de Stichting van de Arbeid van 25 maart 2009 om iedere schoolverlater die langer dan drie maanden werkloos is een stageplaats aan te bieden. Voorts zullen werkgevers middels voorlichting over o.a. fiscale voordelen en de inzet van instrumenten actief worden benaderd om meer banen en leerwerkplekken aan te bieden.

Zeer binnenkort wordt een begin gemaakt met de uitvoering van de concrete acties in de vorm van het opmaken van regionale convenanten en het verzilveren van banen en stages bij werkgevers. Hierin gaat het kabinet afspraken maken over aantallen te vervullen vacatures, leerwerkplaatsen, stages en vrijwilligersplaatsen. Expliciet is gevraagd om in deze convenanten ook aandacht te hebben voor de kwetsbare, meer hardnekkige groep ongekwalificeerde groep jongeren. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid ondersteunt deze voornemens financieel met de incidentele extra middelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Voorts kunnen gemeenten de structurele middelen in het kader van het participatiebudget inzetten voor re-integratie en worden in verband met het wetsvoorstel WIJ middelen toegevoegd aan de begroting van OCW voor meer beroepsopleidingen.

Gemeenten hebben tot slot ook een financieel belang de jongeren die een werkleeraanbod aanvragen zo adequaat mogelijk te begeleiden naar de arbeidsmarkt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welk breekijzer gemeenten wordt geboden om een jongere die zich vandaag meldt, morgen op een opleidingsplaats van het ROC te krijgen. Zij vragen of het daarbij uitmaakt of een gemeente in het verzorgingsgebied van een ROC zit dat al zes instapmomenten per jaar kent of er slechts twee kent. Voorts vragen zij naar een overzicht van de toegankelijkheid van scholen in Nederland en hoeveel procent van de scholen voor voortgezet en beroepsonderwijs voldoen aan het in de WIJ verankerde recht van jongeren om hun plek op een opleiding vandaag op te eisen.

Onder een werkleeraanbod wordt verstaan het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding, of sociale activering, en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. In bovengenoemd geval kan er sprake zijn van twee situaties: ten eerste kan de gemeente een werkleeraanbod voor werkloze jongeren inkopen bij mbo-instellingen, ten tweede kan de gemeente een jongere stimuleren weer terug naar school te gaan voor een reguliere (beroeps)opleiding.

Ten eerste kan de gemeente dus een werkleeraanbod via aanbesteding inkopen bij roc’s (contractonderwijs). Denk hierbij aan korte, vakgerichte trainingen die niet vallen onder het reguliere mbo-aanbod op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Het roc is hierbij een marktpartij, vergelijkbaar met andere re-integratiebedrijven. Dit is een werkleeraanbod op basis van de Wet investeren in jongeren. De gemeente kan hierbij zelf de specificaties bepalen van het aanbod door bijvoorbeeld in het contract met een roc overeen te komen dat een dergelijk scholingstraject terstond moet aanvangen als de gemeente een werkloze jongere hiervoor naar het roc stuurt. De gemeente beschikt dan dus over een «breekijzer».

Ten tweede kan de gemeente een (ongekwalificeerde) werkloze jongere, die geschikt is om een reguliere (beroeps)opleiding naar verwachting met succes te volgen, stimuleren zich vrijwillig weer in te schrijven voor een (beroeps)opleiding. In het kader van de aanpak voortijdig schoolverlaten gebeurt dit al jaren via de gemeentelijke regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC-functie). Een (beroeps)opleiding die valt onder de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) of onder de Wet voortgezet onderwijs (WVO) is echter geen werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren, maar een zogenaamde «voorliggende voorziening» met o.a. een eigen publieke financiering en regels voor toegankelijkheid. De gemeente kan een werkloze jongere daarom niet verplichten zich bij een school of ROC voor een reguliere (beroeps)opleiding in te schrijven. De gemeente kan wel, op grond van de Wet investeren in jongeren, aanvullend op het reguliere beroepsonderwijs een werkleeraanbod doen gericht op duurzame arbeidsparticipatie en aan dat werkleeraanbod eisen stellen. Bijvoorbeeld een jobcoach voor begeleiding op de werk- c.q. stageplek. Dergelijke samenwerking kan de effectiviteit van reguliere beroepsopleidingen voor werkloze jongeren bevorderen.

