31 767
Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen

B
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 28 april 2009

Indien deze proef niet vóór dinsdag 28 april 2009 om 17.00 uur ter griffie is terugontvangen of anderszins hieromtrent van u bericht is ontvangen, zal de griffier der commissie aannemen dat u zich hebt verenigd met het verschijnen van het verslag in deze vorm.

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Wetsvoorstel in het licht van de huidige economische crisis

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Deze leden vragen of de cijfers over het aantal van 5000 werklozen dat op grond van dit wetsvoorstel een baan krijgt en de daarmee verband houdende uitvoeringskosten nog wel realistisch zijn gelet op de huidige economische crisis?

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het moment van wetswijziging uiterst ongelukkig, nu de economische recessie veel extra ontslagen tot gevolg heeft. Deze wijziging brengt veel extra onzekerheid voor werknemers en WW-gerechtigden met zich mee, wat uiteindelijk ook weer een versterkend effect op de recessie tot gevolg kan hebben. Uiteraard ligt er een grote verantwoordelijkheid bij de werknemer zelf om zich een positie te verwerven op de arbeidsmarkt, maar bij een plotseling ontslag vanwege de recessie en een slechte arbeidsmarktsituatie, is deze verantwoordelijkheid nu eenmaal niet altijd te dragen. Heeft de regering overwogen om dit voorstel om deze redenen uit te stellen?

Delegatie en de richtlijn passende arbeid 2008

De leden van de PvdA-fractie sluiten zich aan bij de eerdere opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks en hebben daarnaast een vraag over de wijze waarop dit pakket maatregelen tot stand is gekomen. Het komt hen voor dat een majeur onderdeel van deze maatregelen besloten zit niet in het voorliggende wetsvoorstel zelf, maar in de (reeds gewijzigde?) richtlijn Passende arbeid. Is deze gewijzigde Richtlijn al in werking getreden? Zo ja, is deze aan beide Kamers voorgehangen? Of staat dit nog te gebeuren en is inwerkingtreding voorzien nadat de inhoud ook met deze Kamer is besproken?

Wat vindt de minister van de observatie dat de wijzigingen die met de Richtlijn tot stand komen voor werknemers misschien nog fundamenteler zijn dan, bijvoorbeeld, het systeem van inkomensverrekening dat met het onderhavig wetsvoorstel zijn beslag krijgt. Kan de regering in dit verband nog eens ingaan op de overwegingen om de invulling van het begrip passende arbeid op het niveau van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) te laten geschieden in plaats van op het niveau van wetgeving? Wordt met zo’n besluit niet miskent dat het hier om een centraal begrip in de wet gaat net als bijvoorbeeld in de wet WIA het begrip «arbeidsongeschiktheid»?

Hoever strekt de bevoegdheid tot het «stellen van regels» van artikel 25 lid 4? Lid 3 WW definieert «passende arbeid» als alle arbeid (met uitzondering van WSW-arbeid) die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Lid 4 geeft de bevoegdheid bij AMvB regels te stellen omtrent het begrip passende arbeid. Op welk moment leidt een aanscherping van dit begrip tot de vaststelling dat buiten de grenzen van de delegatiebevoegdheid wordt getreden, zo vragen deze leden zich af. Geven de leden 3 en 4 de bevoegdheid om, bijvoorbeeld, bij AMvB te bepalen dat voor de werknemer vanaf de eerste dag van werkloosheid alle arbeid die de hij of zij lichamelijk en psychisch aankan passend is, tenzij aanvaarding, vanwege persoonlijke of gezinsomstandigheden niet van hem kan worden gevergd? Of wordt met die invulling buiten de grenzen van de delegatiebevoegdheid worden getreden, in de zin dat in dat geval sprake is van een regelstelling «in afwijking van»?