Op basis van de WEB kennen mbo-instellingen voor ongekwalificeerde instroom in reguliere beroepsopleidingen (met name mbo niveau 1) de zogenaamde drempelloze toegang. Binnen de bestaande financiële en organisatorische mogelijkheden, hebben instellingen de taak dergelijke jongeren ook na aanvang van het studiejaar (tussentijds) in te laten stromen. Een overzicht van het exact aantal instroommomenten per roc is niet beschikbaar.

De leden van de GroenLinks-fractie vraagt wat de gevolgen zijn als de gemeente niet aan het recht van de jongere kan voldoen. De leden van de PvdA-fractie maken zich enigszins zorgen in hoeverre een goed aanbod afdwingbaar is voor jongeren. Via Bezwaar en Beroep is daar weliswaar in voorzien, maar voor een wat zwakstaande jongere is dit wel een heel bureaucratische weg, die een zekere bureaucratische vaardigheid vraagt die lang niet alle kwetsbare jongeren hebben, aldus de leden van de PvdA-fractie.

De situatie kan voorkomen dat het college besluit dat de jongere recht heeft op een werkleeraanbod, maar hem geen aanbod worden gedaan omdat het college over onvoldoende aanbod beschikt. Tegen dit besluit kan de jongere bezwaar en beroep indienen. In dat geval heeft de jongere gedurende de bezwaar- en beroepprocedure recht op een inkomensvoorziening, want in het besluit tot vaststelling van het recht op het werkleeraanbod is ambtshalve ook zijn recht op inkomensvoorziening vastgesteld. Aangezien de jongere niet een werkleeraanbod heeft geweigerd, heeft hij recht op inkomensvoorziening (mits hij aan de overige voorwaarden van de inkomensvoorziening voldoet). Als de gemeente structureel niet aan haar verplichting tot het doen van een werkleeraanbod kan voldoen, zal zich dit uiten in een hoger aantal verstrekte inkomensvoorzieningen dan bij gemeenten die wel aan deze verplichting kunnen voldoen. Door de financiële prikkel die, conform de WWB, in het onderhavige wetsvoorstel is ingebouwd, zal dit tot gevolg kunnen hebben dat het I-deel van de gemeente niet toereikend zal zijn.

Jongeren zullen door het college actief worden geïnformeerd over de mogelijkheden tot het instellen van bezwaar en beroep. Het college is op grond van artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht om bij een besluit tot vaststelling van een werkleeraanbod de jongere te wijzen op de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar of beroep. Hierbij wordt ook vermeld binnen welke termijn de jongere bezwaar kan maken of beroep in kan stellen en bij welk orgaan dat dient te gebeuren. Verder dient op grond van artikel 6:23 van de Awb de jongere te worden gewezen op de nog openstaande rechtsmiddelen indien een beslissing op bezwaar of beroep is genomen. In artikel 18 van de Grondwet is vastgelegd dat een ieder, dus ook een jongere in de zin van de WIJ, zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Minder draagkrachtigen kunnen via de advocaat een aanvraag bij de Raad voor Rechtsbijstand indienen voor subsidie op de rechtshulp.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de regering nog eens uiteen kan zetten hoe een wetsvoorstel dat gepaard gaat met een besparing leidt tot meer investeren in jongeren.

Het onderhavige wetsvoorstel is erop gericht jongeren zo goed mogelijk toe te rusten voor de arbeidsmarkt en daarmee te bereiken dat jongeren zo min mogelijk afhankelijk zijn of worden van een uitkering. Daarom verplicht het wetsvoorstel gemeenten om jongeren tot 27 jaar die zich bij de gemeente melden een werkleeraanbod te doen. De jongere krijgt de plicht om mee te werken aan de totstandkoming en uitvoering van het werkleeraanbod. Zo investeren de gemeente en de jongere over en weer via werk en/of scholing in de toekomst van jongeren en in een verbetering van hun positie op de arbeidsmarkt. In verband met het wetsvoorstel WIJ worden middelen toegevoegd aan de begroting van OCW voor meer beroepsopleidingen, daarnaast kunnen gemeenten hun participatiebudget inzetten. Er zijn gemeenten die nu reeds op deze wijze investeren in jongeren. Met het wetsvoorstel wil de regering waarborgen dat alle gemeenten jongeren daadwerkelijk een aanbod doen. Op deze wijze wordt voor jongeren een garantie gerealiseerd op ondersteuning die moet leiden tot duurzame arbeidsparticipatie. En zo zullen naar verwachting meer jongeren zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien en niet (meer) afhankelijk zijn van een uitkering.

In paragraaf 4 van de memorie van toelichting geeft de regering aan dat eind 2006 11% van de jongeren in de bijstand een ontheffing van de arbeidsverplichting had. De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven waar deze jongeren straks blijven.

In de WWB is sprake van een recht op bijstand met daaraan verbonden voor de bijstandsgerechtigde een set voorwaarden gericht op arbeidsinschakeling. De gemeente kan een bijstandsgerechtigde tijdelijk van de arbeidsverplichting ontheffen als deze als gevolg van individuele omstandigheden tijdelijk niet in staat is inhoud te geven aan deze verplichting, bijvoorbeeld vanwege zorgtaken, ernstige medische beperkingen of andere dringende redenen.

Met de WIJ wordt een werkleerrecht voor jongeren geïntroduceerd. In plaats van een recht op bijstand krijgt een jongere een recht op een werkleeraanbod gericht op duurzame arbeidsparticipatie. De gemeente is verplicht de jongere op verzoek een werkleeraanbod te doen, afgestemd op de krachten en bekwaamheden en op de mogelijkheden en omstandigheden waarin de individuele jongere verkeert. Als de jongere een werkleeraanbod heeft aanvaard, daaraan meewerkt en voor zover hij hieruit inkomen heeft dat lager is dan de WIJ-norm, heeft hij ook recht op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ. Als van de jongere om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard (hiertoe kunnen ook zorgtaken worden gerekend) niet kan worden gevergd dat hij uitvoering geeft aan een werkleeraanbod, doet de gemeente hem ook geen aanbod. Wel bestaat voor deze jongere recht op een inkomensvoorziening, mits hij aan de overige voorwaarden voldoet.

Verondersteld kan worden dat deze situatie van toepassing kan zijn op de jongeren waar de leden van de SP-fractie in hun vraag op doelen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen met hoeveel jongeren minder in de bijstand rekening wordt gehouden. Gaat het vergeleken met het voorjaar van 2007 om minder jongeren in de bijstand of in de inkomensvoorziening, en zo ja, om hoeveel. Tevens vragen zij waarop de besparing van € 143 miljoen is gebaseerd; dit bedrag komt overeen met circa 12 000 uitkeringen. Hoe is de regering tot dit aantal gekomen, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om haar ambities voor 2010 en 2011 uiteen te zetten.

In de raming bij het wetsvoorstel is uitgegaan van een doelgroep van 25 000 personen. Deze groep gaat (na een overgangsperiode van maximaal 12 maanden) volledig uit de WWB. Voorts wordt ervan uitgegaan dat een deel van hen afziet van een aanvraag of scholing gaat volgen (al dan niet via het reguliere onderwijs waarvoor studiefinanciering kan worden aangevraagd) of gaat werken. Een ander deel, bijna de helft, zal naar verwachting in aanmerking komen voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ. Per saldo ontvangt dus iets meer dan de helft van de doelgroep niet langer een uitkering.

De ambitie van de regering is er dan ook op gericht dat meer jongeren werken en/of leren en daardoor beter toegerust tot de arbeidsmarkt kunnen toetreden. Tevens beoogt de regering met het onderhavige wetsvoorstel een echt sluitende aanpak te realiseren en daardoor het eerder genoemde hiaatpercentage (het aantal jongeren dat niet binnen de zes maanden uit de werkloosheid is en in die periode ook geen ondersteuning bij re-integratie heeft ontvangen) te verlagen.

Het meest recente (voorlopige) cijfer over het aantal jongeren in de bijstand heeft betrekking op eind maart 2009; volgens het CBS hadden toen 22 800 personen jonger dan 27 jaar een WWB-uitkering. Dit zijn dus 2 700 jongeren minder dan het aantal waarvan in de raming is uitgegaan.