Verdringingseffecten

Waarom is de minister van mening dat er geen verdringingseffecten zullen optreden, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Immers op het moment dat een werkgever weet dat een werkloze een baan moet accepteren zal hij graag een werknemer kiezen die net een niveau hoger is opgeleid (bijvoorbeeld een universitair opgeleide op een HBO-plaats tegen een HBO-salaris of een HBO-er op een MBO-4 niveau etc.) Dit kan ertoe leiden dat er ook verdringingseffecten ten aanzien van de laagopgeleiden plaatsvindt, waar nu net een harde kern van werklozen bestaat.

De leden van de fractie van de PvdA hebben enkele vragen over de taakstelling van het UWV om zich extra in te zetten voor het aanbieden van banen aan mensen die langer dan een jaar in de WW zitten. Zijn met het UWV concrete afspraken gemaakt over de effectuering van deze taakstelling en zo ja hoe luiden deze? Hoe verhoudt deze doelgroepgerichte opdracht zich tot het feit dat UWV, naast uitvoerder van de werknemersverzekeringen, ook arbeidsbureau is voor alle werkzoekenden? Wordt het WERKbedrijf met deze maatregelen verzocht of opgedragen de eigen populatie te laten voorgaan bij het bemiddelen naar passende vacatures?

Kan de regering nog eens uiteenzetten welk rendement in termen van arbeidsparticipatie van álle werkzoekenden zij verwacht van deze combinatie van maatregelen: de verruiming van het begrip passende arbeid voor werkzoekenden die langer dan een jaar in de WW zitten in combinatie met een extra taakstelling voor het Werkbedrijf ten behoeve van werkzoekenden met een zeker arbeidsverleden in een tijd waarin de werkloosheid in een rap tempo oploopt? Waarom is de regering niet, mét de leden van de PvdA-fractie, beducht voor een verdringingseffect waardoor de kansen van mensen, eveneens aan de onderkant van de arbeid maar met minder (vak)bekwaamheden, verder afnemen?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met bezorgdheid kennis genomen van de voorgestelde wetswijziging, om het criterium passende arbeid voor WW-gerechtigden na 52 weken te verruimen. Deze leden vragen zich af of er voldoende aandacht is voor de mogelijkheid van een verschuiving van het probleem, namelijk dat lager opgeleiden worden verdrongen door hoger opgeleiden.

Effect op verdere loopbaanontwikkeling

Na de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer stond op 12 maart 2009 in de NRC een interview met universitair docent Irma Mooi-Recie van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Zij volgde tussen 1985 en 2000 ongeveer 13 000 werknemers en ontdekte dat mensen die na een periode van werkloosheid onder hun niveau werkten daar hun verdere carrière schade van ondervonden. Zij stelt dat een tijd niet werken niet goed is voor je verdere loopbaan, maar dat het eenmaal onder je niveau werken aantoonbaar slechter is. Zij onderbouwt deze stelling met cijfers. Volgens haar zal de voorgestelde wetswijziging dan ook op termijn nadelig uitpakken. De leden van de fracties van de ChristenUnie en SGP verzoeken de minister om te reageren op de inhoud van bovengenoemd interview.

Daarnaast zijn de leden van de fractie van GroenLinks bezorgd over het effect dat aanvaarding van een lager werkniveau heeft op de verdere loopbaanontwikkeling van de werknemer. Is daar voldoende kennis over? Als een dergelijke tussenstap structurele negatieve gevolgen blijkt te hebben voor de arbeidsmarktpositie van betrokkene, en daarmee een onbedoeld onwenselijk neveneffect, is de maatregel dan wel effectief? Wordt er bij een evaluatie nadrukkelijk gekeken naar deze mogelijke effecten?

Sanctionering

Voorts hebben de leden van de fractie van de PvdA een vraag over de toepassing van de sanctiebevoegdheid van artikel 27 WW. In de memorie van toelichting heet het dat WW-gerechtigden die niet meewerken aan terugkeer naar betaalde arbeid op hun uitkering gekort worden en dat het kabinet over de handhaving van het sanctieregime afspraken zal maken met het UWV (MvT, aldaar pagina 2). Even verderop wordt gesteld, dat het weigeren van een werkaanbod of een verwijtbare gedraging die ertoe leidt dat een passende baan niet wordt aangeboden een blijvende weigering van de uitkering tot gevolg heeft. Hoe zit dit nu? Komt het UWV een discretionaire bevoegdheid toe, of moet in alle gevallen van niet-meewerken worden gereageerd met een algehele en blijvende weigering? Zo het dit eerste is, wil dit dan zeggen dat dit pakket aan maatregelen het tweede deel van artikel 27 lid 1 (tenzij ... plus tweede volzin) buiten werking stelt?