De structurele besparing op de uitkeringslasten WWB van € 143 miljoen is zoals de leden van de fractie van GroenLinks terecht constateren gebaseerd op de hierboven beschreven helft van de doelgroep die geen inkomensvoorziening WIJ zal ontvangen omdat zij afzien van het aanvragen van een werkleeraanbod, ofwel omdat ze doorstuderen of gaan werken. Bij deze raming is tevens rekening gehouden met extra uitgaven voor onderwijs.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om inzicht te verschaffen in de meest recente cijfers m.b.t. ontwikkeling en voorspelling van jeugdwerkloosheid, totale werkloosheid, werkgelegenheid, (openstaande) vacatures, aantallen schoolverlaters over het afgelopen jaar, dit jaar, 2010 en 2011.

De meest recente raming van de werkloosheid (de werkloze beroepsbevolking) is die uit het Centraal Economisch Plan van maart 2009. De (geraamde) werkloosheid bedraagt daarin 304 000 in 2008, 422 000 in 2009 en 673 000 in 2010. De jeugdwerkloosheid wordt niet apart geraamd. Eind 2008 bedroeg de jeugdwerkloosheid (15–25 jaar) volgens het CBS 78 000. Het driemaandsgemiddelde februari-april 2009 kwam uit op 93 000 (voorlopig cijfer). Het meest recente voorlopige realisatiecijfer van het CBS over het aantal personen jonger dan 27 jaar in de bijstand betreft ultimo 1e kwartaal 2009: 22 800.

Het aantal openstaande vacatures ultimo 1e kwartaal 2009 bedraagt volgens het CBS ruim 150 000. De uitstroom vanuit het onderwijs bedraagt in de jaren 2009 tot en met 2011 naar verwachting jaarlijks zo’n 230 000 jongeren.

Tabel : uitstroom uit het onderwijs van jongeren van 15 tot 27 jaar (2009/11, *1 000)

 200920102011
 TotaalTotaalTotaal
Totaal233,4230,0227,9
Waarvan zonder startkwalificatie58,954,251,3

Bron: Centrale Financiën Instellingen (Cfi)

Uitvoerbaarheid/invoeringstermijn

De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP vragen hoe de regering aankijkt tegen de mogelijkheid, onder meer gelet op de gewijzigde economische omstandigheden sinds indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer, om bij aanname van de wet de wet voorlopig niet in werking te laten treden, zodat de WWB een langere tijd de ruimte krijgt op de uitvoering te optimaliseren. Tevens vragen deze leden de regering bij haar beantwoording de problemen ten aanzien van de uitvoering van de wet te betrekken.

Het hoofddoel van het wetsvoorstel, de duurzame arbeidsparticipatie van jongeren in regulier werk, kan onder druk komen te staan in een tijd van toenemende werkloosheid en een steeds minder grote vraag naar arbeid. Het wetsvoorstel WIJ biedt echter ook in de laagconjunctuur een waarborg voor jongeren door hen recht te geven op een werkleeraanbod. Gemeenten kunnen bij jongeren scholing (leeraanbod, stages of werkervaringsplaatsen) inzetten om hun beroepsvaardigheden op peil te houden of om nieuwe vaardigheden te verwerven. De jongere heeft deze nodig om een betere positie op de arbeidsmarkt te verwerven. Daarom biedt dit wetsvoorstel ook, of eigenlijk juist, in tijden dat het economisch minder gaat een beter perspectief dan afhankelijkheid van een uitkering.

De regering acht het niet wenselijk om, bij aanname van de wet, deze voorlopig niet in werking te laten treden om optimalisering van de uitvoering van de WWB af te wachten. Ten eerste omdat de regering spoedige invoering van de WIJ van groot belang acht in het kader van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Bovendien stuit dit voorstel, hoewel het strikt juridisch gezien mogelijk is, wel op zwaarwegende staatsrechtelijke bezwaren. De regering verwijst hierbij naar de overwegingen van de Raad van State in het advies bij de AMvB van het experiment Vazalo. Daarin gaf de Raad van State onder meer aan het onwenselijk te achten om als het gehele wetgevingsproces is voltooid gedurende langere tijd een wet niet in werking te laten treden. Dit is niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid omdat bestuursrechtelijke wetten niet slechts een instrument van beleid zijn, maar ook rechten en aanspraken scheppen voor burgers.

De leden van de fractie van GroenLinks en CDA vragen aandacht voor mogelijke problemen betreffende de ICT-ondersteuning bij invoering van het wetsvoorstel per 1 juli 2009. Zij vragen de regering de Kamer te informeren over de tijd die gemeenten hiervoor minimaal nodig hebben voor invoering van het wetsvoorstel, mede gelet op afspraken die het ministerie van SZW hierover met gemeenten heeft gemaakt als er aanpassingen in ict-systemen moeten worden gedaan. Onder verwijzing naar een tweetal brieven van o.a. VNG en Divosa van 15 januari en 28 mei geven deze leden verder aan dat invoering van de WIJ per 1 juli onmogelijk is. Gemeenten moeten onder andere de werkprocessen, automatiseringssystemen, beschikkingen en verordeningen aanpassen.

De fractie van GroenLinks sluit zich uitdrukkelijk aan bij de uitvoerders die een snelle of gedeeltelijke invoering afwijzen. Deze leden vragen de regering wat zij, gelet op bovenstaande een voor gemeenten haalbare invoeringstermijn acht.

De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP vragen of de regering het realistisch acht een wetsvoorstel dat mogelijk op 29 juni wordt aangenomen en op 30 juni in het Staatsblad wordt gepubliceerd, op 1 juli uitgevoerd kan worden.

Het wetsvoorstel vloeit voort uit het Coalitieakkoord en het Bestuursakkoord en kent een lang voortraject. De eerst beoogde invoeringsdatum was 1 januari 2009. Deze datum is niet gehaald, maar de regering hecht, gelet op de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, veel waarde aan invoering van de WIJ per 1 juli 2009, zodat het instrument van de WIJ ook al voor de huidige lichting schoolverlaters ingezet kan worden. De regering realiseert zich daarbij dat bij de beoogde invoeringsdatum van 1 juli, uiteraard onder voorbehoud van aanvaarding van het wetsvoorstel door uw Kamer, de invoeringtermijn van de WIJ voor gemeenten krap is. Om die reden zal de regering gemeenten ondersteunen bij de implementatie van de WIJ. Dit zal gebeuren in de vorm van regionale voorlichtingsbijeenkomsten en het beschikbaar stellen van onder andere een implementatieplan/draaiboek, een model werkproces, een handreiking, voorbeeldbeschikkingen en modelverordeningen en een modelfolder voor de doelgroep. Gelet op de beoogde invoeringstermijn zal met deze ondersteuning reeds een aanvang zijn gemaakt bij de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer. Verder zal bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 juli 2009, in het inwerkingtredingsbesluit worden geregeld dat de artikelen waarbij aan gemeenten een verordeningsplicht wordt opgelegd per 1 oktober 2009 in werking treden om gemeenten meer tijd te geven om de verordeningen vast te stellen. In de periode van 1 juli tot 1 oktober 2009 kunnen gemeenten hun beleid dan vormgeven met behulp van beleidsregels.

Het CP-ICT heeft aangegeven dat de WIJ als aparte regeling buiten de WWB vanaf 1 januari 2010 in de gemeentelijke systemen kan worden ondersteund. In een brief aan de Tweede Kamer d.d. 2 maart 2009 heeft het CP-ICT gemeld dat de gemeenten en gemeentelijke softwareleveranciers zes maanden nodig hebben om de systemen aan te passen aan de WIJ.

Inmiddels heeft het CP-ICT een werkgroep in het leven geroepen om vorm te geven aan de systeemtechnische ondersteuning van de WIJ.

In de periode van 1 juli 2009 tot 1 januari 2010 kunnen gemeenten de nieuwe instroom in de WIJ registeren in de huidige WWB-systemen. Ook de verantwoording in het kader van de loonaangifte kan op deze manier plaatsvinden. De regering verwacht niet dat dit in de gemeentelijke praktijk problemen zal opleveren. Bij de vormgeving van de WIJ is, conform het advies van het Uitvoeringspanel, zo dicht mogelijk aangesloten bij de WWB. Dit betekent dat de automatisering van de uitkeringsadministratie, de loonaangifte en de statistieken over uitkeringen, debiteuren en fraude op dezelfde leest kan worden geschoeid. Ook de rekenregels en de normen van de inkomensvoorziening in het kader van de WIJ komen grotendeels overeen met die van de WWB.

Alles overziende, acht ik invoering van het onderhavige wetsvoorstel per 1 juli 2009 nog steeds opportuun.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens een reactie van de regering op het door de VNG gehanteerde argumenten dat de invoering van het wetsvoorstel grote administratieve lasten zal opleveren die als zodanig niet (expliciet) zijn meegewogen in het Actal-advies en de bespreking daarvan in de memorie van toelichting. De fractie van GroenLinks vraagt of de regering de Kamer kan informeren over de kosten en personele belasting die gemeenten moeten maken om het voorliggende wetsvoorstel in te voeren.

Inherent aan de invoering van een nieuwe wet of een wetswijziging is dat de uitvoerder ervan een aantal zaken zal moeten regelen. Grotendeels gaat het daarbij om eenmalige activiteiten (zoals het aanpassen van verordeningen en beschikkingen). Actal adviseert de regering onder andere over de administratieve lasten die voorgenomen wet- en regelgeving met zich meebrengen. De focus daarbij ligt op de lastendruk voor bedrijven en burgers.

Voor zover het gaat om invoeringskosten zullen deze zich beperken tot eventueel benodigde wijzigingen in de ICT en administratie. Wat de kosten hiervan zijn is niet precies aan te geven. Dit zal immers afhangen van de gemeentelijke situatie en keuzes die worden gemaakt binnen de gemeentelijke beleidsvrijheid. Gezien de beoogde aansluiting bij de bestaande uitvoeringspraktijk is geborgd dat de benodigde aanpassingen zo beperkt mogelijk kunnen blijven.

De fractie van GroenLinks verwijst naar een brief d.d. 28 mei 2009, ondertekend door Divosa, Federatie Opvang, FNV Jong, FNV en de VNG. In deze brief wordt gemeld dat uit een analyse van een aantal gemeenten nogal wat verschillen tussen de Wet WIJ en de WWB naar boven zijn gekomen en ook dat in de Wet WIJ enkele weeffouten zijn geslopen. Tevens wordt in de brief een aantal concrete knelpunten benoemd. De fractie van GroenLinks meent dat deze verschillen niet uitvoerbaar zijn en dat het onwenselijk is dat er op voorhand al veel discussie bestaat over de wijze waarop wetsartikelen van de nieuwe wet moeten worden uitgelegd. Een gemeente kan dergelijke verschillen ook niet negeren in afwachting van een latere wetswijziging. Dat levert problemen op in bezwaar en beroepsprocedures. Voorkomen zou moeten worden dat er onmiddellijk herstelwetgeving moet worden doorgevoerd.

Zoals eerder aangegeven is bij de vormgeving van de WIJ zo dicht mogelijk aangesloten bij de WWB. De WIJ is echter niet identiek aan de WWB; indien dat wel het geval was, was er geen nieuwe wet nodig geweest. Met de WIJ beoogt de regering een paradigmawisseling tot stand te brengen: een recht voor de jongere op een werkleeraanbod gericht op duurzame arbeidsparticipatie, met als afgeleide een inkomensvoorziening als van de jongere niet kan worden gevergd dat deze uitvoering geeft aan het werkleeraanbod of als dit aanbod onvoldoende inkomen genereert. Het werkleeraanbod prevaleert dus. Dit heeft gevolgen voor de vormgeving in de WIJ van zowel het werkleeraanbod als de inkomensvoorziening en aan beide verbonden verplichtingen. Op een aantal punten is nadrukkelijk een verschil beoogd tussen de WIJ en de WWB (zoals op het punt van de premies voor werkaanvaarding en de onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk). Verder is een aantal regels uit de WWB niet in de WIJ overgenomen uit oogpunt van deregulering (zoals het genoemde punt van de vermogensstaffeling). De in de brief gesignaleerde verschillen tussen de WIJ en de WWB zijn beoogd en komen aan de orde in de handreiking die op zeer korte termijn aan gemeenten beschikbaar zal worden gesteld. Ook de eerder genoemde voorlichtingsbijeenkomsten zullen onder andere worden benut om de verschillen tussen het onderhavige wetsvoorstel en WWB toe te lichten. Om bovengenoemde redenen is de regering, anders dan de fractie van GroenLinks, niet van mening dat er veel discussie bestaat over de wijze waarop de nieuwe wet moet worden uitgelegd.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma


XNoot
1

Kamerstuk II, 2008/09, 29 544, nr. 189.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 31 775, nr. 3, p 6.

Naar boven