Speelt in het beoogde sanctioneringssysteem de aan betrokkene toekomende resterende uitkeringsduur nog een rol? Zo nee, wil dit dan zeggen dat eenzelfde gedraging kan leiden tot in het ene geval een verlies van WW-rechten over enkele maanden en in het andere tot een verlies over 1,5 of twee jaar? Indien dat het geval is, hoe verdraagt zich dat met het gelijkheidsbeginsel en met de door de Tweede Kamer aanvaarde moties nummer 11 en 12? Op welke wijze gaat de regering deze moties uitvoeren?

Maatwerk

De minister heeft bij de behandeling in de Tweede Kamer duidelijk gemaakt dat maatwerk nog steeds een leidend principe blijft voor het UWV, ook na 52 weken. Welke criteria blijven daarvoor gelden, vragen de leden van de fractie van GroenLinks, gelet op het feit dat elke arbeid als passend wordt beschouwd? Zal er voldoende aandacht blijven voor de individuele situatie van de werknemer, bijvoorbeeld de woonplaats, leeftijd, wensen, e.d.? Kan de regering het specifieker invullen, en aangeven op welke wijze geborgd blijft dat het UWV deze criteria in acht neemt? En heeft de WW-gerechtigde de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen een aanbod als het naar zijn mening niet voldoet aan de criteria die bij maatwerk horen?

Of een WW-gerechtigde in de situatie komt dat hij na 52 weken nog geen passende arbeid heeft gevonden, hangt naast de eigen inspanningen, ook af van die inspanningen van zijn vorige werkgever en de UWV. Ziet de regering meer mogelijkheden om te waarborgen dat deze partijen tijdig en voldoende hun verantwoordelijkheid in deze nemen? Zo ja, welke?

Uitvoerbaarheid

In de memorie van toelichting (p. 8) wordt uiteengezet dat het aanvankelijk ontworpen systeem van inkomensverrekening is aangepast naar aanleiding van bezwaren van de kant van het UWV. Zien de leden van de PvdA-fractie het juist dat het systeem dat nu is gekozen inhoudt dat het UWV in alle gevallen van gedeeltelijke werkhervatting eerst een voorschot moet verstrekken op basis van door de werkloze zelf verstrekte gegevens en vervolgens tot een definitieve verrekening moet komen op basis van de loonaangifte van de werkgever? Zo ja, is dat niet een onnodig arbeidsintensief systeem (dubbel werk)? Hoe luidt het commentaar van Actal op dit onderdeel? En bezien vanuit de werkzoekende: bestaat niet het risico dat het systeem gedeeltelijke werkhervatting juist ontmoedigt, omdat dit degene die de uitdaging aangaat lange tijd in onzekerheid laat verkeren over zijn financiële positie, omdat er een gerede kans is dat hij aan het eind van het jaar een bedrag moet terugbetalen?»

De leden van de commissie zien de antwoorden van de minister met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van Driel

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van Dooren


XNoot
1

Samenstelling:

Van den Berg (SGP), Swenker (VVD), Terpstra (CDA), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), Vedder-Wubben (CDA), Kneppers-Heijnert (VVD), Westerveld (PvdA), Biermans (VVD), Schouw (D66), Van Driel (PvdA), voorzitter, Leijnse (PvdA), Franken (CDA), vice-voorzitter, Thissen (GroenLinks), Goyert (CDA), Quik-Schuijt (SP), Klein Breteler (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Kuiper (CU), Lagerwerf-Vergunst (CU), Rehwinkel (PvdA), Elzinga (SP), Vac. (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven